Rudolf de Jong
Dupliek

Stutje’s reactie op mijn artikel in De AS , (nr. 180) ‘Was Domela antisemiet?’ biedt mij de gelegenheid een kleine correctie op mijn verhaal te maken. Ik citeerde een brief waarin Domela schreef: ‘Hij is een heel gewoon Joodje, die niet de minsten indruk achterlaat. Maar goedig is hij en waar hij steunen kan, daar zal hij het niet laten.’ Daar voegde ik aan toe dat Stutje hier terecht geen antisemitisme ziet. Ik zag over het hoofd dat Stutje alleen de eerste zin citeert in zijn biografie. Het is tekenend voor zijn werkwijze.

Verrast ben ik over Stutje’s mededeling dat ‘het antisemitisme geen zwaartepunt’ in zijn biografie vormt. Het betekent dat hij veel laat vallen van zijn artikel in het Historisch Nieuwsblad en van interviews waarin het antisemitisme breed wordt uitgemeten hetgeen in veel recensies nog is aangedikt. Jammer dat hij tegen het laatste niet in het geweer is gekomen. Gelukkig heeft Bert Altena dat in zijn plaats in Het Parool gedaan. Verder lezen we dat dit antisemitisme ‘slechts in het brede verband van het conflict met Troelstra en de Duitse sociaaldemocratie’ aan bod komt. Maar is dat zo? De beschuldiging van antisemitisme komen we vrij regelmatig tegen in Stutje’s boek en in het conflict met Troelstra en de Duitsers maakt Stutje het absoluut niet waar.

Want waar komt Stutje in dat ‘brede verband’ mee aanzetten? Een uitspaak van Domela die teleurgesteld is over de sfeer in de Duitse partij in 1890 toen er van een conflict nog geen sprake was. En een brief aan hem waarin over ‘joodjes’ gesproken wordt. Is Domela verantwoordelijk voor de inhoud van de brieven die hij ontvangt? Wat Domela met die brief gedaan heeft horen we niet. Wel somt Stutje zeven ‘joodjes’ op. Heeft Domela zich over één van hen antisemitisch uitgelaten?

Met enkelen van de zeven had hij als sociaaldemocraat èn als anarchist goede, vaak vriendschappelijke,  betrekkingen. Drie anderen kozen voor Troelstra en de Duitse sociaaldemocratie …  samen met Vliegen en Fortuyn, volgens Stutje grotere antisemieten dan Domela! En verder? Stutje bevestigt slechts mijn kritiek.

Je mag Domela zijn redactiebeleid verwijten. Dat deden geestverwanten in de SDB en later in de anarchistische beweging, evenals historici, dan ook. Het peil van zijn bladen was soms beneden niveau. Plaatsing van artikelen betekende echter niet dat Domela de inhoud ervan onderschreef. Nabrink geeft in zijn bibliografie nauwkeurig aan wat zeker van Domela is en wat hij aan hem toeschrijft.

Toch komt Stutje weer aanzetten met een artikel uit een nummer van De Vrije Socialist (4.12.1912) waarin Nabrink geen enkele bijdrage van Domela vond. Alleen al uit de woordkeus in Stutje’s citaat – ‘klieken in hun ghetto’, ‘rassenvermenging’ – zou een kenner van Domela’s woordgebruik zich afvragen of deze passage wel van diens hand kon zijn. Trof Stutje ze aan in een tekst die zonder meer van Domela is?

Opnieuw wordt de antisemiet Von Barnekov ten tonele gevoerd. Dat Van Emmenes - toen voorzitter van de Centrale Raad van de SDB – die men toch niet van sympathie voor Troelstra kan beschuldigen,   in een hoofdartikel in Recht voor Allen (5.11.1890) stelling nam tegen antisemitische uitlatingen van Von Barnekov vermeldt Stutje niet. Ik ontleen het aan Scheffer’s biografie van Tindal, die Stutje ook noemt en waarin Von Barnekov uitvoerig ter sprake komt. De hamvraag, waarom accepteerde Domela Barnekovs bijdragen?, stelt Stutje niet, noch in zijn biografie, noch in zijn reactie. Mijn these is dat het niet vanwege het antisemitisme was, maar omdat hij onthullingen deed over het privéleven van personen uit de Amsterdamse elite. Dat sloot aan bij de artikelenreeks van Roorda van Eysinga over Willem III, waaruit de brochure ‘Koning Gorilla’ ontstond.

Enigszins verbijsterend is dat Stutje zich thans volledig in zijn vingers snijdt. Van Barnekov juicht het toe dat op het internationale socialistencongres te Brussel in 1891 solidariteit aan de joden werd onthouden. De Amerikaan Cahan had het congres – waar de anarchisten geweerd werden – gevraagd om een motie tegen het antisemitisme. De Sociaaldemocraten Singer (Duitsland) en Adler (Oostenrijk), beiden van Joodse afkomst, probeerden hem hiervan af te brengen. De Belgische sociaaldemocraat Volders sprak zich tegen Cahans motie uit en tenslotte kwam er een halfbakken compromis van de Franse blanquïst Argyriadès uit de bus. Geen wonder dat de antisemiet Von Barnekov instemming betuigde met de houding van de internationale sociaaldemocratie! Trouwens Vliegen deed dat ook zoals Stutje zelf vertelt in zijn biografie.

