|
Dennis Bos De Parijse Commune bezongen
Voor de socialistische arbeidersbeweging was de eigen liedcultuur vanaf de begindagen een cruciaal medium. Van meet af aan waren besloten vergaderingen, publieke manifestaties en demonstratieve optochten ondenkbaar zonder gezamenlijk gezongen liederen. Die liederen bezingen ofwel het leed dat kapitalisme heet, of ze gaan over de zware, maar steevast roemrijke en onafwendbaar op de zegepraal afstevenende strijd van het proletariaat en daarmee over het socialistisch toekomstperspectief dat als een nieuwe dageraad aan de einder wenkt. In dit artikel staan drie liederen centraal die ieder op hun eigen manier verbonden zijn aan de Commune van Parijs van 1871.
Die Commune bestond slechts 72 dagen en speelde zich volledig af in een door vijandelijke legermachten omsingeld Parijs, maar dat verhinderde niet dat socialisten wereldwijd nog vele decennia lang een levendige herdenkingscultuur onderhielden rondom wat Marx de eerste arbeidersregering uit de wereldgeschiedenis had genoemd. Deze herdenkingscultuur resulteerde in een onafzienbare reeks boeken, brochures en pamfletten, in een menigte grafische voorstellingen en dichterlijke evocaties, in scholingscursussen en in een traditie van jaarlijkse herdenkingsbijeenkomsten die op 18 maart en 28 mei het hoopvolle begin en het bloedige einde markeerden. In dit gevarieerde en veelvormige herinneringslandschap koesterden generaties socialisten, communisten en anarchisten de nagedachtenis van hun tot mythische proporties uitgegroeide Commune vooral ook door er samen over te zingen.
Samen zingen Samenzang vervulde in de socialistische arbeidersbeweging een aantal onmisbare functies tegelijkertijd. Juist het samen zingen van het eigen repertoire aan strijdliederen schept een onderlinge band tussen de deelnemers. Het samen zingen dwingt niet alleen onvermijdelijk tot identificatie met de inhoud van de gezongen teksten, maar tot een besef van verbondenheid met de andere stemmen in het koor. In de praktijk van het socialistisch vergaderen en manifesteren werden de liederen door alle aanwezigen meegezongen, waardoor het lied de deelnemers aan zulke collectieve bijeenkomsten op een heel directe manier met elkaar verbond. Samen leverden de zingende socialisten niet alleen een eenmalige artistieke prestatie, maar sommige liederen op het repertoire droegen een haast gewijde lading doordat ze een vaste plek veroverden in de geritualiseerde vergaderpraktijk. Hoeveel verslagen in de socialistische pers sluiten niet af met de geijkte formule: ‘Onder het zingen van de Internationale ging de vergadering uiteen.’ Tegelijkertijd speelden de socialistische strijdliederen ook een belangrijke rol in de meer profane, dagelijkse praktijk. Ze werden in socialistische gelagkamers gezongen rond de stamtafel, zachtjes gefloten tijdens nachtelijke plak- en kalktochten en ze klonken soms zelfs openlijk in de werkplaats.
In de overdracht en popularisering van het socialistisch gedachtegoed speelden liederen een belangrijke rol. In een aantal opzichten was het lied daartoe misschien zelfs beter geschikt dan het gedrukte of gesproken woord. De vorm dwong tekstschrijvers tot beknopte en heldere formuleringen, waarbij het gebruik van sterk gepolariseerde beelden zich als vanzelf opdrong. Voor ingewikkelde argumentatie en veel nuance leent het gezongen lied zich nu eenmaal veel minder. Vandaar dat het socialistisch repertoire zo vol zit met perfide, bloeddorstige uitbuiters aan de ene en stralende zonsopgangen in de lente aan de andere kant. Anders dan redevoeringen of krantenbetogen lijkt het lied het zich te kunnen veroorloven eindeloos herhaald te worden, zonder dat de boodschap snel sleets wordt. De muzikale vorm geeft de in de liedtekst vervatte boodschap bovendien een emotionele lading mee die het woord in gesproken of gedrukte vorm ontberen moet.
