Marten Buschman
Vrije jongeren Organiseren en anarchisme: het is en blijft een moeizame verhouding. Ook beschrijvers van het anarchisme hebben het moeilijk. Want een formele organisatie met voorzitter en secretaris čn notulen čn een blad maken het eenvoudig een beweging te beschrijven en te analyseren. De opnieuw uitgegeven scriptie van Fike van der Burght over de Amsterdamse jonge anarchisten in de jaren twintig is een geslaagde poging iets van de beweging van deze jongere anarchisten te beschrijven. Zij heeft de bovenvermelde problematiek weten te omzeilen door naast alle schriftelijke bronnen ook op zoek te gaan naar deelnemers aan deze Alarm- en Mokergroepen.
Wat vooral opvalt is dat de anarchistische jongerenbeweging in de jaren twintig zo buiten alle kaders valt. Je kan het zo goed niet bedenken of ze waren er tegen: anti-monarchie en anti-staat oké, maar ze vochten ook tegen elke vakbondsorganisatie en ook tegen het oude anarchisme. Van der Burght schetst om dat te verklaren de sociaalanarchistische jeugdcultuur. Het ging hen ook een levensstijl, niet alleen om standpunten en acties. En vooral acties: 'alles wegmokeren wat ons tegenstaat' (p. 18). En zoals een ondervraagde zei: 'wij hadden het allemaal precies in ons hoofd hoe dat moet' (p.19). En met name om die acties zijn deze SAJO-groepen bekend geworden. De bomaanslag op het huis van majoor Verspijck, die in de krijgsraad zat voor hongerstaker en dienstweigeraar Herman Groenendaal, was de bekendste, maar er waren er veel meer met wisselend succes.
Ook het neem-en-eet-recht praktiseerden ze. En de vakbeweging, ook de anarchistische NSV (Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond) vonden ze maar niks. 'Geen leiders-gekonkel, maar zelf-strijd': het is alsof je de analyses leest van Cajo Brendel over stakingen in Nederland in de jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw. Mooi is ook de anecdote over de Sacco en Vanzetti acties in 1927. Een Moker-jongere gaf Lansink jr. van het NSV, die klaagde dat alleen het NSV geld gaf, ten antwoord: 'Dat is een goede verhouding, jullie hebben duizend leden en die doen niks, wij zijn met honderd jonge mensen en doen alles. Mogen jullie het dan betalen' (p.32).
In haar analyse vraagt Van der Burght zich af of de SAJO-groepen echt een nieuw geluid gemaakt hebben ten opzichte van de oudere generatie anarchisten. En dat was toch wel het vooropstellen van de jeugd op zich. Zo vlak na de gruwelijke Grote Oorlog van '14-'18 beschouwden de anarchistische jongeren zich als de voorhoede van de nieuwe tijd weg van de oorlogsgruwelen. En ze maakten zich vrolijk over jongerenverzorgingsbeweging onder leiding van generaal Vorrink. Maar ook over die oude mannetjes van het IAMV, die niet naar manifestaties gingen, maar wel gezellig praatten in plaats van doen.
De beweging heeft ongeveer tien jaar bestaan. Na deze decade was de fut eruit en sloeg de verdeeldheid toe over of er politieke stellingnames gedaan moesten worden of juist helemaal niet.
Een kritiekpunt is het feit dat de zo belangrijke interviews slechts verantwoord worden als 'persoonlijke mededeling'. Van der Burght noemt geen namen van de geinterviewden. Jammer!
Typerend anarchistisch is het volgende: de uitgever geeft commentaar op een m.i. juiste analyse van Van der Burght. Op pagina 33 voegt hij een noot toe, die begint aldus: 'Hier rijdt de auteur een zeer scheve schaats, want ....'. Prachtig, dat kom je heden ten dage niet meer tegen. Fike van der Burght, Die Moker- en Alarmgroepen bestonden niet om te bestaan als groep. Sociaalanarchistische jeugdbeweging in Nederland 1918-1928. Amsterdam 2008. Uitgeverij De Pook (prijs: € 1,50). Te bestellen via boekhandel Het Fort van Sjakoo.
|