In Memoriam Jacques Giele (1942-2012)
De historicus Jacques Presser belde zeer laat in de avond op bij de sociaalhistoricus Ger Harmsen – iets wat in die dagen, of in elk geval bij beide heren, ‘not done’ was. Presser echter had net de doctoraalscriptie van Jacques Giele uitgelezen en wilde Harmsen hiervan direct op de hoogte te stellen. De tekst zou hem uitermate interesseren en was van bijzondere kwaliteit. De scriptie behandelde de Eerste Internationale in Nederland.
In 1968 deed Jacques Giele aan de Universiteit van Amsterdam doctoraalexamen geschiedenis (bij Presser) waarbij hij het oordeel ‘cum laude’ verwierf. Hij werkte korte tijd bij het kleine museum in het Noord-Hollandse De Rijp, wat zover ik weet goeddeels onbetaald werk was. In 1971 koos de Instituutsraad van het pas gedemocratiseerde DNG (Documentatiecentrum voor Nieuwste Geschiedenis) Jacques als opvolger van Ger Harmsen. Jacques had weinig verwachtingen na het sollicitatiegesprek maar de instituutsraad verkoos hem met overgrote meerderheid boven een andere kandidaat. Dit aan de Herengracht gelegen instituut was gevestigd op de bovenste verdieping van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG). Frits de Jong Edz. was hoogleraar op het DNG en directeur van het IISG. Jacques werkte op het DNG tot de zomer van 1976, toen hij aan zijn wereldreis begon met Gaby Proper.
Jacques werd lid van de in 1971 opgerichte Amsterdamse werkgroep ‘Geschiedenis van de Nederlandse Arbeidersbeweging’, die studenten, medewerkers, geïnteresseerden en deskundigen bijeenbracht om teksten over en onderzoek naar die arbeidersbeweging te bespreken. Ik maakte hem ook mee als mederedacteur van het Jaarboek arbeidersbeweging (voluit Jaarboek voor de geschiedenis van socialisme en arbeidersbeweging in Nederland) die tussen 1976 en 1981 vijf Jaarboeken uitbracht. Ook was hij mederedacteur van de opvolger daarvan, het Bulletin Nederlandse Arbeidersbeweging (BNA). Jacques werkte in 1982 kort als vervanger van iemand bij het IISG, waar hij echter een kwaadmakend ontslag beleefde. Instituutsverhoudingen waren niet bepaald Jacques’ ding. Zij konden bij hem heftige gevoelens losmaken, waar hij moeilijk overheen kon stappen.
Jacques was vanuit Breda naar Amsterdam gekomen om zich te verdiepen in de geschiedenis van het anarchisme en het leven van Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Jacques bleek een hoogst oorspronkelijk historicus. Hij boorde volstrekt nieuwe bronnen aan over zowel de levensomstandigheden van de arbeidende bevolking in de 19e eeuw als de opkomst van de socialistische arbeidersbeweging. Hij bestudeerde die bronnen grondig en bouwde daarmee een brede kennis op uiteenlopende terreinen op. Hij had een scherp geheugen. Wat hij gelezen had, onthield hij en hij kon die kennis in zijn geheugen analyseren. Eenmaal opgedane kennis had hij altijd paraat. Met veel plezier sloeg hij allerlei historische paden en zijpaden in. Wie de inleiding in zijn boek over de Eerste Internationale herleest, ziet dat hij zich goed bewust was van wat hij wilde onderzoeken en wat de beperkingen waren van wat hij onderzocht had. Hij had een scherp zicht op zaken en ontwikkelingen.
Bij de totstandkoming van zijn publicaties is hij op bepaalde momenten bijgestaan door anderen, onder wie Jacques Presser, Ger Harmsen, Geert-Jan van Oenen, Tony Jansen, Johan Frieswijk en Ludo Vlind. Jacques publiceerde in het Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, het Jaarboek arbeidersbeweging en enkele anarchistische tijdschriften belangrijke artikelen over het ontstaan van de eerste typografenvakorganisatie in Nederland, de smid Willem Ansing, de ‘volksmannen’, Multatuli en andere ontwikkelingen, kortom over de opkomst van de socialistische arbeidersbeweging in Nederland, waarnaar indertijd nog weinig echt onderzoek gedaan was. Omdat het ook nodig was om de sociale structuur van Nederland rond 1850 te kennen, ging hij deze nauwgezet na en publiceerde hierover samen met Geert-Jan van Oenen. Jacques doorzag de betekenis van de opkomende pers in die tijd en initieerde verschillende werkcolleges waarin studenten onder zijn leiding diepgravend bronnenonderzoek deden, zoals de werkgroep Spontane stakingen (met o.a. Jeroen Sprenger en Vincent Vrooland) en de werkgroep naar de geschiedenis van het NAS, het Nationaal-Arbeids Secretariaat (met o.a. Johan Frieswijk en Marten Buschman). In het BWSA, het Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland, publiceerde hij drie levensschetsen, waarvan een samen met Tony Jansen.
Met eerbied noem ik hier de boeken van Jacques Giele:
1968 Pen in aanslag, over de revolutionairen rond 1848 1973 De Eerste Internationale in Nederland 1975 Arbeiderszelfbestuur in Spanje, tijdens de burgeroorlog 1979 Arbeidersleven in Nederland 1850-1914, waarin het dagelijks leven van arbeiders en arbeidsters beschreven wordt aan de hand van door hen zelf opgeschreven of aan journalisten of onderzoekers vertelde verhalen 1980 de heruitgave van de Memoires van de Rotterdamse havenarbeider Hein Mol (met Tony Jansen) 1981 Een kwaad leven, een heruitgave van de arbeidsenquête uit 1887, drie dikke delen, uitgebracht door de uitgeverij van Ludo Vlind.
Jacques’ werkwijze bij het schrijven van artikelen en boeken was fascinerend. Hij ging achter zijn schrijfmachine zitten en gooide de tekst als het ware in één keer op papier, ongeacht of het om een artikel of een boek ging. Hij had alles in zijn hoofd paraat en dwong zichzelf zijn kennis, analyse en conclusies op papier vast te leggen. Dan was het eruit. Als hij lang bezig was geweest, tikte hij na een betrekkelijk korte slaap verder.
Dat hij alles paraat had, bleek in 1987, toen het schrijven niet meer wilde lukken, maar Jacques per se wilde bijdragen aan het speciale nummer dat het BNA bij het emeritaat van Ger Harmsen uitbracht. Van Jacques is daarin een bijdrage opgenomen over de banden van drie bijzondere Nederlanders in Den Haag in de jaren 1881-1883: Multatuli, Domela Nieuwenhuis en Vincent van Gogh. Ik ben daarvoor met Jacques in het café gaan zitten en heb voor hem opgeschreven wat hij in het artikel wilde zeggen. Hij kende alle details uit zijn hoofd en gaf precies aan waar ik de citaten (ter controle) kon vinden. Thuis typte ik de tekst uit en stuurde hem die per post toe. Er hoefde weinig aan te worden veranderd. Ik herinner me Jacques als een inspirerende, aardige en lieve jongen. Hij is mij dierbaar, om zijn eigen woord te gebruiken. In de jaren 1968-1981 heeft hij een prachtig en oorspronkelijk oeuvre opgebouwd, met artikelen en boeken die van grote invloed zijn geweest op de sociale geschiedbeoefening in Nederland.
Daarvoor zijn wij Jacques dankbaar!
Bob Reinalda Uitgesproken bij de begrafenis van Jacques Giele in Breda op 19 april 2012
|