Met hun muzikale optreden slechtten de zangers van het socialistisch repertoire een aantal mentale grenzen, al zullen weinigen zich daar werkelijk van bewust zijn geweest. Al zingende werden afstanden in tijd en ruimte moeiteloos bedwongen. Veel van de liederen maakten de relatie met geestverwanten in het buitenland en de internationale beweging tastbaar of verwezen naar eerdere, historische momenten in de klassenstrijd. Liederen bezongen revolutionaire ervaringen die elders en eerder waren opgedaan een veel liederen waren zelf vertalingen of bewerkingen van buitenlandse voorbeelden. Naarmate een lied langer op het repertoire bleef staan, verwierf het vanzelf meer historische lading. Niet alleen omdat de oorspronkelijk tekst verwees naar een moment dat steeds verder terug in de tijd kwam te liggen, maar ook omdat het gezongen was op historische momenten uit de tussenliggende periode.
Het lied van de Commune De drie liederen die hier behandeld worden, maken deel uit van een veel omvangrijker corpus aan liederen van en over de Commune van Parijs. Hun relatie tot de geschiedenis van de Commune is in alle drie de gevallen anders en ook hun bekendheid varieert aanzienlijk. De Internationale behoeft natuurlijk nauwelijks nog toelichting, maar het verband tussen dit ‘volkslied’ van de internationale arbeidersbeweging en de Commune van 1871 zal tegenwoordige zangers als Diederik Samsom waarschijnlijk niet erg scherp voor de geest staan.
- PvdA congres, juli 2012
Voor het beroemde Franse chanson Le Temps de Cerises geldt iets vergelijkbaars, maar dan net weer anders: het wordt nog altijd met enige regelmaat door steeds nieuwe artiesten uitgevoerd, maar dat het lied ooit deel uitmaakte van het socialistisch repertoire en in socialistische oren rechtstreeks naar de Commune verwees, lijkt inmiddels vrijwel vergeten. Het lied Bloedige Sneeuwvlokken tenslotte, verwijst als enige van deze drie rechtstreeks en ondubbelzinnig naar de geschiedenis van de Commune. Misschien is dat dan ook de reden waarom juist dit lied, in tegenstelling tot de twee eerder genoemden, spoorloos uit het collectief geheugen verdwenen is.
Bloedige Sneeuwvlokken Wie verantwoordelijk was of waren voor de tekst en muziek van het Nederlandstalige Bloedige Sneeuwvlokken is onbekend. Het lied dook in 1872 op in Vlaanderen en was al direct bij verschijnen opgedragen ‘Aan de Nagedachtenis der Slachtoffers der Commune’. Dat die dubbelzinnig te lezen opdracht verwees naar de 20.000 Parijse communards die hun nederlaag met de dood hadden moeten bekopen, en niet naar de circa honderd gegijzelde priesters en politieagenten die de Commune om het leven bracht, zullen de socialistische zangers wel zonder nadere uitleg begrepen hebben. Het lied ontstond hoogstwaarschijnlijk naar aanleiding van de eerste herdenking van de Commune, die in het voorjaar van 1872 door de verschillende afdelingen van de Eerste Internationale ook in België werden georganiseerd. Het bezingt het droeve lot van drie weduwen van gesneuvelde strijders voor de Commune, die radeloos van verdriet ronddolen, al dan niet begeleid door kindergeschrei, terwijl koude sneeuw de graven van hun vermoorde geliefden toedekt.
Daalt de sneeuw in dikke vlokken neder. In d’enge hut, gezeten bij de haard, wiegt d’arme vrouw haar lieve wichtjes teder, heeft buur en vriend zich al bij ’t vuur geschaard. ’t Is alles stil… een ieder schijnt te dromen, elk vraagt zich af: men hoort van Piet nooit meer. Waar blijft hij toch? Wat is hem overkomen?- Helaas! Hij ging en nimmer keert hij weer…
Refrein: Daal koude veder, op aarde neder, daal, blanke sneeuw, als troosting in ’t verdriet, en dek de graven waar al die braven, die heldenschaar de eeuw’ge slaap geniet.
Weêr daalt de sneeuw… en in haar sombre woning leest Rosa nog een vroegre minnebrief van hem die door de grillen van een koning op ’t slagveld stierf – haar een’ge minnaar lief. Bij ’t minst gerucht verschrikt zij, angstig luistrend. Doch nutteloos, haar treuren helpt niet meer; de arme meid, zij stierf, zijn name fluistrend: vaarwel, mijn vriend, gij ook keert nimmer weer.
