Toespraak Bob Reinalda namens Jury
Werkgroep Andere Tijden Oeuvre Prijs voor Dr. Barbara Henkes
Dames en Heren,
Tussen 1987 en 2007 stimuleerde de Werkgroep Andere Tijden de geschiedenisstudie van socialisme en sociale bewegingen in brede zin met bijeenkomsten die over vakontwikkelingen en onderzoeksprojecten informeerden, ongetwijfeld tot nadenken hebben aangezet en ook heel genoeglijk waren. Dit voorjaar hielden we een reünie met inhoudelijk programma. Met het laatste WAT-geld willen we (de jury bestaat uit Florian Diepenbrock, Ulla Jansz en Bob Reinalda) het oeuvre bekronen van iemand die zich op geheel eigen wijze voor de sociale geschiedbeoefening inzet, namelijk Barbara Henkes.
Uit Barbara’s verkenning van haar eigen familiegeschiedenis blijkt dat zij zich in het gezin waarin zij opgroeide een vreemde eend in de bijt voelde. Maar ook dat het gezin van dienstbode Toos haar de gelegenheid bood zich te uiten zoals zij zich werkelijk voelde. Dit eigengereide gedrag is deze goedlachse vrouw gelukkig blijven vertonen en heeft bijgedragen aan de scherpte van haar onderzoeksvragen.
Tussen 1973 en ’80 studeerde Barbara sociale en economische geschiedenis aan de Rijksuniversiteit in Groningen, met als bijvakken criminologie en statistiek. Daarna beoefende zij het beroep van journalist (nuttig: want leren doorvragen) en al gauw was zij freelance onderzoeker en historisch publicist. Zij steunde op haar eigen netwerken (van oral history-beoefenaars en vrouwen die buiten de universiteit wetenschappelijk onderzoek deden) en wees de universitaire publicatiedwang af. Zij wilde pas publiceren als zij zelf de tijd daartoe rijp achtte. Een aangeboden promotieonderzoekbaan weigerde zij, omdat die te weinig ruimte bood voor oral history – toen nog een betwiste methode. Zij ging er prat op zich als bewust baanloos onderzoeker te redden.
Desondanks vroeg zij subsidie aan voor een promotieonderzoek naar Duitse dienstbodes in Nederland. In 1981 had Hanneke Oosterhof van Historisch Museum Marialust in Apeldoorn de tentoonstelling ‘Kaatje, ben je boven?’ gemaakt, in 1985 gevolgd door het gelijknamige boek van Barbara en Hanneke, de eerste gedetailleerde studie naar het leven en werken van Nederlandse dienstbodes, alsook de nauwelijks zichtbare machtsverhoudingen in de privésfeer: ‘serieuze geschiedschrijving’, dankzij de gelukkige combinatie van oral history en bronnenonderzoek, ‘op een vrij lastig te onderzoeken terrein’, aldus Ileen Montijn in NRC Handelsblad.
Nog lastiger te doen was Barbara’s onderzoek naar de ervaringen van Duitse dienstmeisjes in Nederland tussen 1920 en ’50. Begin jaren twintig waren 200.000 Duitse dienstmeisjes met open armen in Nederland ontvangen. In de jaren dertig keerden velen terug, sommigen vrijwillig, anderen onder druk van de nazi’s. Diegenen die bleven, vaak dankzij een huwelijk, golden als spionnes en werden ook later nog als ‘fout’ gezien, want van Duitse komaf. Barbara problematiseerde het begrip nationale identiteit. Identiteit staat centraal in haar denken. Zij onderzoekt dit op diverse terreinen met een eigenzinnige keuze van bronnen. Bij de dienstboden zag zij nationale identiteit niet langer als iets vaststaands, maar als iets dat wordt toegedicht aan een persoon of groep, in oppositie tot een ander of een andere groep.
Historicus Lou de Jong zag weinig in haar onderwerp, veronderstelde onvoldoende bronnen en verwachtte geen resultaat van ‘enige wetenschappelijke waarde’. Ten onrechte. Barbara doorzocht archieven en bronnen en kreeg op basis van 162 levensverhalen een indruk van overeenkomstige én uiteenlopende ervaringen van Duitse dienstmeisjes en promoveerde hierop in 1995 cum laude. Volgens Jan Blokker had zij de feiten bijeen gezocht ‘die, bij elkaar opgestapeld, de binnenkant van een samenleving’ toonden. En daar vond zij wat haar onderzoek bovendien een bijzondere actualiteit verschafte: ‘het mechaniek van nationale verwatenheid, dat misschien van alle volkeren en in ieder geval van alle tijden is en dat tot op de dag van vandaag de sentimenten voedt die het verschil tussen vaderlandsliefde en racisme zo klein maken’, aldus Blokker in 1995 – de vijandige perceptie van migranten en vluchtelingen twintig jaar later illustreert dit door Barbara onthulde mechaniek nog steeds. De dissertatie droeg zij op aan voormalig dienstbode Toos.
