De staking bij firma Tijsseling

Met gebroken geweertje

Joop Flameling


Inleiding

Ron Blom, Bart van der Steen

Bij de uitgeverij Eburon is onlangs het boek Wij gingen onze eigen weg. Herinneringen van revolutionaire socialisten in Nederland, 1930-1950 verschenen. Het boek is een bundeling van memoires en herinneringen van revolutionaire socialisten uit deze periode.

Wij gingen onze eigen weg draait dus vooral om de persoonlijke ervaringen en herinneringen van socialisten die in de jaren dertig, veertig en vijftig actief waren. In dit boek neemt het leven van Joop Flameling een belangrijke plaats in. Hij was vóór, tijdens en na de oorlog actief in een aantal belangrijke links-radicale organisaties.

Voor Onvoltooid Verleden hebben we een exclusief fragment uit zijn memoires geselecteerd, dat niet in het boek is opgenomen. Het fragment gaat over een staking bij de firma Tijsseling (een meubelmaker in Nijkerk) in 1938. Bij dit bedrijf werkte ten tijd van de staking negentig man. Hoe deze staking verliep, wat de aanleiding was en hoe de strijd eindigde: daarover vertelt Flameling in het bijgevoegde fragment. Wij hebben het fragment geselecteerd en gezorgd voor een inleiding en illustraties.

We bedanken de nabestaanden van Joop Flameling en de heer Dion van Hooren van het Gemeentearchief Nijkerk voor hun toestemming om onderstaande tekst en illustraties te gebruiken.

Joop Flameling: een korte biografische schets
Voordat we direct aan het fragment beginnen, zijn een paar korte inleidende woorden op zijn plaats. Wie was Joop Flameling? Om wat voor staking gaat het? En hoe accuraat zijn Flamelings herinneringen?

Flameling (1904-1990) stamde uit een politiek bewust gezin. Zijn vader had meegedaan aan de spoorwegstaking van 1903 en was daarvoor gestraft en ‘teruggezet’: hij verloor zijn positie in Amsterdam en moest voortaan regelmatig verhuizen voor zijn werk. Zijn moeder werd in de jaren dertig lid van de communistische partij. Zelf begon Flameling zich al in de jaren twintig politiek te roeren: in de communistische jongerenbeweging.

De eerste echte actie waar hij bij betrokken was, betrof een werklozen-actie. In zijn woonplaats Hilversum had de communistische partij een werklozen-comité opgezet en deze richtte vervolgens een schrijven aan het stadsbestuur waarin een tegemoetkoming werd geëist voor stookkosten en levensonderhoud. In zijn herinneringen beschrijft Flameling hoe hij haast als vanzelf een leidende rol kreeg toebedeeld in deze actie en uiteindelijk tegenover de gehele gemeenteraad (B&W incluis) verklaarde dat de arbeiders van deze ‘kletsgemeenteraad’ niets konden verwachten.

Maar in de communistische beweging, die op dat moment verscheurd werd door interne conflicten, kon hij zijn draai niet vinden. Na een grote interne strijd, besloot hij over te stappen naar de sociaal-democratische SDAP en haar jongerenbeweging. Ook hier ontvouwde hij een grote activiteit, maar de conflicten bleven weer niet uit. Flameling raakte steeds nauwer betrokken bij de linkse oppositiestroming (gegroepeerd rond het tijdschrift De Socialist) in deze partij. Toen deze oppositievleugel in 1932 van de partij afsplitste en de OSP oprichtte, stond Flameling vooraan en hij werd de leider van de plaatselijke afdeling in Amersfoort. Toen de OSP een aantal jaar later fuseerde met de door Henk Sneevliet aangevoerde RSP, zat Flameling al snel in het bestuur van de nieuwe Revolutionair-Socialistische Arbeiderspartij (RSAP). Binnen de RSAP speelde Flameling een leidende rol, vooral als voorzitter van de jongerenbeweging. Hij werd dan ook na de Duise inval opgenomen in de illegale voortzetting van de partij: het Marx-Lenin-Luxemburg-Front (MLL).