Refrein
Weêr daalt de sneeuw… en als een’ zinnelooze dwaalt Lena rond, wanhopend, ongetroost; ‘waar, roept zij steeds, waar schuilt die laffe booze die me hem ontnam, de vader van mijn kroost?’ Doch niet één straal van hoop strekt haar ten rade, haar kleinen zelf – begrijpend moeders zeer – die schreien ook en vragen hunnen vader… Ook hij vertrok, en nimmer keert hij weer.
Refrein
Nog daalt de sneeuw… en als gemene moorders wordt op het sombre strafuitvoeringsplein, ’t verwonnen volk, als vuige rustverstoorders ter dood gebracht – alsof het schurken zijn. Zij die weleer voor ’t Recht te velde trokken, tot ’s mensen heil, sinds eeuwen twisteziek: zij vielen, ja, doch moedig, onverschrokken, met d’heilge kreet: ‘Lang leev’ de Republiek!’
Ook zonder bladmuziek moge duidelijk zijn dat het hier bepaald geen opzwepend strijdlied betreft, maar eerder een tranentrekkende smartlap. In een kennelijke poging om de identificatie van de beoogde Vlaamse zangers met de gebeurtenissen in Parijs te vergemakkelijken, zijn de namen niet Frans, maar Nederlands: de gesneuvelde strijder heet Piet, het meisje dat haar eerste en enige liefde beweent heet Lena en de alleen achtergebleven moeder Rosa. Hier treedt de klassenstrijd naar voren als fataal drama. Wel een drama overigens waarin de rolverdeling helder en overzichtelijk is: de edele strijders uit het volk zijn mannen die worden doodgeschoten door een moordzuchtige klassenvijand en wier weduwen en wezen wenend achterblijven op de heldengraven.
In Vlaanderen was decennialang geen Communeherdenking compleet zonder dat de Bloedige sneeuwvlokken er ten gehore werden gebracht. Aankondigingen en verslagen in de lokale socialistische pers laten zien dat lied als snel jaarlijks op het programma stond in Antwerpen, Gent en Brussel, en zich daarmee een soort rituele status verwierf. De tekst verscheen na 1872 in tal van socialistische zangbundels maar was ook verkrijgbaar als losse afdruk – inclusief bladmuziek – op een afzonderlijk vel. In die vorm werd het bijvoorbeeld in 1876 als welkomstgeschenk aangeboden aan nieuwe abonnee’s van het Antwerpse sociaal-democratische weekblad De Werker.
- Uit: Nederlandsche en Fransche socialistische liederen en gedichten. Uitgave van de Gentsche afdeeling der Werklieden-Partij (Gent 1900)
Bloedige Sneeuwvlokken was zeker niet de enige smartlap die in deze jaren in Vlaanderen aan de Commune werd gewijd. De in zijn tijd befaamde Gentse marktzanger Edward ‘Eetje’ Smol bezong in De Wees van de Communard bijvoorbeeld hoe een klein meisje treurt om haar ‘in d’eerste rang’ van de Commune gesneuvelde vader. Het kind vraagt haar moeder bedrukt om wat geld, om bloemen op vaders graf te kunnen leggen, maar de betraande weduwe heeft zelfs voor dat nobel en hartverscheurend doel de middelen niet:
En d’arme wees, met snelle stapjes, geroerd door moeders felle nood, liep om naar haar pop en met wat lapjes stak zij haar speelgoed gans in ’t rood… Zij ijlt er mee door ’t gure weder, naar ’t kerkhof heen, waar vader lag, en legt op ’t graf haar popje neder terwijl zij snikt met droef geklaag:
‘O, vader zoet, o waarde, ’k bied u mijn speelgoed aan, omdat ge streed op d’aarde voor ’t vrije volksbestaan!’
Deze in moderne oren wel wat erg sentimentele omgang met het socialistisch verleden was indertijd zeker geen exclusief Vlaamse eigenaardigheid. De tekst van Bloedige Sneeuwvlokken prijkte vanaf 1886 ook in een regelmatig herdrukte, in Den Haag door Bruno Liebers uitgegeven bundel Socialistische liederen en gedichten (1886, 1890, 1892) en drong langs die weg door tot het eigen cultuurgoed van de ‘oude beweging’ in Nederland.
