Sjaak van der Velden

Grotestadsproblemen van de negentiende eeuw

Wereldwijd neemt de urbanisatie nog steeds toe. Meer dan de helft van de wereldbevolking woont tegenwoordig in een stad of stedelijke agglomeratie, terwijl dat in 1960 nog slechts iets meer dan dertig procent was. De trek van het platteland naar de stad en de autonome groei van de stadsbevolking zorgen tezamen voor een toename van problemen. Overvolle steden hebben te weinig woningen en sanitaire voorzieningen om de groei goed op te vangen. Het gevolg is wereldwijd zichtbaar, hoorbaar en ruikbaar. Sloppenwijken, overvolle straten en open riolen zijn de moderne stadsbewoner in de ontwikkelingslanden maar al te bekend.

In ons land is daar geen sprake van. Er zijn uiteraard wel grotestadsproblemen, maar die zinken in het niet bij de problemen van de echt grote steden op aarde. Dat onze zogenaamde grote steden op wereldschaal trouwens echt klein zijn blijkt wel als we de bevolking van de agglomeratie Amsterdam (1,3 miljoen inwoners) plaatsen naast die van bijvoorbeeld Mexico-stad (18-22 miljoen) of dichterbij huis Londen (7,5 miljoen). Om in Nederland problemen tegen te komen die lijken op die uit de hedendaagse grote steden in de ontwikkelingslanden moeten we terug in de tijd. Naar voor de oorlog (onze oorlog in Europa welteverstaan) of nog verder terug, naar de negentiende eeuw.

De Groningse hoogleraar architectuur en stedenbouw Auke van der Woud neemt ons in zijn Koninkrijk vol sloppen mee naar die eervorige eeuw. Bladzijde na bladzijde ontvouwt zich in zijn boek een panorama van bittere armoede, vuil, stank en pogingen na te denken over de oplossing voor deze aanslagen op de menselijkheid. Overigens maakt de schrijver al direct een einde aan de romantische gedachte dat de trek van platteland naar stad voor de mensen een achteruitgang betekende. Ook op het platteland waren armoede, vuil en stank namelijk ruim aanwezig.

Logisch eigenlijk, waarom zouden de mensen anders naar de stad trekken. Toch niet omdat ze het zo naar hun zin hadden. Ze wilden het beter krijgen, zochten vooruitgang. Uit het feit dat slechts weinigen terug gingen naar het door romantici bewierookte idyllische platteland kunnen we gevoeglijk aannemen dat ze niet echt van regen in de drup raakten.

Eenmaal aangekomen in de stad bleek het leven daar inderdaad ook geen rozengeur en maneschijn, maar mogelijkheden om zichzelf te verheffen waren daar wel aanwezig. Men was bevrijd van de knellende banden van het dorpsbestaan en kon een bestaan opbouwen zonder inmenging van de notabelen die zo'n grote rol speelden in hun oude leven. Juist het verdwijnen van die knellende banden werd door de socioloog Tönnies in zijn boek Gemeinschaft und Gesellschaft uit 1887 als een gevaarlijk kenmerk gezien van het stadsleven. Maakte in de middeleeuwen stadslucht vrij, nu vreesden hij en vele anderen verloedering en vervreemding in de stad. Toch ontwikkelde zich in de stad ook een vorm van ordelijke en stabiele omgang. Nu was deze echter geformaliseerd; de gemeenschap werd een maatschappij. Juist voor vrijere geesten was de stadslucht nog steeds vrij. Maar stinken deed ze.

In honderden bladzijden schetst Van der Woud een beeld van de armoede in vooral de grote steden. Wie enigszins bekend is met het onderwerp, is het allemaal gesneden koek maar wat een genot om iemand aan het woord te laten die de gave van de pen heeft. De met zorg gekozen illustraties maken het boek een must voor iedereen die een overzicht wil hebben van de woonomstandigheden van de armsten ruim een eeuw geleden. Hoe hele gezinnen samenhokten in opgesplitste woningen die nauwelijks groter waren dan de gemiddelde tegenwoordige studentenkamer. Hoe de strijd tegen die omstandigheden tot stand kwam en werd gevoerd is eveneens een belangrijk onderdeel van het boek, evenals hoe tegelijkertijd de armen werden ‘verheven’, een burgerlijke moraal kregen aangemeten die ze overigens maar al te graag omarmden.

Er bestaat tegenwoordig onder het weldenkende deel der natie weerzin tegen overheidsingrijpen. We weten toch zelf wel wat goed voor ons is en we hoeven ons toch niet voor te laten schrijven hoeveel vierkante meter raam we in ons huis willen? Van der Woud laat zien hoe er juist een lange strijd is gestreden om dergelijke voorschriften zoals die in de Woningwet van 1901 stonden, tot stand te krijgen. Als er niets is geregeld of wordt gecontroleerd dan zijn het de zwaksten in de maatschappij die als eersten weer met zijn velen in kleine, bedompte hokken zullen moeten leven. Zoals nu trouwens al her en der het geval is met migranten uit Oost-Europa.

En ook die nieuwe krotbewoners durven zich nauwelijks uit te spreken, blij als ze zijn met hun baantje en schamele onderkomen, zoals in de negentiende eeuw het verzet in eerste instantie ook niet van de binnenstadbewoners kwam. Juist van de meer gegoeden kwam protest tegen het gebrek aan licht en lucht dat volgens doktoren de oorzaak was van regelmatig terugkerende epidemieën.
En juist daar bewees de stad haar diensten, want voorzichtig protest, beter inzicht en somtijds zelfs verzet waren slechts denkbaar in de hoofden van de stadbewoners, bevrijd van de knellende Gemeinschaftsbanden. Misschien moeten de tegenstanders van overheidsingrijpen Koninkrijk vol sloppen maar eens raadplegen zodat ze weten dat we niet zomaar in nauwelijks stinkende en van pestbacillen vergeven steden zijn komen te leven.

Auke van der Woud, Koninkrijk vol sloppen. Achterbuurten en vuil in de negentiende eeuw. Amsterdam 2010, 440 p.