De bezettingsjaren vormden waarschijnlijk één van de meest dramatische perioden uit zijn leven. Enerzijds was er de februari-staking, waaraan hij meedeed en die hij zich later zou herinneren als een van de mooiste momenten uit zijn leven. Maar aan de andere kant kwam hij in conflict met de leiding van het MLL, werd uitgesloten en kreeg tot overmaat van ramp kort daarna te horen dat zijn kameraden door de nazi’s waren opgepakt en vermoord.

Na de oorlog lid van de CPN

Flameling sloot zich nog tijdens de oorlog aan bij de communistische partij, maar stapte in 1958 over naar de meer vrijzinnige PSP. Toen Flameling halverwege de jaren tachtig van de vorige eeuw met hulp van Marijn Rümke begon aan het schrijven van zijn memoires, had hij dus een bijzonder leven achter de rug. Hij was meer dan vijftig jaar politiek actief geweest en had niet alleen een groot doorzettingsvermogen getoond, maar ook een grote trouw aan prinicpiële politieke standpunten.


De staking bij Tijsseling
De staking bij de Nijkerkse meubelmaker was in sommige opzichten van zeer gebruikelijke aard, maar in andere opzichten weer heel bijzonder. De staking was ‘normaal’, gezien de aard van de eisen. De arbeiders en hun vakbonden eisten dat Tijsseling de bestaande CAO voor de meubelmakerssector zou onderschrijven, ze eisten vakantiedagen en loonsverhoging. De staking was bijzonder omdat, zoals Flameling vertelt, Tijsseling één van de weinige werkgevers was in de buurt, de arbeiders niet georganiseerd waren, verdeeld waren over drie zuilen (protestanten, katholieken en sociaal-democraten) en ten slotte vrijwel geen ervaring hadden met stakingen en andere vormen van verzet. Ten slotte waren de jaren dertig een periode waarin maar weinig offensieve stakingen plaats hadden, die daarbij vaak eindigde in mislukkingen.

Flameling beschrijft in zijn herinneringen hoe hij bij het organiseren van de arbeiders en het aanzetten tot actie omzichtig te werk moest gaan en in feite vanaf het begin moest beginnen. Hij moest oppassen hen niet af te schrikken en tegelijkertijd zien te voorkomen dat de bedrijfsleiding er lucht van kreeg en hem zou ontslaan. Ten slotte kon het organiseren en voorbereiden op een staking pas plaatsvinden nadat de protestantse, katholieke en sociaal-democratische vakbonden het met elkaar eens waren geworden over de te voeren strategie. Deze aanpak had echter succes, want uiteindelijk was de staking vrijwel algemeen en zij hield drie dagen aan.

Flamelings verslag en de bronnen    
De staking te Nijkerk is in verschillende bronnen terug te vinden. Zo schreef het sociaal-democratische dagblad Het Volk over de staking, evenals de organen van de betrokken vakbonden en het weekblad van de RSAP. Tussen deze bronnen en Flamelings verslag bestaan geen belangrijke tegenstellingen. En dat is ook niet zo vreemd, veel wijst er op dat Flameling zijn herinneringen schreef terwijl hij stukken uit zijn archief raadpleegde. Dit archief is na zijn dood opgenomen in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) te Amsterdam.

Maar de herinneringen van Flameling bevatten ook veel aanvullende informatie die niet zomaar ergens anders te vinden is. Zo beschrijft Flameling geheime gesprekken met de bondsleiding, maar ook met de leiding van Tijsseling en tevens een aanvaring met marechaussees die gemobiliseerd werden om de staking de kop in te drukken.

Eén van de meest spraakmakende passages uit zijn herinneringen aan de staking hebben we evenwel kunnen checken. Flameling beschrijft dat de bedrijfsleiding tijdens de staking een grote advertentie liet plaatsen, waarin het personeel gedreigd werd met ontslag wanneer zij hun staking zouden doorzetten. De zetters van de krant lieten dit echter niet zomaar toe en plaatsten een tegen-advertentie er pal naast. Met de hulp van het plaatselijk archief hebben we deze twee annonces op kunnen duikelen.