Dat het lied in Nederland niet alleen werd afgedrukt, maar ook daadwerkelijk door socialisten werd gezongen, bewijst een episode uit het leven van Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Toen deze in 1887 maandenlang in de Utrechtse strafgevangenis zijn veroordeling wegens majesteitsschennis uitzat, viel hem dat zwaar. In Van christen tot anarchist zou hij uitgebreid terugblikken op de somberte die hem in de eenzame cel overvallen had. De achtergebleven partijgenoten van de Sociaal-Democratische Bond maakten zich ondertussen grote zorgen om het lot van hun gekerkerde voorman. De Amsterdamse sociaal-democratische schermclub (een eufemistische aanduiding voor wat zich het best laat omschrijven als de knokploeg van de beweging) vertrok daarom in juni 1887 zestig man sterk per stoomboot naar Utrecht. Vanaf de Domtoren lieten zij het eerst het befaamde Vrijheidslied over de daken schallen. Vervolgens was het militante koor in optocht rond de Utrechtse gevangenis aan het Wolvenplein getrokken, ondertussen zingend in de hoop dat hun liederen ook achter de tralies gehoord zouden worden.
Het repertoire tijdens deze rondgang was met zorg afgestemd op de veronderstelde muzikale voorkeur van de veroordeelde. Speciaal voor hem zongen de Amsterdammers aan de gevangenismuur Bloedige Sneeuwvlokken, in de wetenschap dat dit het lievelingslied was geweest van Domela’s drie jaar eerder in het kraambed overleden derde echtgenote Johanna Schingen Hagen. Of Domela veel troost uit juist dit lied heeft geput, vermeldt de geschiedenis niet, maar school maakten de zangers wel.
Rond 1900 publiceerde de anarchist Janus van Emmenes zijn ‘volksroman’ De kolporteur van Elzenburg. Als de hoofdpersoon van deze in Gelderland spelende socialistische streekroman, de socialistische colporteur Jan Kollewijn, voor negen lange maanden als politiek gevangene achter de tralies van de Arnhemse strafgevangenis verdwijnt, dringt zich ook aan hem telkens weer de droeve tekst van Bloedige Sneeuwvlokken op, als stof ter overpeinzing in de eenzaamheid van zijn cel. Telkens als de moed hem in de schoenen dreigt te zinken, zingt Jan Kollewijn eenzaam in de cel voor zichzelf het Vlaamse lied over de treurende weduwen van de Commune.
Le Temps des Cerises Aanmerkelijk minder droefgeestig is het Franse lied Le Temps des Cerises, al ontbreekt ook hier een trieste noot evenmin. Als gezegd is dit chanson door een groot aantal artiesten van naam uitgevoerd en zo heeft het zich in de loop der tijd bijna volledig weten los te zingen van de socialistische context waaruit het ooit voortkwam. Onder de grote namen die het lied gedurende de twintigste eeuw op hun repertoire hadden staan, zijn vrijwel alle Franse cultuuriconen met internationale allure. Charles Trénet bracht het lied in 1942 uit in een ‘swing’-arrangement, wat onder de Duitse bezetting als een provocerende verzetsdaad kon worden opgevat. Le Temps des Cerises werd gezongen door niemand minder dan Edith Piaf, door Yves Montand, Juliette Gréco en Yves Duteil. Nana Mouskouri en Charles Aznavour brachten het als duet en dat deed in 2008 ook de toen 83-jarige Belgische volkszanger en pretparkuitbater Bobbejaan Schoepen, die eerder roem verwierf met tijdloze klassiekers als Ik heb Eerbied voor jouw Grijze Haren en Café zonder Bier. In hetzelfde jaar 2008 nam de in Frankrijk toonaangevende band Noir Désir een stuwende punkversie op, daartoe in de gelegenheid gesteld door de voorwaardelijke vrijlating van zanger Bertrand Cantat, die vijf jaar eerder tot acht jaar gevangenisstraf was veroordeeld omdat hij in een Litouwse hotelkamer zijn vriendin had doodgeslagen. Een Nederlandse versie De tijd van de Kersen is van Willem Wilmink, opgenomen in 2002, een jaar voor zijn overlijden.