Behalve een eigenzinnig onderzoeker is Barbara een netwerkmens met hart en ziel; zie het Interfacultair vrouwenoverleg aan de RUG, de IPSO Geschiedenisgroep, de Stichting tot behoud en beheer van CPN-archieven en de Werkgroep Andere Tijden, evenals de redacties van Fibula, het Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis, het Tijdschrift voor etnologie en het Biografisch Woordenboek van Nederland. Bovendien recenseert zij regelmatig in het Tijdschrift voor Sociale en Economische Geschiedenis en de Bijdragen en Mededelingen van het KNHG. Dit toont dat zij ‘ingegroeid’ en geworteld is in de academische wereld waar zij eerst buiten bleef en waarin zij terugkeerde via promotieonderzoek in Groningen en Amsterdam, post-doc plaatsen bij de RUG en het Meertens Instituut en tenslotte een docentschap in Groningen. In haar netwerken excelleert zij in het aandragen van belangwekkende onderwerpen, teksten die gelezen moeten worden (met een neus voor actuele ontwikkelingen in het vak) alsook wie, gezien werk of opvattingen, kunnen worden uitgenodigd voor een bijdrage of contrasterende mening. Zij doet dit volhardend, onvermoeibaar en met plezier.
De Duitse bezetting stond opnieuw centraal in de geschiedenis van de volkskunde in relatie tot de Nederlandse identiteit tussen 1918 en ’48. Omdat de Duitse bezetters de Nederlandse volkskunde propagandistisch konden gebruiken, raakten wetenschap en politiek verweven. Barbara koos voor een meervoudige biografische methode door vier markante mannen te portretteren (overigens met inbegrip van vier vakvrouwen in hun werkomgeving) en gedetailleerd te laten zien hoe hun persoonlijke inzet, vaardigheden en beperkingen verbonden waren met de mogelijkheden die het toenmalige politieke en wetenschappelijke krachtenveld hun bood. In plaats van de gemakkelijke tegenstelling tussen ‘goed’ en ‘fout’ toonde zij hoe beweeglijk het proces van politieke en morele keuzes door de vier wetenschappers vóór en tijdens de bezetting was en hoe dit van invloed was op de richting van het vakgebied. Zij maakte duidelijk hoe individuele levensbeschouwing, loyaliteitsgevoelens en gedrag tot zeer uiteenlopende uitkomsten leidden. Uit liefde voor het volk uit 2005 is een zeer genuanceerd en leesbaar boek, dat bovendien een commissie van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen hielp bij haar conclusie dat het Meertens Instituut zijn naam kon behouden. Meertens (ook bekend als Meneer Beerta in Voskuil’s Bureau) was een van die vier volkskundigen. Anders dan de andere drie had hij zich bij zijn werkzaamheden in de volkskundewereld steeds kritischer opgesteld tegenover samenwerking met de nationaalsocialistische autoriteiten, aldus Barbara. Haar weloverwogen keuzes in het onderzoek en het daaruit voortgekomen boek zijn echter belangrijker dan Meertens’ oorlogsgeschiedenis.
Een oeuvreprijs betekent niet dat de gelauwerde haar werk heeft afgesloten. Integendeel, Barbara gaat voort op de door haar ingeslagen weg met haar onderzoek naar processen van identificatie met nationale gemeenschappen, toegespitst op migratie en transnationale familiegeschiedenissen tussen Nederland en Zuid-Afrika. Zij gaat na hoe binnen verwantschapsnetwerken tussen beide landen verhalen, beelden, ideeën en politieke praktijken worden overgedragen. Immigratie is voor haar een lens, waardoor veranderende voorstellingen van de natie en veranderende constructies van nationale identiteit zijn te zien. Stamverwantschap was een argument voor emigratie van Nederlanders naar Zuid-Afrika in de jaren dertig en na ’45, maar kreeg vanaf de jaren zestig door kritiek op de apartheid een andere betekenis. De oorspronkelijke etnische identificatie met de ‘blanke broeders’ maakte plaats voor een politiek gemotiveerde identificatie met zwarte onderdrukten. Op basis van interviews, brieven, maar ook foto- en filmmateriaal toont Barbara hoe verwanten in Zuid-Afrika hun bevoorrechte positie als blanken onder apartheid als ‘normaal’ beschouwden. De familiefilm van hun Nederlandse neef, vanuit een andere politieke context gemaakt (Nederland, jaren tachtig, Anti-Apartheid) gaf in hun ogen een ‘verwrongen’ beeld.
Barbara heeft over deze identificatieprocessen diverse artikelen gepubliceerd, waardoor te verwachten is dat er ook een boek komt. Zij bepaalt echter zelf wanneer de tijd gekomen is. Wij wilden daarop niet wachten en vonden het tijd Barbara Henkes vanwege haar werk op het terrein van de sociale geschiedenis te eren met de Werkgroep Andere Tijden Oeuvre Prijs. Barbara, van harte gefeliciteerd!
Werkgroep Andere Tijden Oeuvre Prijs voor Dr. Barbara Henkes
Uitgereikt op 4 november 2016 op het Jaarcongres van het Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap in Amsterdam