Over het fragment
Het onderstaande fragment komt uit de memoires van Joop Flameling. Flameling schreef deze herinneringen aan het einde van zijn leven, in de jaren tachtig van de vorige eeuw. Een kopie van dit document is in ons bezit.

Het verhaal over de staking bij Tijsseling bestaat uit verschillende passages die verspreid over de memoires zijn geplaatst. Wij hebben deze passages geselecteerd en achter elkaar geplaatst. Wij hebben ons in onze verdere redactionele activiteiten beperkt tot kleine aanpassingen in de tekst, om spel- en stijlfoutjes tegen te gaan.

Over het boek
In het boek Wij gingen onze eigen weg. Herinneringen van revolutionaire socialisten in Nederland, 1930-1950 zijn naast de herinneringen van Flameling fragmenten opgenomen uit de memoires van Fokke Bosman, Andries Dolleman en Henri Engelschman. Het boek kan je bestellen door een email te sturen aan ronblom@tomaatnet.nl of door €12,50 over te maken op R.L. Blom, ING rek.nr. 59 616 42, Amsterdam, o.v.v Memoires en met vermelding van adres. Dan krijg je het boekje opgestuurd.

Geraadpleegde bronnen
Archief Joop Flameling, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam
Archief gemeentebestuur Nijkerk, 1920-1947

Het Volk, 14 februari – 18 februari 1938
De Nieuwe Fakkel, 25 februari 1938
Het bondsblad. Orgaan van de Nederlandse Rooms-katholieke Bond van houtbewerkers, meubelmakers, behangers en aanverwante vakgenoten st. Antonius van Padua, 10 februari – 24 februari 1938
Ons vakblad. Orgaan van de algemene Nederlandse bond van meubelmakers, behangers, houtbewerkers en aanverwante vakgenoten, 3 maart 1938
Nijkerkse Courant, 14 februari 1938



Vignet van de firma

DE STAKING BIJ DE FIRMA TIJSSELING

Joop Flameling

BIJ DE FIRMA TIJSSELING – AKTE I

Zoals ik reeds eerder schreef, werkte ik sinds 1932 bij de firma H.J. Tijsseling in Nijkerk. Men vroeg toen een allround meubelmaker waarop ik, noodgedwongen, solliciteerde. Het bedrijf had een slechte naam vanwege de daar geldende arbeidsvoorwaarden. Ik was al gewaarschuwd voor het feit dat deze heren met de vakbonden niets te maken wilden hebben. Het hoofdbestuur van mijn bond stond op het standpunt dat het van groot belang was dat ik in dat bedrijf kwam. ‘Ontken desnoods glashard dat je lid van de bond bent als ze er naar vragen’, zei bondssecretaris Spaltman. ‘Als je er eerst maar binnenkomt!’ En zo ging het ook. Ik was niet in een bond. Het hoogste uurloon bedroeg 56 cent, maar als ik voldeed dan zou dat 60 cent kunnen worden. Het klinkt ongeloofwaardig, maar deze zeer christelijke firma betaalde geen enkele feestdag door, ook Nieuwjaarsdag niet. En van vakantiedagen had men ook nog nooit gehoord. Men moet het zich even voorstellen wat het betekent als de kerstdagen op twee werkdagen vallen. Prettige kerstdagen! En daar vlak bovenop een Gelukkig Nieuwjaar.