Het lied dateert van 1866 en bezingt de kortstondige geneugten van de romantische liefde en de aanhoudende, bitterzoete smart die daarvoor als prijs moet worden betaald. Kennelijk gebeurt dat op een wijze die niet alleen onmiddellijk aansloeg bij een groot publiek, maar die ook de tand des tijds opmerkelijk goed heeft weten te doorstaan. Tekstdichter was de Fransman Jean-Baptiste Clément, die in 1866 niet alleen een verdienstelijke liedjesmaker was, maar ook een politiek dichter en revolutionair met een uitzonderlijke staat van dienst. Na het uitbreken van de revolutie in maart 1871 was Clément dan ook tot lid van de Commune gekozen.
Toen Clément in 1866 het lied schreef dat hem beroemd zou maken, was hij al geruime tijd politiek actief en onder het regime van de Franse keizer Napoleon III moest hij als politieke balling naar Brussel uitwijken. Toch was zijn liefdesliedje over de kersentijd in geen enkel opzicht een strijdlied. Hoewel het commercieel zeer succesvolle lied in 1871 veel Parijzenaars bekend moet zijn geweest, kreeg het pas later een politieke lading, en dat zonder dat aan de tekst ook maar een woord hoefde te worden gewijzigd.
In 1885, 14 jaren na de nederlaag van de Commune en bijna twintig jaar na de totstandkoming van Le Temps des cerises, zou Clément zijn liedtekst opnemen in een bundel revolutionair dichtwerk van zijn hand. Bij die gelegenheid droeg hij het lied op aan een zekere Louise, een verder naamloos en onbekend gebleven arbeidersmeisje dat in de laatste uren van de Commune een kleine troep gardisten achter één van de allerlaatste barricades als ambulancière zou hebben bijgestaan. Temidden van aanzwellend krijgsgewoel en op een moment dat de nederlaag van de revolutie al onontkoombaar vaststond, zou deze jonge Louise vastberaden kenbaar hebben gemaakt bij de strijders te willen blijven om de gewonden te verzorgen. Lieddichter Clément vertelde later zelf van dichtbij te hebben gezien hoe een van de barricadestrijders, een ten diepst ontroerde veteraan van 1848, haar zorgzame offerbereidheid met een ‘vaderlijke omhelzing’ beantwoord had.
- Le Temps des Cerises, met de sinds 1885 toegevoegde opdracht aan ‘citoyenne Louise’, in: J.-B. Clément, La chanson populaire. Bibliothèque Ouvrière Socialiste (Parijs 1900).
In de latere socialistische mythologie zou de chronologie van de jaren 1866-1871-1885 moeiteloos ineengeschoven worden en zo kwam Le Temps des Cerises bekend te staan als het lied dat een jonge communard schreef voor zijn verloofde die in de gevechten van de Bloedweek van mei 1871 spoorloos was verdwenen. In retrospectief kreeg het bezongen verlangen naar een verloren liefde en de herinnering aan een romantisch samenzijn in de kersentijd zo een revolutionaire, socialistische betekenis. Weliswaar gaf de tekst van het lied daartoe nog altijd met geen enkel woord aanleiding, maar deze achteraf toegevoegde politieke associatie vond direct grote weerklank.
Op de steen die sinds Cléments overlijden in 1903 zijn graf op Père Lachaise, aan voet van de Mur des Fédérés siert, wordt zijn leven in dienst van de revolutie samengevat in de simpele, maar voor iedere ingewijde volstrekt afdoende vermelding ‘auteur de “Le Temps des Cerises”’.
Sommige, vooral niet-Franstalige auteurs gaan zover te beweren dat de titel ‘Temps des Cerises’ verwijst naar de Commune zelf. Ook als het lied niet vijf jaar vóór de revolutie zou zijn geschreven, zou dat natuurlijk onzin zijn. De Commune ging immers ten onder in mei en dan zijn de kersen ook in Frankrijk nog lang niet zo rijp en diep rood als het lied wil. Dit onomstotelijke natuur-historische feit heeft socialistische mythebouwers er niet van weerhouden dit thema uit te diepen. Franz Joseph Degenhardt, in de jaren zestig en zeventig vermaard als de bard van een nieuwe generatie West-Duitse ‘Linke’ deed het nog in 2002, toen hij zijn eigen, sterk gepolitiseerde versie van het chanson opnam. In een uitleg bij de Duitse bewerking legde hij uit dat de ‘Kirschenzeit’ niet alleen het jaargetij was voor ‘die Liebe’, maar ook voor ‘die Revolution’ en ‘den Streit’:
Und kommt sie zu euch, die Kirschenzeit, dann seid ihr, wie wir es waren, bereit. Gewiss, doch, sie kommt, die Kirschenzeit, wenn die Nachtigall klagt, die Spottdrossel singt in das Lied der Commune. Gewiss habt ihr dann mehr Fortune, wenn über den Barrikaden erklingt: „Quand nous chanterons les temps de cerises......' und die Erinnerung an morgen beginnt.