Van een specifieke rol van de Nederlandse delegatie – waarin o.a. de latere SDAP-ers Vliegen, Fortuyn en Van der Goes zaten – is mij niets bekend. De congresverslagen over deze kwestie zijn op punt uiterst vaag. Althans volgens de studie van Silberner ‘Sozialisten zur Judenfrage’ die Stutje gebruikt heeft voor zijn boek. Silberner is begrijpelijkerwijze nogal bitter over het Brusselse congres, evenals over het congres van de Tweede Internationale in Parijs in 1900, waar de SDAP vertegenwoordigd was. ‘der Kongress hatte zum Antisemitismus nichts zu sagen’ (Silberner, S.283). Datzelfde jaar werd een internationaal anarchistisch congres in Parijs – Domela zat in het voorbereidingscomité - verboden. De rapporten ervan zijn gepubliceerd. Eén gaat over het antisemitisme en het zionisme en is heel wat positiever over de joden dan het sociaaldemocratische congres.

In mijn artikel in De AS sprak ik er mijn verbijstering over uit dat Stutje een artikel dat expliciet over het antisemitisme gaat en onder deze term in het register van Nabrink staat niet noemt. Inmiddels heeft hij het kennelijk gelezen en klaagt nu dat Domela ‘verzuimde te verklaren dat Dreyfus onschuldig was; opvallend omdat Zola’s J’accuse al lang bekend was’. Nu ging Domela’s artikel, zoals de titel zegt, over ‘Het antisemitisme een sociaal vraagstuk’ en niet over Dreyfus. Wel wees ik er op dat Domela de Hogerhuiszaak vaak vergeleken had met die van Dreyfus. Stutje zal toch niet ontkennen dat Domela van mening was dat de Hogerhuizen onschuldig waren?

J’accuse verscheen op 13 januari 1898. Domela’s antisemitisme artikel op 24 augustus. Een open brief aan Zola van Domela over de Hogerhuizen verscheen in Recht voor Allen van 25/26 januari van dat jaar en verscheen ook in l’Aurore!  (zie Nabrink I, 1898 19 C).  U.D. Hannema, die promoveerde op ‘De Hogerhuis-zaak’ spreekt van ‘parallelisme’ tussen de beide affaires en schrijft: ‘Het is de verdienste van het blad van Domela Nieuwenhuis (..) om op expliciete wijze de aandacht op de Dreyfuszaak gericht te hebben in verband met de agitatie voor de Hogerhuizen’. In het orgaan van de SDAP is dit parallelisme iets minder, hetgeen Hannema verklaart uit het feit dat deze partij ‘toch al Nederlandser was dan men zelf vermoedde’. Hannema’s studie kom je niet tegen in de bibliografie van Stutje, trouwens de hele Hogerhuiszaak verbazingwekkend genoeg, slechts in het voorbijgaan.

Stutje schrijft: ‘Conceptuele nauwkeurigheid is geen doel op zich. Het is een middel om de realiteit beter te begrijpen. Maar toegegeven, alle concepten en ook dat van het antisemitisme zijn abstracties van een historisch fenomeen dat van context tot context verschilt’. En in een volgende alinea: ‘Wie zegt dat, zoals Domela beweert dat de Hirschen, Bleichröders en Rothschilds de incarnaties zijn van het ‘Finanz’ kapitaal doet hetzelfde.’ [namelijk zich bezondigen aan vreemdelingen- en ethnische haat, RdJ] (…) ‘Hij insinueert en impliceert dat ‘joden’ als joden betrokken waren bij de financiering van uitbuiting, kolonialisme en oorlog. (…) Waren die geldwolven nu maar ‘puur’ en ‘oudtestamentisch’ gebleven, levend naar de ‘sociale mozaïsche wetten dan was de wereld een plaag armer geweest. De conclusie vloeit voort uit de stereotype misvatting dat de ‘ware jood’, zo iets als ‘de nobele wilde’, zou hebben bestaan. De Jong sluit zich welwillend bij de voorstelling aan.’  Nu, ik sta bekend om mijn verbeeldingskracht. Maar tegen Stutje moet ik het toch afleggen. Zijn fantasie maakt van hem in mijn ogen en zonder mijn verbeeldingskracht aan te wenden, wel tot een weinig nobele en wat wild geworden biograaf. Wie beweert, bezondigt, impliceert en insinueert hier nu eigenlijk?