De meubelmaker Flameling uit 'Stemt Rood', 1946

Menigeen die dit leest zal zich afvragen, ‘hoe kan dat nou, was er dan geen collectieve arbeidsovereenkomst, een CAO?’ Ja, die was er wel, maar deze had slechts rechtsgeldigheid als er in die branche in een gemeente tenminste één ondernemer was die deze getekend had. Maar in Nijkerk bestond alleen de firma Tijsseling en dus was Jan Eénoog koning. Mijn vermeende ongeorganiseerd zijn duurde maar kort. Tijdens de schafttijd vroegen mijn collega’s of ik niet in de bond was, en ik loog er niet om. Na een maand vroeg ik de heren te spreken, want ik wilde die beloofde vier centen er wel bij hebben. Ik werd heel vriendelijk ontvangen met een kop koffie en een Karel I van een dubbeltje. En men had ruim de tijd om met me te praten. Ze waren zeer tevreden over mijn werk, maar die vier cent erbij, dat kon echt niet. De concurrentie werd steeds scherper en het was geen eenvoudige zaak om zo’n honderd man aan het werk te houden in deze tijd. ‘Maar dat is niet eerlijk,’ zei ik, ‘dat was toch afgesproken!’ ‘Nou, over eerlijkheid gesproken Flameling, je had gezegd dat je niet in een bond was, en dat ben je wel!’ ‘Oh ja? En hoe komt u dan aan die wetenschap?’ Ze begonnen allebei te lachen. ‘Ja, hoe komen wij erachter, dat wisten wij al heel gauw. De jongens hier brieven alles meteen over.’ ‘Natuurlijk ben ik in de bond,’ zei ik, ‘maar als ik dat gezegd had dan had u mij niet aangenomen. U kunt mij dus alsnog ontslaan.’ Nou, dat was helemaal niet zo, daar was iedereen vrij in. ‘Maar de bonden kunnen ons gestolen worden. Daar willen wij niets mee te maken hebben. Wij zijn hier baas in eigen huis.’

Ik moest dus voorzichtig te werk gaan. Het was een zaak van lange adem. De organisatiegraad was bijna nul. Toch kwam er langzaam enige verbetering. In de zomer vroeg ik een week vrij voor een vakantie op eigen kosten. We hadden met nog een echtpaar een kampeerfietstocht gepland naar de Ardennen, met Dinant als einddoel. Met vereende krachten hadden we zelf een lichtgewicht dubbeldakstent gemaakt en gedurende de hele tocht waren de weergoden ons goed gezind. Ik had nogal wat foto’s gemaakt en ik liet deze in het schafthok, meer was het niet, aan de collega’s zien en dat ontlokte bij enkelen de verzuchting: ‘ik zou toch ook wel eens vakantie willen hebben.’ ‘Ja,’ zei ik dan, ‘maar daar is nu eenmaal een bond bij nodig.’

Het jaar daarop vroeg ik weer een week vrij waarop aanvankelijk welwillend werd gereageerd. Een paar dagen voor de vastgestelde datum kreeg ik echter te horen dat ik absoluut niet gemist kon worden. In de loop der jaren had ik mijn zelfbeheersing behoorlijk weten te ontwikkelen, maar nu brak de beer in mij los. Met voorbijgaan van de chef liep ik naar het kantoor en betrad zonder te kloppen de kamer van de beide heren. ‘Zo,’ zei ik, ‘ik kom eens even praten. Als jullie denken dat ik een voetveeg ben, dan zitten jullie er mooi naast. Was die mededeling van de chef serieus? Dat wil ik graag even weten.’ Ze waren de eerste schrik al weer te boven en de oudste, die door het personeel ‘de stier’ werd genoemd, blafte terug: ‘En wie zegt dat je hier zo maar naar binnen mag komen? Wie is hier godverdomme de baas?’ ‘De baas bent u,’ zei ik, ‘en ook nog een diaken in de kerk, maar dat godverdomme moet u tegen mij achterwege laten, dat is alleen maar woordengebrek.’ Zijn broer Herman (zijn bijnaam laat ik maar even ongenoemd..) begon zowaar iets van een glimlach te vertonen, alsof hij zeggen wou: ‘die zit, één-nul!’ Maar dat kan ook misplaatste verbeelding van mijn kant geweest zijn. ‘En nu wil ik antwoord,’ zei ik, ‘ik heb onkosten gemaakt en één en ander moeten regelen. Daar kan niet zomaar een streep door gehaald worden.’ ‘En wij kunnen jou niet missen en dus gaat het niet door!’, brieste de stier. ‘Is dat het laatste woord?’, vroeg ik. Waarop hij schreeuwde: ‘Ja, en als het je niet aanstaat donder je maar op, we hebben je niet nodig!’ ‘Zo, dus ik kan niet gemist worden, maar u hebt me ook niet nodig. Daar is geen touw meer aan vast te knopen,’ schamperde ik. Ongemerkt was de chef er ook bijgekomen en hij stelde voor dat hij het nog wel met de heren zou bespreken. Dat werd goed gevonden. Ik ging terug naar mijn werk, maar deed de verdere middag niets meer. Liever stapte ik meteen op, maar dan kreeg ik geen uitkering, want dan had ik zelf ontslag genomen. Enfin, uiteindelijk mocht ik dan toch gaan. Later vertelde de chef mij in vertrouwen dat het werkelijke motief was geweest dat andere personeelsleden ook over vakantie zouden gaan zeuren en dat kwam allemaal door die Flameling. Zie hier hoe ‘gevaarlijk’ het in bepaalde omstandigheden kan zijn voor een ondernemer om iemand een week vrijaf voor eigen rekening te geven.

