Bij het afscheid van Jacques Giele
Geachte familie, beste vrienden van Jacques,
Ik spreek hier mede namens het Ferdinand Domela Nieuwenhuisfonds dat onder anderen het museum van Domela Nieuwenhuis in Heerenveen beheert. Jacques is tientallen jaren, ja het grootste deel van zijn leven, lid van het bestuur geweest. Lang was hij actief, een bezonnen en creatief bestuurder. Toen Jacques zich meer en meer op zichzelf terugtrok kwam hij tenslotte niet meer naar de vergaderingen. Tot het laatst toe was hij echter lid van de kascommissie en nauwgezet meldde hij zich steeds op de afgesproken tijd bij de penningmeester.
Zelf heb ik Jacques leren kennen in zijn studententijd. En wel op het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis waar ik toen al werkte en waar hij de gegevens bijeen zocht voor zijn twee grote scripties die hij later tot boeken uitwerkte; over de Eerste Internationale in Nederland en over het arbeiderszelfbestuur tijdens de Spaanse burgeroorlog. Met de herdruk enkele jaren geleden van het tweede boek was hij zeer gelukkig.
Toevallig was ik afgelopen Maandag op het instituut toen daar de email van Marianne Elsakkers binnenkwam met de jobstijding van Jacques' dood. De medewerkster van de studiezaal kwam het mij ontdaan vertellen. Thuisgekomen vond ik een email van Bert Altena, de secretaris van het fonds en ook al e-mails met de eerste reacties hierop. Het meest trof mij de waardering waarmee mensen die hem alleen uit verhalen en door zijn geschriften gekend hadden over hem schreven en hoezeer ook zij geschokt waren. Uit de email van Bert Altena, die tot zijn diepe spijt hier niet aanwezig kon zijn, wil ik U het volgende voorlezen: ‘Hij had het in zich om een groot historicus te worden, maar evenzeer om dat perspectief te verduisteren. Voor mensen van mijn generatie was hij niettemin een belangrijke inspiratiebron om zijn engagement, zijn gedrevenheid voor het wel en wee van de gewone man en de geschiedenis van het anarchisme (…) Zijn enorme eruditie aangaande de sociale en culturele geschiedenis van de negentiende eeuw was ongeëvenaard. Maar bij dat alles was hij een even hartelijke en vrolijke als bescheiden jongen, die je altijd weer opzadelde met glimlachende ontroering.’ Het woord anarchisme staat niet voor niets in dit citaat. Zijn engagement ermee was meer dan historische belangstelling. Jacques wilde in alle opzichten vrij zijn. Ook als historicus.
In de tijd van zijn grote publicistische activiteiten woedde er een richtingenstrijd onder de sociale historici. Moest de emancipatie van de arbeiders centraal staan? Of moest de sociale geschiedenis zich meer richten op sociale structuren, op historische sociologie? Het gevolg was dat er twee periodieke publicaties ontstonden waarvan de namen voor zich spreken. Het ‘Jaarboek voor de geschiedenis van socialisme en arbeidersbeweging in Nederland en het Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis. Jacques keuze was kenmerkend voor hem. Hij werd redacteur van het Jaarboek. Hoewel hij kritisch stond tegen de meer marxistische benadering van o.a. zijn mederedacteur en onze gemeenschappelijke vriend Ger Harmsen. Kenmerkender nog was dat Jacques ook in het tijdschrift publiceerde. En het meest kenmerkende was wel het volgende.
Het eerste jaarboek uit 1976 opende met een artikel van Jacques. Toen ik het las dacht ik, dat had ook in het tijdschrift gepast. Na lezing van een artikel van hem in het tijdschrift zei ik bij mijzelf, dat was ook in het jaarboek op zijn plaats geweest. Jacques publicaties waren overal op hun plaats. Want zij waren van hoge kwaliteit. Van de overige geschriften van Jacques noem ik er nog twee. Een kwaad leven, de herdruk van de parlementaire enquête uit 1887 over de toestand van de arbeidersklasse, en Arbeidersleven in Nederland 1850-1914. Beide boeken zijn uiterst zorgvuldig geredigeerd en toegelicht. Voor de historicus Jacques Giele zijn zij misschien het minst interessant. Voor de mens Jacques Giele misschien het meest. Want hierin komen de arbeiders, de mensen zelf aan het woord. Ik denk dat het geen toeval is dat hij Arbeidersleven heeft opgedragen aan zijn grootvader Jacobus Elsakkers.
Domela Nieuwenhuis, die in de tijd van de enquête lid van de Tweede Kamer was, heeft daar allerlei voorstellen gedaan. Hij kreeg geen poot aan de grond. Bij de presentatie van Een kwaad leven zei Jacques – ik meen voor de radio - dat het goed zou zijn als het recht van enquête door de Tweede Kamer weer geactiveerd zou worden. Zoals we allemaal vandaag de dag kunnen zien is hierdoor Jacques Giele de enige anarchist in de geschiedenis van wie men kan zeggen dat een voorstel van hem door de Tweede Kamer ter harte is genomen.
Jacques heeft zich op een gegeven ogenblik los gemaakt van de universitaire wereld. Hij nam zijn ontslag bij de universiteit. Een korte tijd heeft hij nog op het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis gewerkt en was hij een collega van mij. Helaas is hij daar op een minder prettige manier weggegaan. Dat lag niet aan het instituut waar hij zeer gewaardeerd werd maar aan de Koninklijke Academie van Wetenschappen waar het instituut onder viel. Uit een bespreking daar had hij de stellige indruk gekregen dat er meerdere mogelijkheden voor hem in het vooruitzicht stonden. Een dag later kreeg hij een brief van de academie waarin het tegenovergestelde stond. Jacques voelde zich terecht gekrenkt en trok daaruit de consequenties door weg te gaan.
Daarna heb ik hem niet zo vaak meer ontmoet. Wel hoorde ik van anderen geregeld hoe het met hem ging. Toevallig kwam ik hem de afgelopen maanden twee keer tegen bij het café Hoppe in Amsterdam. Hij was uiterst opgewekt en we praatten als vanouds gezellig bij. Na de eerste keer dacht ik, wat fijn dat ik Jacques weer eens gezien heb. Na de tweede keer, wat fijn dat ik Jacques opnieuw gesproken heb.
Nu moet ik treurig constateren dat ik Jacques nooit meer zal ontmoeten. Maar ik denk ook, en vol dankbaarheid, wat fijn dat ik Jacques in mijn leven ontmoet en gekend heb. Ik weet zeker dat hetzelfde geldt voor alle vrienden van Jacques die hier aanwezig zijn en voor vele anderen die hier niet aanwezig konden zijn. Ik hoop dat dit de familie enige troost kan geven.
Rudolf de Jong Uitgesproken bij de begrafenis van Jacques Giele in Breda op 19 april 2012.
|