Van harte welkom. Mijn naam is Henk Wals, ik ben directeur van het IISG.

Ik ben bij het IISG begonnen op 1 juli 1982, precies op het moment dat Jacques Giele vertrok bij het instituut. We kwamen elkaar in de draaideur tegen, bij wijze van spreken. Mijn verwachtingen waren hoog gespannen. Het IISG leek mij een fantastische plaats om te werken. Een stimulerende academische omgeving, erudiete collega’s met het hart op de juiste plaats, eensgezind over waar het met het instituut en de wereld naartoe moest.

De werkelijkheid was anders. Niemand hield zich bezig met de vraag waar het met het instituut naartoe moest. Met de vraag waar het met de wereld naar toe moest wel, maar daarover heersten veel verschillende opinies. De klassenstructuur van het IISG was simpel. Je had een wetenschappelijke klasse die min of meer de dienst uitmaakte en een technisch-administratieve klasse die weinig te vertellen had. In de kantine was er ook een vrij strikte scheiding van zitplaatsen.

Verder was het IISG georganiseerd in afdelingen, zogenaamde kabinetten, die verwikkeld waren in een kantoorpolitieke strijd om macht en middelen, waarbij roddel en achterklap en ook lage listen niet werden geschuwd. Mede daardoor was het ook binnen de afdelingen niet overal even gezellig. Zo was er een scheuring opgetreden in het kabinet Bakoenin, waarbij de verschillende facties niet meer met elkaar in contact wensten te treden en eigen splinterkabinetten waren begonnen. Tijdens mijn kennismakingsrondje door het instituut kreeg ik zoveel tips over wie ik goed in de gaten moest houden, dat ik mij aan het Byzantijnse hof waande. De toenmalige directeur van het IISG nam met veel plezier deel aan deze kantoorpolitieke Game of Thrones, terwijl de papierstapels op zijn bureau legendarische hoogtes aannamen.

Intussen was door de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, de koepelorganisatie waartoe het IISG sinds enkele jaren behoorde, in 1981 een nieuwe speler in het veld gebracht, een zogenaamde beheerder, die verondersteld werd enige orde te brengen in zaken als financiën en personeelsbeheer, maar daartoe helaas niet toegerust bleek met de juiste contactuele eigenschappen, zo vonden velen. Aan de andere kant was zijn taak ook niet eenvoudig. Al ruim voor zijn aantreden was hij een de van meest gehate personen binnen het instituut; dat bracht de functie nu eenmaal met zich mee.

In deze omstandigheden bracht Jacques Giele van 1978 tot in 1982 vier jaar door op het IISG, als wetenschappelijk ambtenaar der eerste klasse in het Kabinet Anarchisme, Spanje en Latijns Amerika, met de opdracht het archief van CNT/FAI te ordenen, in de IISG-volksmond het “Spaanse-kisten-project” geheten. Gieles tijdelijke aanstellingen werden een aantal malen verlengd, maar dat ging eigenlijk nooit goed. Er was altijd onduidelijkheid over de verlenging, verschillende mensen bemoeiden zich daarmee – het kabinetshoofd, de beheerder, de personeelscommissie, de wetenschappelijke stafvergadering moest het bediscussiëren, het dagelijks bestuur van de stichting IISG, de personeelsfunctionaris van de KNAW, de directeur, de plaatsvervangend directeur, medewerkers die de directeur vervingen als hij ziek was – er is zelfs nog een tijdje een heus triumviraat van kabinetshoofden aan de macht geweest – kortom, een beslissing nemen viel niet mee en een adequate uitvoering van de beslissing (en de communicatie daarover) al helemaal niet. In elk geval was er bij tijdelijke medewerkers altijd grote onzekerheid en aanstellingsbrieven kwamen steevast weken en soms maanden te laat.

Ook begin 1982 was er weer veel misgegaan, zoveel zelfs dat Jacques Giele op een bepaald moment een eenmansstaking afgekondigde en in april drie weken niet op het instituut verscheen, in afwachting van een toegezegde arbeidsovereenkomst die op 1 april al dan niet was ingegaan. Toen vervolgens achteraf  bleek dat het instituut bij de KNAW tegelijkertijd een ontslagverzoek en een aanvraag voor een nieuwe verlenging had ingediend, werd het Giele te veel. Hij liet weten het ontslag te aanvaarden, onder protest tegen de naar zijn zeggen onbeschofte manier waarop dit had plaatsgevonden. “Bij een instelling die meent personeelsleden zó te kunnen behandelen, kan ik niet werken,” schreef hij in een brief van 28 april 1982.

Achteraf gezien kan de conclusie misschien luiden dat het niet erg handig was van het IISG om een van Nederlands meest talentvolle sociaalhistorici van dat moment op deze wijze te laten gaan. Grote wetenschappelijke talenten moet je koesteren, hoe eigenzinnig soms ook. Wellicht was de historiografie van de sociale geschiedenis op dit moment nog een aantal baanbrekende publicaties rijker geweest, als het hier op dit instituut begin jaren tachtig allemaal nét wat beter geregeld was geweest. We weten dat niet. We begeven ons dan op het terrein van de counterfactual analysis en dat is in dit geval waarschijnlijk weinig productief.

De overdracht van het archief van Jacques Giele aan het IISG later deze middag vindt plaats binnen deze enigszins pijnlijke context. Dat beseffen we ons en we aanvaarden het archief in dankbaarheid en toch ook met spijt dat het destijds zo gelopen is.

Voordat de overdracht plaatsvindt, gaan we een klein symposium houden. Afgaand op de betiteling zou dat maar liefst gaan over (1) het klassenbegrip bij sociale en mondiale geschiedschrijving, (2) de vraag of de arbeidersklasse nog bestaat én (3) over de bijdrage van Jacques Giele aan de sociale geschiedenis van Nederland. Dát ambitieuze plan gaan we niet waarmaken, vrees ik, maar wel bieden we een drietal naar verwachting interessante beschouwingen rond het bekende artikel van Giele en Van Oenen uit 1974 over de sociale structuur van de Nederlandse samenleving rond 1850.

Ik wens jullie/ons daarbij veel genoegen.