Vergaderplaats het 'Nutsgebouw' te Nijkerk

Het in de vakbond brengen van de Tijsseling-werkers verliep uiterst moeizaam. Bovendien was de grote meerderheid van protestants-christelijke huize, en deze mensen zouden de stap naar het rode NVV niet zo makkelijk aandurven. De hoofdbesturen van de drie bonden (NVV, RK en Protestants-christelijk) besloten de boel bij Tijsseling gezamenlijk aan te pakken en dat was het sein voor de kerk om te zorgen, dat als er dan toch georganiseerd moest worden, de schaapjes in het goede hok terecht zouden komen. In december 1934 waren we zover dat de eerste personeelsvergadering kon worden gehouden. De drie hoofdbesturen trokken één lijn: Er moest een CAO komen! Het antwoord van Tijsseling was afwijzend, de bonden werden niet ontvangen. In januari 1935 volgde een tweede vergadering waarin aan Tijsseling een ultimatum werd gesteld. Het antwoord was zeer drastisch: De lonen werden verlaagd, en niet weinig. Het uurloon van 56 cent bijvoorbeeld, werd teruggebracht tot 48 cent. De heren verschenen ieder in een splinternieuwe Chevrolet, hetgeen als een regelrechte provocatie werd gezien. Op 29 januari 1935 werd ik, met nog drie andere vakbondsleden ontslagen, wegens ‘slapte’ in het bedrijf. De klap was raak, de nog maar zwak aanwezige wil tot strijd zakte ineen en van verdere actie moest worden afgezien. Na een maand werden de drie andere ontslagenen weer aangenomen, voor mij was een lange periode van werkloosheid aangebroken, die zestien maanden zou duren. Tijsselings brute macht had opnieuw gezegevierd, maar de verbittering bij de mensen was tegelijk nog dieper verankerd. Het zou echter nog drie jaar duren, eer het wapen van de staking met succes kon worden gehanteerd. Ik kom daar in het verdere verloop van mijn verhaal nog over te spreken.


