|
Henny Buiting
Niet gehinderd door welke schroomvalligheid dan ook. Een hagiografie van het Historisch Nieuwsblad
Het hier besproken boekje over ‘de’ twintigjarige geschiedenis van het Historisch Nieuwsblad valt, behalve door zijn enigszins weemakende titel, allereerst op door zijn buitengewoon bescheiden formaat, dat van een kloeke zakagenda, en een zo geminimaliseerd lettertype dat het bij uitstek geschikt is de gemiddelde lezer schele hoofdpijn te bezorgen.
Er viel na twintig jaar ploeteren kennelijk iets te vieren, maar het relatiegeschenk mocht overduidelijk niet te veel kosten. Om de monotonie van de tekst te doorbreken is het boekje ‘opgesierd’ door de portretten van de voornaamste betrokkenen op het blad, die zonder uitzondering met borende blik de lezer in de ogen zien en die de suggestie wekken van een, helaas weinig spannend, jongensboek. Om in stijl te blijven heeft de auteur van dit gelegenheidsgeschrift, ‘broodschrijver’ Rob Hartmans, de lezer niet vermoeid met wat voor vorm van verantwoording dan ook. Welke methodische, theoretische, leerstellige of wie weet historiserende invalshoek gekozen is en op basis van welke criteria de stof is ingedeeld blijft het geheim van de auteur die, mede ook vanwege het ontbreken van een zaakregister, naar hartelust zijn min of meer willekeurige maar allerminst onpartijdige bespiegelingen mag lanceren.
Waar de informatie bij hoge uitzondering wél controleerbaar is, blijkt deze niet te kloppen. Dit geldt bijvoorbeeld de titel van de reeks biografieën van de voortrekkers der arbeidersbeweging, het befaamde BWSA. De auteur heeft de titel gemetamorfoseerd tot Biografisch woordenboek voor de Geschiedenis van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland (p. 35). Niet alleen zijn de woorden ‘de Geschiedenis van’ aan de oorspronkelijke titel toegevoegd, maar bovendien blijkt het neutrale ‘van’ vervangen door het woordje ‘voor’, daarmee een ideologisch universum suggererend dat de reeks nu juist ten enenmale ontbeert. Een ander voorbeeld betreft de door Hartmans bewonderde historicus Jos Perry, die in 1994 gepromoveerd zou zijn “op een prachtige biografie van de sociaaldemocratische voorman Willem Vliegen” (69). In werkelijkheid promoveerde Perry elf jaar eerder, in 1983, op Roomsche kinine tegen roode koorts over de vroege sociaaldemocratie van Maastricht.
Bêtes noires en verafgoding Het boekje start, als ware de auteur van zins een heuse wetenschappelijke analyse te presenteren, met beschouwingen over zogezegde ‘generaties’ in het algemeen en de ‘verloren generatie’ van de economische crisis van de jaren tachtig in het bijzonder, welke laatste bij uitstek geschikt zou zijn de kritische strijders tegen het historische establishment voort te brengen. Ook mijmert de auteur over de invloed van de als doodsaai voorgestelde traditionele geschiedschrijving en van de beangstigende kloof tussen historici en publiek, die goddank gedicht gaat worden door de relatief jeugdige helden van dit verhaal.
Veel verder dan een pretentieloze schets komt deze in aanzet pretentieuze aanpak niet, en het enige wat beklijft is de constatering dat de opstandige oprichters van het blad zich afzetten tegen de zittende historische elite en zich beijveren de kloof tussen historici en ‘publiek’ te verkleinen. Wat volgt is een mêlee van willekeurige wetenswaardigheden, achterklap en persoonsverafgoding, van al datgene dus wat volgens de auteur het kloppende hart van twintig jaar Historisch Nieuwsblad uitmaakt. Zo passeren biografische schetsen, mede overigens van de weinig bescheiden auteur zelf, incidenten, twisten en anekdotes onbekommerd de ongeordende revue, waarbij de idolate bewondering frappeert voor oprichter en drager van het blad Frans Smits die bewonderend als “tegendraads, rebels en brutaal” wordt getypeerd (p. 65).
- Frans Smits
Als het boekje al een ‘rode draad’ bezit, luidt zijn naam Frans Smits. Deze ongenuanceerde bullebak is overduidelijk de held van het verhaal en wordt dan ook geëerd door een oeverloze vloed van uit diens mond opgetekende citaten en ‘wijsheden’. In dialectische harmonie hiermee treffen we ook de bêtes noires van Hartmans aan, zoals de verfoeide historicus H.W. von der Dunk die “tamelijk beroerd geschreven boeken” heet af te scheiden (p. 72) of Adriaan Venema, die een “laag-bij-de grondse aanval” zou hebben gedaan op pilaarheilige Hans Blom (p. 36). Aangezien Hartmans zijn neus ophaalt voor voet- of eindnoten en ook anderszins de geheimen van zijn gaarkeuken niet prijsgeeft, heeft de lezer geen idee waarop deze wijsheden zijn gebaseerd, die nochtans schering en inslag zijn.