Maar laat ik Stutje’s advies opvolgen en naar de context kijken – hoewel ik in mijn artikel in De AS er al uitvoerig over had – van de zin ‘Nooit zouden er Rothschilds, Bleichröders, Hirschen, zijn ontstaan, als zij zich aan de Mozaïsche wetten hadden gehouden, die zij o zoo mooi vinden mits zij ze zelven niet behoeven toe te passen.’  De zin staat in Domela’s boekje ‘De Bijbel’ dat in 1893 verscheen en een jaar eerder in Duitsland. In het voorwoord schreef Domela: ‘Uit Duitschland kreeg ik verleden jaar van partijgenooten het verzoek om een populair boekje te schrijven over den bijbel, daar in den tegenwoordigen tijd meermalen geestelijken de vergaderingen bezochten en de partijgenooten niet altijd goed genoeg op de hoogte waren om de heeren te woord te staan’. Het geschrift bevat informatieve hoofdstukken over de Bijbel zelf, het Oude Testament en het Nieuwe Testament en een slothoofdstuk ‘Eenige beschouwingen over het gebruik van den Bijbel’. Hierin lezen we het volgende: ‘Het is voor christenen altijd ongeraden om het socialisme te bestrijden met een beroep op den bijbel, want er waait een sociale geest door dien geheelen bijbel, zoodat men den tegenstander bij bekendheid met den inhoud kan vastzetten op de ergste wijze.’ In deze context – en in dit hoofdstuk – past dan ook de gewraakte passage die niets insinueert maar gewoon de bijbel als wapen gebruikt tegen gelovigen, joden en christenen, die tegen het socialisme ageren. De Bijbel als wapen, het is een constante in Domela’s ontwikkeling van christen tot anarchist en eveneens bij vrijwel alle socialisten en vrijdenkers uit zijn tijd te vinden. De Duitse, noch de Nederlandse partijgenoten zullen er antisemitisme in hebben gelezen. En hoe het past ‘in het brede verband van het conflict met Troelstra en de Duitse sociaaldemocratie’ moet zelfs Stutje een raadsel zijn.

Stutje verwijt mij dat ik het verband loochen tussen antisemitisme en de aarzeling van het joodse proletariaat om zich in de SDB te verenigen. Ik schreef dat het waarschijnlijk andersom lag. De Amsterdamse Jodenbuurt was Orangistisch  Laat ik een joodse getuige aanhalen, de SDB-er De Levita. In 1892 sprak deze over ‘Jodendom en socialisme’. Als voornaamste reden voor de geringe belangstelling van joden voor het socialisme noemde hij een misplaatst gevoel van erkentelijkheid voor de verdiensten van de Oranjes tegenover de joden,  en hij vond Mozes ‘socialistischer dan alle wetgevers na hem’ Alsof je Domela hoort!  Ik ontleen dit aan de biografie van S. Bloemgarten over Henri Polak. Bloemgarten, wiens boek in de bibliografie van Stutje te vinden is, verhaalt ook hoe Polak eens op een vergadering die in een vechtpartij eindigde met stoelen bedreigd werd door antisocialistische Joodse jongeren. Voorts dat Fortuyn,  de uitgever van de antisemitische geschriften van Von Barnekov, in die dagen de leidsman van Polak was.
Stutje noemt in zijn biografie de door o.a. Reens opgerichte organisatie ’t Centrum welke socialistische propaganda maakte onder joodse arbeiders. Hij vergat te vertellen dat bij het eenjarig bestaan van ’t Centrum in 1893 Domela – samen met Van Kol – sprak voor 1400 arbeiders ‘in overgrote meerderheid joden’ als we Bloemgarten mogen geloven. Domela’s onderwerp? Mozes als sociaal wetgever. Obelix zou nu waarschijnlijk zeggen, ‘rare lui, die antisemieten van Stutje!’. Ik vrees echter dat dit Stutje niet van zijn ideefix zal afhelpen.

Daarom stop ik maar met Domela. Aan veel opmerkingen van Stutje aan mijn adres ga ik voorbij. Op één punt wil ik echter reageren. Ik eindigde mijn bespreking in De AS met dat Domela’s vermeende antisemitisme slechts één aspekt van de biografie was en ik besloot mijn verhaal als volgt. ‘Over de biografie zijn zeker een aantal positieve dingen te zeggen. Zo leest het boek als een trein. Toch moet ik zeggen dat er nogal wat beweringen in staan waarvoor hetzelfde geldt als voor het antisemitisme: Stutje slaat de plank mis!’

Stutje reageert hierop met ‘Wat een eigenwaan! En vooral: wat een onderschatting van de lezer, die hem maar te geloven heeft.’ Ik zie niet waar ik mijn (of bedoelt hij zijn?) lezers onderschat heb. Voor de duidelijkheid wil ik er nu aan toevoegen dat ik het aspect van het antisemitisme exemplarisch vind voor de hele biografie. Als ik tijd van leven en genoeg energie heb, hoop ik nog enige ‘Uren met Stutje’ door te brengen en daar publiekelijk kond van te doen.