BIJ DE FIRMA TIJSSELING – AKTE II

Ik kreeg weer werk. Ongeveer tegelijk met het vertrek van Schmidt en Stien de Zeeuw ontving ik van de Arbeidsbeurs een briefje dat ik mij kon melden bij de firma Tijsseling. Ze hadden speciaal naar mij gevraagd. De ambtenaar van de beurs, die ik goed kende, zei tegen mij: ‘Zie maar wat het wordt Flameling. Als het niets oplevert, dan krijg ik het briefje wel terug van je.’ Ik toog naar Nijkerk en werd door de heren heel joviaal ontvangen. Waarom was ik toch zelf niet eens langsgekomen, want als ze geweten hadden dat ik nog geen werk had.. enzovoort. Enfin, ze hadden nu zulk mooi werk, en dat was net wat voor mij. ‘En het loon?’, vroeg ik. ‘Dat is 48 cent per uur.’ ‘Wilt u dit briefje even tekenen dat het niet doorgaat!’ ‘Nou nou, Flameling, je zult wel moeten, anders krijg je toch geen uitkering meer?’ ‘Dat zullen we nog wel eens zien!’, zei ik. ‘Ja, je komt er nog wel op terug Flameling, tot ziens!’ Bij de Arbeidsbeurs leverde ik het briefje weer in met de mededeling dat het niet doorging, omdat ik voor dat loon niet ging werken. De ambtenaar was het helemaal met me eens en ik ging naar huis. Halverwege werd ik echter achterhaald door een van de mensen van de beurs die mij verzocht direct terug te komen, want er waren moeilijkheden. Mijn schoonvader was directeur van de Arbeidsbeurs, en juist hij moest me mededelen dat ik het aangeboden werk niet mocht weigeren. Sinds mijn uittreden uit de SDAP werd onze verhouding gekenmerkt door een spanning die herhaaldelijk leidde tot heftige politieke tweestrijd waarbij hij zich vaak liet verleiden tot beschuldigingen die kant nog wal raakten. Hij kon het niet verkroppen dat zijn schoonzoon, waarvan hij zich zoveel had voorgesteld, voor de partij zo een aan de weg timmerende tegenstander was geworden. Meermalen beet hij me toe: ‘Jouw plaats is bij ons, je moet en je zal terugkomen!’ Of hij werd zo kwaad dat hij zei?: ‘Mijn huis uit! Ik wil je hier niet meer zien!’ Ik bleef dan weg, en dat was weer pijnlijk voor Bep, mijn vrouw. Maar als er weer een familielid jarig was, dan werd een en ander weer een beetje bijgespijkerd.

‘Ja Joop,’ begon hij nu, ‘ik ben het er ook niet mee eens, maar we hebben de Oekazes van Colijn gewoon uit te voeren. Je kunt je niet beroepen op de CAO, want die is in Nijkerk niet van kracht. Bovendien heeft Tijsseling ons al opgebeld met de mededeling dat je het aangeboden werk geweigerd hebt. Het zijn inderdaad rotzakken daar, maar je zult helaas wel moeten. Anders verlies je het recht op uitkering.’ ‘Ik zal eerst met de bond overleggen’, zei ik en ik ging weg, ziedend van machteloze woede. Bondsvoorzitter Cé Lammers kwam direct naar me toe en zei dat er inderdaad geen keus was. ‘Maar,’ vertelde hij, ‘we hebben er in het bestuur over gesproken en we stellen voor dat je daar gaat werken met de opdracht van de bond de actie tegen Tijsseling te organiseren. Wij hebben daarbij de steun van de Christelijke en Rooms-katholieke bonden. Neem de tijd ervoor, want het is moeilijk. En mocht je geslachtofferd worden, dan kan je op de steun van de bond rekenen. Het wordt hoog tijd dat de boel daar verandert.’ En zo meldde ik mij weer bij Tijsseling. De heren glunderden van genoegen. Ze hadden weer gewonnen. Maar hun harde koppen zouden nu toch een keer buigen, dat stond voor mij vast.

