Martien Kuitenbrouwer

Wethouderssocialisme nieuwe stijl

Toen ik gevraagd werd om vandaag een verhaal te houden was ik gevleid. Een dag over de geschiedenis van het wethoudersocialisme..dat is wat..

Wethouderssocialisme heeft zweem van romantiek om zich heen. Toen wisten we nog hoe het moest, mannen van Jan de Wit die erop af gingen. Machers en fixers. Geen technocraten maar mannen van vlees en bloed. Wethouderssocialisme is populair, redding voor de PvdA. We moeten weer de straat op, zegt Adri Duivensteijn.

Wethouderssocialisme gaat om moreel gezag, zichtbaar zijn, dichtbij de mensen, erof af gaan, activistische bestuursstijl. Wie kan daar tegen zijn? Dat is de kracht van goede wethouders en burgemeesters.

En toch, wethouderssocialisme roept bij mij ook enige weerzin op: witte mannen die het beter weten. Die grootste plannen hebben en  een enorme scheppingsdrift. Die dingen fixen met elkaar in achterkamers, omdat ze het nou eenmaal beter weten, neem dat maar van hen aan.  Wiens behoefte een stempel te drukken en sporen achter te laten groter is dan daadwerkelijk problemen op te lossen. Ik voel me daar niet bij thuis.

Ik wil daarom pleiten voor een wethouderssocialisme nieuwe stijl, waar we drie karakater eigenschappen, zo kenmerkend voor het old school wethouderssocialisme achter ons laten, en inruilen voor anderen. Ik ga dat uitleggen aan de hand van mijn eigen ervaring als bestuurder op het gebied van veiligheid.

In de eerste plaats vind ik dat wethouders moeten luisteren in plaats van oreren.

Socialistische wethouders van weleer hoorden zichzelf over het algemeen graag spreken. Ze hadden een verhaal te vertellen, ze hadden haast. Luisteren was vaak niet hun grootste kwaliteit. En het kon nog erger. Ik heb zelf een keer mijn lidmaatschap van de PvdA opgezegd toen ik een voormalig politiek leider, nog niet zolang geleden, hoorde zeggen: ‘we moeten mensen het gevoel geven dat we naar ze luisteren’ (laat dat even tot u doordringen: we doen alsof we luisteren en drukken vervolgens lekker onze eigen programma door uw strot) ..

Het uitoefenen van moreel gezag, wat wij graag doen als rode wethouders en ergens iets van vinden, dingen veroordelen, staat goed luisteren niet in de weg, in tegendeel.

In oktober 2010 werd juwelier Fred Hund vermoord in zijn winkel aan de Jan Evertsenstraat. Het was het dieptepunt in een reeks van gewelddadige incidenten die hadden plaats gevonden over de afgelopen jaren, in meer of mindere mate. De sfeer in de buurt en op straat was gespannen. Direct nadat het gebeurt was kreeg ik telefoon van AT5, RTV Noordholland etc., of ik wilde reageren op het incident. Ik heb dat niet gedaan, niet direct. Ik ben op mijn fiets gestapt en ben naar de Jan Evertsenstraat gereden en ben daar de hele middag gebleven, geluisterd naar winkeliers, buurtbewoners, politie agenten. Aan het einde van de dag wist ik een ding; namelijk dat ik veel niet wist. En dat het gevaarlijkst, maar ook het meest verleidelijk was het juist om een hele set maatregelen aan te kondigen. Dat heb ik niet gedaan. Wat ik wel heb gedaan is, samen met buurtbewoners de dag daarna een enorme bijeenkomst georganiseerd. Een bijeenkomst die in het teken stond van Fred Hund, wat hij voor de straat betekent had en ook in het teken van veiligheid en onveiligheid op straat. Ik denk dat er, behalve de buurtbewoners, niemand was die me niet ontraadde om deze bijeenkomt op te zetten. De politie was bang dat er veel mensen zouden komen en dat de boel niet in hand kon worden gehouden. Justitie was bang dat mensen vragen gingen stellen over het onderzoek, waar ze geen antwoord op konden geven. OOV, de stedelijke dienst openbare orde en veiligheid, was bang dat de emoties ongecontroleerd zouden zijn en vooral dat we geen antwoord konden geven op de vraag ‘wat gaat u doen’.  Wat ben ik blij dat ik heb doorgezet. Deze avond bleek achteraf een start te zijn van een grote groep bewoners die de handen ineen sloeg en gezegd heeft ‘wij laten ons deze buurt niet afpakken’. Ook wij willen dat wij en ons kinderen ons veilig voelen en we doen dat samen’.

Ik ben de dagen en weken daarna denk ik bijna elke dag in de buurt geweest. Heb met heel veel mensen gesproken en veel mensen kunnen mobiliseren. Het werd de start van onze zogenaamde  ‘buurtpraktijkteams’.

En daarmee kom ik op het tweede punt waarvan ik vind dat het wethouderssocialisme niet meer van deze tijd is en danig opgefrist moet worden:

Heb 't lef om te zeggen dat je het niet weet in plaats van weten wat goed is voor den menschen

In de weken na de moord op Hund, en tal van andere schietpartijen en geweld dat West teisterde, riepen we naast de buurtbewoners, ook alle professionals bijeen die in de afgelopen jaren betrokken waren geweest bij het werken met of bestrijden van overlast en criminaliteit onder jongeren in de Baarsjes. We zetten alle interventies van de afgelopen vijftien jaar op een rij en het resultaat was een behangrol van zes meter lang. Zes meter interventies samen goed voor zeven miljoen euro. En dat waren alleen de kosten die we konden traceren van het stadsdeel en onze directe partners. De kosten van de justitiële trajecten waren nog niet meegerekend. We legden onze bevindingen voor aan een groep buurtbewoners. Een ding was duidelijk; we hadden vijftien jaar geïnvesteerd in projecten, interventies en het had bar weinig opgeleverd. Sterker nog, onze goedbedoelde projecten, programma’s etc. hadden een grote groep jongens in de Baarsjes dusdanig murw gemaakt en status gegeven, dat ik wel durf te zeggen dat we het erger hebben gemaakt.

