Jacques in 1968

In Memoriam Jacques Giele (1942-2012)

Goh, meneer, u heeft vroeger wel veel gedaan!


Een meisje van de Amsterdamse Sociale Dienst. Zij was verbaasd over de vele publicaties en andere activiteiten van Jacques. Jacques vertelde dit ongeveer tien jaar geleden op een van onze jaarlijkse afspraken.. Met een glimlach. Ook hij moest opdraven bij een van die acties van de sociale diensten in Nederland.

Nou ik was niet verbaasd en ook niet de velen die hem gekend hebben. Toen ik hem voor het eerst ontmoette bij de eerste  - voor mij wat onwennige – bijeenkomst van de werkgroep Geschiedenis van het NAS, die hij samen met Johan Frieswijk leidde, was hij al een bekend persoon. Dat was in 1974.

Jacques met Joyce Outshoorn rond 1977

Het was eigenlijk mijn eerste kennismaking met de geschiedenis van de arbeidersbeweging en zijn beoefenaars. Voor een sociologiestudent was dat Documentatiecentrum Nieuwste Geschiedenis een vreemde gewaarwording. Al die politicologiestudenten en docenten en een verdwaalde geschiedenis en sociologiestudent. En vooral die politicologiestudenten waren al politiek aan het spelen. En dan de anarchist Jacques.

Binnen de kortste keren heb ik zo’n beetje alles gelezen wat er geschreven was over de geschiedenis van de arbeidersbeweging. Eerst als gewoon lid van de werkgroep, later als stagiair voor een half jaar.

In dat half jaar heb ik het verschijnsel Giele goed kunnen waarnemen. Enthousiast, veel mensen over de vloer en chaotische taferelen op zijn bureau. Een studente was een scriptie kwijt, ze had maar één exemplaar en die had ze ter beoordeling aan Jacques gegeven. En die wist van niets. Na een maand of twee kwam die scriptie ineens boven drijven. Iedereen blij en Jacques heeft twee dagen vrijgemaakt om alles netjes op te ruimen, hij was tenslotte in die tijd secretaris van de Instituutsraad van het DNG.

Jacques met Ger Harmsen rond 1977

En ik heb bijvoorbeeld dat mooie artikel van hem in het eerste Jaarboek tot stand zien komen. De eerste versie was niet goed genoeg – volgens hemzelf vooral – en er was wat kritiek van de SUN-jongens gekomen. De oude versie (geen zin is veranderd!) werd verplakt met tussen door nieuw getikte passages. Die passages betroffen vooral de wat opiniërende gedeeltes en wat theoretische achtergronden. Dit stuk kwam terecht als het belangrijkste artikel in het eerste Jaarboek.

Maar niet alleen het verschijnsel Giele, maar ook en achteraf gezien wel vooral Jacques zelf. Zijn ex-zwager Zwier schetste het best toen ik bij een etentje in de Italiaan op het Singel even aarzelde toen hij aan mij vroeg welk bijvak ik deed bij Jacques, en hij zelf maar het antwoord gaf: ah een bijvak Giele dus.
Zijn 'vrolijke gekte' (Jan Rogier vertrouwde mij eens toe dat ook mede-Brabander Anton van Duinkerken dezelfde vrolijke eigenaardigheden had), was een onderdeel van zijn persoon. Op een door de weekse middag twee steekmutsen vouwen en dan samen paraderen op het DNG. Ik zou het nooit bedacht hebben laat staan gedaan hebben, maar met hem kon alles.

Mijn beste herinneringen zijn toch eigenlijk zijn onderzoeksmethode en zijn kritische zin. Dat gold vooral als ik commentaar gaf op een van de stukken die ik gelezen had. Ook zijn bijdrage en analyses aan de werkgroep NAS mochten er zijn. Het heeft mij er toe aangezet een carrière switch te maken naar meer geschiedenis dan sociologie. Zijn kritische zin naar het materiaal toe was ook naar mensen gericht. Hij was daardoor moeilijk in de omgang, want de objectiviteit en helderheid gingen voor.

In 1981 was er zijn laatste boek, daarna schreef hij voor De Tand des Tijds fraaie stukken. Bijvoorbeeld over een emigratie van Nederlanders naar Zuid-Amerika met de titel ‘stam wilde Zeeuwen in Brazilië’ (een grap van mij die hij in eerste instantie niet zo waardeerde).

Jacques in 2010

Ook voor hem was er een carrièreswitch: geen wetenschappelijke stukken, maar verhalen, romans eigenlijk. Over zijn familie of verhalen over sociale gebeurtenissen in Nederland (de laatste ophanging te Gorkum) of liefst beiden. En een groot epos over Europa vanaf 1600 BC. Van deze romans heb ik enkele hoofdstukken gelezen. Na lang aandringen, dat wel. Prachtig en ik hoop dat hij de stukken niet heeft weggegooid zoals hij me later vertelde. Dat later was de afgelopen tien jaar in de tijd dat we één à twee keer per jaar zo maar bij elkaar kwamen: twee uur en dan weer verder. Het was overigens niet eenvoudig om met hem in contact te komen: geen telefoon, geen internet alleen het versturen van briefkaarten werkte. Ook die keer dat we, Marie Christine van der Sman en ik, hem in 1994 gevraagd hebben om een bijdrage te leveren voor de tentoonstelling Rode Residentie in Den Haag was het niet gemakkelijk bij elkaar te komen. Een bijdrage heeft dat samenzijn niet opgeleverd, wel zijn aanwezigheid bij de opening.
Nieuwe technieken vond hij maar niets. Hij tikte nog alles uit op de typemachine. Dat ging nog net, want zelfs nietmachines wist hij in korte tijd om te zetten in oud ijzer.

De laatste jaren spraken we af in cafés. Mooie verhalen over hoe hij zijn baan bij het DNG alsnog kreeg na een mislukt sollicitatiegesprek. Na een maand belde Frits de Jong hem en zei gefeliciteerd met uw nieuwe baan. Welke baan vroeg hij aan de verbouwereerde Frits de Jong.
Maar ook altijd terugkerend Hans Dijkstal, de enige aardige VVD-er volgens ons beiden. Ik speelde samen met Dijkstal in een Haags softbalteam. Met sportbeoefening had Jacques niets. Hij haalde nog geregeld honkbal en cricket door elkaar.

Het is jammer dat hij weinig meer ophad met het zelf schrijven van artikelen over de arbeidersbeweging in de negentiende eeuw. Wel las hij alles. Ook kon ik mijn vragen kwijt over hoe ik iets zou kunnen aanpakken. Nieuwe geschiedschrijvers, zoals Dennis Bos met zijn – in de woorden van Jacques - magistrale Volksvrienden, las hij met genoegen. Er was bij Jacques geen enkele rancune of jaloezie. Hij was alleen maar blij dat er zo’n boek geschreven was. De enige keer dat Dennis en Jacques elkaar ontmoetten heb ik hem vrij lang blij zien zijn.

En zo zal ik me Jacques herinneren.
 
Marten Buschman (met dank aan Marianne Elsakkers en Johan Frieswijk voor de foto's)
Uitgesproken bij de begrafenis van Jacques Giele in Breda op 19 april 2012.

Afmelden | Aanmelden