Een elegantere verklaring voor de gretigheid waarmee socialisten een sentimenteel liefdeslied als herkenningsmelodie van de revolutie adopteerden, is het door sommige auteurs opgeworpen vermoeden dat Cléments liefdesliedje uit 1866 vijf jaar later achter de barricaden kan zijn gezongen en zo met de Commune verbonden zou zijn geraakt.
In Nederland werd dit idee opgepakt door de oud-communist Theun de Vries, toen die in 1971 ter gelegenheid van het eeuwfeest van de Commune in opdracht van de VARA-radio een hoorspel schreef onder de titel ‘De Barricade’. In een van de laatste dramatische scènes van dit stuk over de Commune zijn een student en een winkelierster als laatste verdedigers van de laatste barricade overgebleven. Tussen het schieten door verklaren ze elkaar de liefde en tijdens een korte gevechtspauze leert hij van haar voor het eerst in zijn leven hoe een vrouw te kussen. Daarop vraagt ze hem, haar in de armen te nemen en ‘nog één keer’ het liedje te zingen dat hij eerder in het stuk al eens had geneuried. Samen zingen ze het eerste couplet over de kersentijd, over de nachtegaal die jubelt en de merel die spot en over de zon die jonge verliefden het hoofd op hol brengt. Onder het zingen van de laatste regels beginnen de granaten weer te vallen en het lied stokt als de student bemerkt dat zijn medestrijdster in zijn armen is gestorven. In de boekuitgave van het hoorspel is Theun de Vries’ tekstgetrouwe vertaling van Le Temps des Cerises als bijlage opgenomen. Van socialisme is ook in deze versie van de tekst geen spoor te bekennen, maar de context waarin de auteur het lied liet zingen, maakt dat gemis meer dan goed.
De dankzij Cléments lied ontstane associatie van de kersentijd met de socialistische revolutie heeft zelfs in grafische vorm zijn beslag gekregen. Zo siert de nog altijd bestaande ‘Association des Amis de la Commune de Paris’ haar drukwerk bij gelegenheid met twee gestileerde kersen als symbool.
Enkele jaren nadat de ‘Fluwelen Revolutie’ van 1989 in Praag de communisten hun greep op de macht had doen verliezen, schafte de voor het overige weinig hervormingsgezinde Communistische Partij van Bohemen en Moravië het oude partijsymbool van de hamer en sikkel af. In de kennelijke veronderstelling dat Le Temps des Cerises achter de barricaden gezongen of geschreven was, of misschien zelfs dat de Franse tekst de revolutionaire strijd van de Parijse Commune zou bezingen, vervingen de Tsjechische communisten hun in diskrediet geraakte hamer en sikkel door rood blozende kersen. Het nieuwe partijsymbool dat sindsdien op vlaggen en drukwerk prijkt, toont twee rode kersen aan een dubbele steel, voorzien van een fris groen blaadje.
Het oorspronkelijke Franse lied bleef ondertussen tot op de dag van vandaag populair bij een groot publiek, zij het nog vrijwel uitsluitend als een klassiek liefdesliedje zonder politieke geschiedenis: wel oud, maar moeilijk in verband te brengen met de revolutionaire traditie van de Commune. Daarnaast is Le Temps des Cerises tegenwoordig in Frankrijk vooral een hip spijkerbroekenmerk.
De Internationale Verreweg het bekendste van alle socialistische strijdliederen is zonder twijfel De Internationale. Tot op de dag van vandaag ontkomen zelfs de allermodernste sociaal-democraten er niet aan dit lied mee te zingen op ritueel vastgestelde momenten als het uiteengaan van het partijcongres. De tekst laat weinig aan de verbeelding over en anders dan in het geval van Le Temps des Cerises hoeft de socialistische boodschap er niet langs ingewikkelde omwegen bij te worden bedacht. Het rechtstreeks verband van De Internationale met de Commune is echter uit de woorden van het lied zelf niet op te maken.