Dan past slechts een respons ‘ik weet het niet’. Ik weet niet wat wel en niet werkt. Wat ik wel wist en vond is dat we niet door konden op dezelfde weg. Ik vond ook dat we veel te weinig echt geluisterd hadden naar zorgelijke signalen van buurtwerken en buurtbewoners over kleine kinderen die zich ernstig misdroegen. Ik vond ook dat er veel te weinig werd gecorrigeerd, door ons, door ouders, door scholen. Iedereen had langzaam aan geaccepteerd dat kinderen en jongeren uit de Baarsjes nou eenmaal extreem lastig waren. Of, met de woorden van de toenmalige wijkagent van de Baarsjes: ‘tja, dit is nou eenmaal de Baarsjes, daar doen we niks aan’. De wijkteamchef werd op mijn verzoek overgeplaatst.

Kortom, we wisten niet precies wat wel en niet werkte, maar we wisten we wat we wilden. We wilden een buurt waar mensen zich veilig voelen. Waar ze zichzelf kunnen zijn. Waar ze zonder te worden lastig gevallen op straat kunnen lopen. Waar ze niet bang hoeven te zijn voor krassen op hun auto of pis in hun brievenbus als ze kinderen en jongeren aanspreken op hun gedrag. Maar ook een buurt waar jongeren niet met de nek worden aangekeken. Waar ze mee kunnen doen en ze niet ontsnappen. Waar ouders opvoeden en als hen dat niet lukt, samen met sportcoaches, schoolmeesters en juffen, grote broers en zussen, buren en winkeliers een zorgzaam netwerk vormen. Waar je mag zeggen wat je van iets vind zonder een grote bek te krijgen. Dat wilden we. En dat was er al veel te lang niet geweest.

Wat hebben we gedaan? Dan kom ik aan mijn derde punt: Improviseren in plaats van te werken vanuit een grand design

Waar de PvdA erg goed in was en is, is alomvattende programma’s te bedenken die al ‘t leed aanpakken. Zelfs die problemen waarvan je nog niet eens wist dat je ze had. Daar moeten we mee ophouden. Niet alleen is de samenleving zo complex geworden dat alomvattende oplossingen alleen maar voor teleurstellingen kunnen zorgen. Ook is het zo dat deze stijl van werken mensen hun regie op hun eigen leven ontzegt. Je bedenkt immers voor hen wat het beste is. Bij ons was ‘t overigens ook bittere noodzaak. We wisten ‘t immers niet. We zijn aan de slag gegaan. Werken zonder een ‘grand design’ wil niet zeggen dat je geen visie of geen idee hebt. Integendeel, meer dan anders moet je, als je geen vastomlijnd plan hebt, je aan je waarden waarin je gelooft vasthouden. Die waarden, ik kan me wat dat betreft uitstekend vinden in de waarden die uit de zoektocht ‘van waarde’ naar voren kwamen als essentiële waarden voor sociaal-democraten, uitstekend vinden. ‘Binding, echt werk, bestaanszekerheid en verheffing. Daar ging het de bewoners van het Columbusplein ook om. Elke dag opnieuw op straat werken aan het terugwinnen van het vertrouwen van de bewoners van het Columbusplein en daaromheen. Iedereen had een rol, wijkagenten, leerkrachten, jongerenwerkers, snackbarhouders, ouders, speeltuinmedewerkers; iedereen die maar mee wilden doen. We hebben een team opgezet en we hadden ons als doel gesteld dat elke dag een stap gezet moest worden in de richting van de buurt zoals we dat beschreven. We gingen ‘s avonds de straat op om jonge kinderen naar huis te sturen en hun ouders aan te spreken. Omdat we de week daarvoor gehoord hadden dat dat een van de grootste problemen was in de buurt. We ontruimden de kraakpanden en zorgden samen met de buren voor nieuwe activiteiten in de lege winkelpanden, omdat we merkten dat met name ‘s avonds de leegstaande panden zo’n onveilig gevoel gaven. We gaven jongens een opleiding tot sportmedewerker op de pleinen omdat we zagen dat zij zich kapot verveelden en continu de boel verziekten om maar aandacht te krijgen. De Buurtpraktijkteams, een improviserende werkwijze, waar buurtbewoners en professionals de handen in een slaan en samen bedenken hoe de leefbaarheid en veiligheid voor iedereen beter kan worden, zijn nu in vier buurten in West actief. En de cijfers wijzen gelukkig uit dat het veel oplevert. 

Kortom
Veiligheid is een thema bij uitstek wat floreert bij wethouderssocialisme nieuwe stijl. Het is essentieel in de ‘nieuwe’ waarden van de sociaal-democratie: binding en bestaanszekerheid kun je niet opbouwen zonder dat je je veilig voelt. Je kunt je er simpel weg niet aan onttrekken. Door te luisteren in plaats van de oreren, door zeggen dat je het af en toe niet weet en door al werkend te improviseren, goed te kijken wat er op die dag, in de buurt op straat nodig is, kom je een heel eind. Ik heb het acht jaar met ontzettend veel plezier gedaan, want niets geeft zoveel voldoening dan als wethouder ergens midden in te gaan staan.