De beschouwingen van Hartmans omvatten trouwens sowieso een panopticum van vooroordelen en ideologische preoccupaties. Zo blijkt de auteur weinig gecharmeerd van de zich aan manipulaties bezondigende Socialistische Partij (p. 41), die ook nog eens geteisterd wordt door “een sterk anti-intellectualistisch mentaliteit” (p. 34), iets waar onze auteur en de door hem gefavoriseerde PvdA natuurlijk lichtjaren van verwijderd zijn. Met de opstandigen van de jaren zestig van de vorige eeuw is het al niet beter gesteld, waar ze vervallen heten tot politiek sektarisme en zelfs “terrorisme” (p. 13), terwijl Ger Harmsen de doodzonde begaat zich in zijn geschiedschrijving te richten “op de emancipatie van een bepaalde bevolkingsgroep” (p. 29). Met hartgrondige instemming tekent Hartmans uit de mond van redacteur Jos Palm, als voormalige maoïst indertijd niet bepaald afkerig van het stalinisme, de denigrerend bedoelde zinsnede op, dat het Historisch Nieuwsblad aanvankelijk gedrukt wordt door een stelletje “ouderwetse stalinisten” binnen de CPN (p. 79). Deze bescheiden greep uit de toverdoos van onze auteur maakt in ieder geval duidelijk, dat diens opdrachtgevers erin zijn geslaagd een chroniqueur aan te trekken die niet alleen gênante lippendienst aan hen bewijst, maar er bovendien in slaagt hen op alle fronten rechts te passeren.
Hartmanse 'geschiedschrijving' Wat de overige inhoud van het werkje betreft verdient vermelding, dat zelfs Hartmans begrepen heeft dat een historisch verhaal in het gemeen begint bij het begin en eindigt bij het einde. Het boekje kent dus een zekere chronologie, al blijven de selectiecriteria voor de schier eindeloze reeks paragraafjes én voor de erin vervatte informaties voorbehouden aan de ongetwijfeld prangende blik van de auteur. De monotone opsomming van feiten, feitjes, gebeurtenisjes, ideetjes en vooral anekdotetjes, opgeklopt tot een geheimzinnig mengsel dat de auteur verslijt voor geschiedschrijving, wordt een hoogst enkele keer doorbroken door iets wat wél enige importantie bevat. In het bijzonder geldt dit de overgave van het blad der onbaatzuchtige hemelbestormers aan de commercie van het alledaagse kapitalisme, in dit geval aan een zogezegde ‘poot’ van Veen Uitgeversgroep. Het spreekt vanzelf dat Hartmans dit toch enigszins dubieuze gebeuren vat onder de optimistische noemer van ‘professionaliteit’, daarbij naar hartelust verheven motieven optekenend uit de mond van, jawel, Frans Smits, auctor intellectualis van deze onderwerping aan het kapitaal. Geheel in stijl verliest Hartmans zich vervolgens in oeverloze beschouwingen over de geweldige merites van het ‘vernieuwde’ blad, afgewisseld met het toeschrijven aan Frans Smits en de zijnen van een allernobelst verlangen naar “mooi geschreven, prikkelende en aantrekkelijke geschiedenis” en naar datgene “wat de lezer boeiend vond” (p. 125), alsof de commercie hier niets mee van doen zou hebben.
Opvallend tenslotte is de open sollicitatie van onze auteur naar een nieuwe bezigheid in het kader van de persgeschiedenis. Naar aanleiding van een exposé over columnist Maarten van Rossem, naar verluidt indertijd bij De Volkskrant ontslagen wegens te relativerend geachte beschouwingen over ‘11 september 2001’, merkt Hartmans op: “Wellicht wordt het tijd dat ook de Volkskrant haar geschiedenis te boek laat stellen!” (p. 137). Hoewel onze auteur enigszins achter het net vist, er is inmiddels al een studie van de hand van Annet Mooij verschenen over de meer recente geschiedenis van de krant, ligt niettemin het overgrote deel van zijn lange historie nog braak. Met de aanbevelingsbrief van Frans Smits op zak en de fenomenale inhoud van de hier besproken 'zakagenda' als overtuigend bewijs van vakmanschap, staat daarom niets het kweken van een nieuwe vrucht aan de Hartmanse boom in de weg.
Rob Hartmans, Niet gehinderd door schroomvalligheid. Opkomst en bloei van Historisch Nieuwsblad Diemen 2011, 181 blz.
|
|