Dat verband is er echter wel degelijk. De tekst van het lied werd, aanvankelijk als gedicht zonder muziek, geschreven door Eugène Pottier, die in maart 1871 net als zijn kunstbroeder Clément, was gekozen als lid van het revolutionaire stadsparlement dat de Parijse Commune bestuurde. Het door vele generaties socialisten navertelde, maar niet definitief te bevestigen verhaal wil dat Pottier de tekst van L’Internationale schreef in juni 1871, toen hij te midden van de rokende puinhopen en straten vol overhoop geschoten communards in Parijs zat ondergedoken, wachtend op een moment om naar het veilige Londen te ontkomen. Het gedicht verscheen pas in 1887 voor het eerst in druk, in een verzamelbundel Chants Revolutionaire, waarin overigens een flink aantal van Pottiers strijdbare verzen aan de Commune waren gewijd. De strofen van L’Internationale werden bij die gelegenheid door Pottier opgedragen aan Gustave Lefrançais, een radicale socialist die in 1871 samen met hem lid van de Commune was geweest.
- Eerste blad van het manuscript van De Internationale
Opmerkelijk genoeg bevat het enig bewaard gebleven manuscript van het oorspronkelijke gedicht een aantal coupletten die wél rechtstreeks refereren aan Commune, maar juist die werden in de gepubliceerde versie van 1887 weggelaten. Het was deze ingekorte versie die een Gentse gastarbeider in Lille een jaar later op muziek zette. De tragische levensloop van Pierre Degeyter en de zegetocht van het lied dat hij naar aanleiding van Pottiers gedicht componeerde, is door Jan Gielkens uitvoerig gedocumenteerd. De eerste uitvoering van het lied op zondag 23 juli 1888 tijdens een vakbondsfeest in Lille werd eigenhandig gedirigeerd door Degeyter. Pottier was in 1887 overleden en heeft ‘zijn’ lied dan ook nooit horen zingen. In de jaren daarna verwierf Degeyters compositie landelijke bekendheid, maar zonder dat de componist er ook maar een cent wijzer van werd, slachtoffer als hij was geworden van een (toen al!) corrupte sociaaldemocratische gemeentebestuurder. Rond 1900 begon De Internationale aan een opmars tot ver buiten de grenzen van Frankrijk en tien jaar later was het uitgegroeid tot officieuze ‘volkslied’ van de wereldwijde socialistische arbeidersbeweging.
Eugène Pottier, schrijver van L’Internationale tegen de achtergrond van barricadestrijders van de Commune. Voorstellingen uit Sowjet-Russische en Chinese bron.
De Nederlandse vertaling van de hand van Henriette Roland Holst dateert waarschijnlijk al van 1900 en verwijst, evenmin als de gepubliceerde versie van Pottiers gedicht, nergens naar de Commune. Dat roept de vraag op of veel Nederlandse zangers zich ooit bewust zijn geweest van de historische wortels van het lied dat zij zo vol vuur ten gehore brachten. Alleen in communistische kring lijkt zo nu en dan de aandacht gevestigd op het feit dat De Internationale was ‘geboren’ uit de Parijse Commune van 1871, waarbij dan steeds werd benadrukt dat Pottier zijn tekst schreef in de dagen van de heroïsche nederlaag op de barricaden. Niemand minder dan Lenin had dat bijvoorbeeld al eind 1912 gedaan, ter gelegenheid van de 25e gedenkdag van het overlijden van de dichter: ‘De Commune was verpletterd, maar Pottiers Internationale verspreidde haar idealen over de hele wereld.’
- De DDR herdacht het eeuwfeest van de Commune in 1971 met een postzegel die ook aan De Internationale was gewijd.
Ondertussen was Degeyter vrijwel vergeten en volledig aan de bedelstaf geraakt. Pas enkele jaren na de Eerste Wereldoorlog zou het bestaan van de componist van De Internationale – inmiddels ook het officiële volkslied van de jonge Sowjet-Unie – worden herontdekt. In Moskou droeg het Uitvoerend Comité van de Communistische Internationale de Franse partijgenoten op, hem een onbezorgde oude dag te garanderen en in November 1927 was de inmiddels tachtigjarige componist eregast bij de viering van het tienjarige jubileum van de Oktober Revolutie. Terwijl afdelingen van het Rode Leger stram voorbij marcheerden, zag de Nederlandse communist Nico Rost hoe vooraan op de tribune De Geyter met tranen in de ogen zijn eigen compositie aanhoorde, geflankeerd door twee hoogbejaarde oud-strijders van de Commune die met hem de parade als eregast van de Sowjets bijwoonden.
- Pierre Degeyter, de Vlaamse componist van De Internationale
Uiteindelijk zou Pierre Degeyter zelfs met terugwerkende kracht, zij het geheel ten onrechte, worden ingelijfd bij het snel slinkend legioen oud-strijders van de Commune. Na zijn overlijden in 1932 werd hij, net als Jean-Baptiste Clément en Eugène Pottier voor hem, begraven op Père Lachaise, de centrale gedenkplaats van de Commune. Een na de Tweede Wereldoorlog in communistisch Polen verschenen gedenkboek over de Parijse Commune wist te melden dat de Belgische amateur-componist in maart 1871 vergeefs geprobeerd had Parijs te bereiken om zich bij de communards te voegen. In 1971 maakte het grotendeels aan de Commune gewijde maartnummer van China Pictorial het zelfs nog mooier door glashard te beweren dat ‘Worker-composer’ Degeyter lid was van een heus korps ‘Volunteers’ dat de belegerde troepen van de Commune daadwerkelijk was komen versterken.
Aan de waarneming van de brave sociaaldemocraten in Nederland ging deze heroïsche mythevorming waarschijnlijk geheel en al voorbij. Dat hangt vooral samen met het feit dat, met het inslaan van een parlementaire, hervormingsgezinde koers, de revolutie-romantiek van de Commune in deze kring alle relevantie verloor. De Bloedige Sneeuwvlokken raakten na 1900 in vergetelheid en de revolutionaire antecedenten van de Le Temps des Cerises bleven bijna een eeuw onopgemerkt. De Internationale bleef op het repertoire staan, maar de meeste zangers uit de kring van SDAP en PvdA zullen hebben gedacht dat het een lied was over een hoopvolle toekomst, in plaats van een lied dat wortelde in een bloedig en tragisch verleden.
Literatuur China Pictoral nr. 3 [maart] 1971. De Toekomst (Gent, 1883-1884) De Werker (Antwerpen, 1880) Sociaal-Demokratische liederen (Gent 1879). Socialistische liederen en gedichten no. I (Den Haag 1890, 2e dr.)
J.W. de Boer, F. Domela Nieuwenhuis. Gedenkboek over de jaren 1885 en 1887. Bijeenverzameld uit de Bildtsche Courant. St. Annaparochie z.j. [1935]. Aleš Brožek, ‘Symbols of Czech and Slovak political parties after the “Velvet Revolution”’, in: Proceedings of the XIXth International Congress of Vexillology. York 2001. Piet Creve e.a., Pierre de Geyter: Het grote lied van een kleine man (1848-1932). Z.p. [Gent] z.j. [1998]. Franz Josef Degenhardt, ‘Kirschenzeit’ op het album Quantensprung (2002), de tekst is hier te vinden. Jan van Laeken [ps. A. van Emmenes], De kolporteur van Elzenburg. Volksroman. Amsterdam z.j. [oorspr. ca. 1900]. Jan Gielkens, Maranga mai te hunga mahi. De Internationale internationaal IISG research paper 35. Amsterdam 1998. Albert van Laar, Geschiedenis van de arbeidersbeweging te Antwerpen en omliggende. Antwerpen 1926. W.I. Lenin, ‘Eugène Pottier. The 25th anniversary of his death’ (1913). Vernon L. Lidtke, The alternative culture. Socialist labor in imperial Germany. New York / Oxford 1985. Jochen Loreck, Wie man früher Sozialdemokrat wurde. Das Kommunikationsverhalten in der deutschen Arbeiterbewegung und die Konzeption der sozialistischen Parteipublizistik durch Agust Bebel. Bonn-Bad Godesberg 1978, 2e druk. Adam Meller (ed.), Pariser Kommune 1871. Warschau z.j. [1955] Jaap van de Merwe, Gij zijt kanalje, heeft men ons verweten! Het proletariërslied in Nederland en Vlaanderen. Utrecht/Antwerpen 1974. Theun de Vries, Louise Michel, engel in het harnas. Twee spelen over de Commune van Parijs. Amsterdam 1984.
|
|