Het was wel weer even wennen. Het partijwerk moest nu ingeperkt worden tot de avonden en de weekends. En dat kon niet anders betekenen dan vermindering. Maar daar was nu eenmaal niets aan te doen. Het bracht alleen een nog zwaardere belasting van mijn vrije tijd met zich mee. In het bedrijf trad ik nu wat vrijer op, ik had immers de bond achter me. En het feit dat de meerderheid van het personeel duidelijk liet merken dat men blij was met mijn terugkomst deed mij eveneens goed. Weliswaar had ik nog eens de waarschuwing gekregen dat er in het bedrijf niet over de vakbond gesproken mocht worden, daar trok ik mij niet veel van aan. Toch werd er maar zeer langzaam vooruitgang geboekt. In de hele omgeving was er geen enkel bedrijf waarheen eventueel uitgeweken kon worden. En de crisis vierde nog steeds hoogtij, waardoor de vrees voor ontslag er bij de mensen diep inzat. Opnieuw zou blijken dat geduld hebben een schone zaak mag zijn, maar soms wel heel moeilijk is uit te houden. En toch moest het, want alleen met grote eensgezindheid zou er wat bereikt kunnen worden.

Iedere morgen moest ik om zes uur mijn bed uit voor de dagelijkse fietstocht naar Nijkerk, weer of geen weer. En ’s avonds werd het meestal laat door de vele vergaderingen, scholingsbijeenkomsten en mijn werk als voorzitter van de vakbond. Er was niet aan te ontkomen dat de deelname aan het partijbestuur tot nog meer werk zou leiden. Er werd sneller een beroep op mij gedaan om spreekbeurten te vervullen en dat betekende meermalen dat mijn vrouw dan bij het station stond om mij brood voor in de trein mee te geven omdat ik niet naar huis kon gaan.


BIJ DE FIRMA TIJSSELING – AKTE III

Intussen begon mijn werk aan de organisatie van de arbeiders van Tijsseling vruchten af te werpen. Langzaam maar gestadig groeide het aantal vakbondsleden, waarbij het mij wel duidelijk werd dat het niet zou lukken om allen voor mijn NVV-bond te winnen. Het NVV werd gezien als een rode vakcentrale die bij de SDAP hoorde. Ik legde mijn collega’s dan wel uit dat onze bond niet voor niets de naam ‘algemene bond’ had meegekregen om te beklemtonen dat alle arbeiders ongeacht hun geloofs- of levensovertuigingen zich hierin konden verenigen, maar de kerk huldigde nu eenmaal een andere opvatting.

Ik bezocht ook een aantal mensen thuis om mijn woorden kracht bij te zetten, omdat ik wel begreep dat de vrouwen hierin een grote invloed hadden. Sommigen nodigden mij uit voor een gesprek, waarbij ik opnieuw ondervond wat een machtig middel het huisbezoek en een rustig gevoerd gesprek kan zijn. Het meeste resultaat bereikte ik bij degenen die zich minder hecht verbonden voelden aan de woorden van de dominee. Het waren de meest moedigen onder hen die de stap naar ‘mijn’ bond waagden. Een belangrijk positief element bij dit alles was de diep ingewortelde haat tegen de onmenselijke methoden van de Tijsselings. De Christelijke en, in wat mindere mate, de Rooms Katholieke bond werden ook actief en het leek soms op een wedijver wie de meeste leden zou inschrijven. Mij ging het er vooral om dat we een belangrijke inbreng in het geheel zouden hebben, want de strijdvaardigheid van het NVV was nu eenmaal beduidend groter dan dat van de confessionele bonden.

Intussen gebeurde er in het bedrijf iets waardoor mijn standvastigheid op de proef zou worden gesteld. De chef, een zeer bekwame man, werd plotseling ziek als gevolg van de te zware belasting door zijn functie. Hij was nooit ziek geweest en het was vanzelfsprekend dat hij er altijd was, maar nu bleek plotseling dat dit helemaal niet zo zeker kon zijn. Ik werd verzocht naar het kantoor te komen en weer werd ik met egards door de heren ontvangen. Koffie met gebak en een goeie Karel I van een dubbeltje. De ziekte van de chef had de heren aan het denken gezet en zij waren tot de conclusie gekomen dat zijn taak verlicht moest worden. Zij vonden mij erg geschikt om de leiding van de meubelmakerij, de spuiterij en de afwerking op mij te nemen. Ik zou dan als tweede man de chef kunnen assisteren en hem bij ziekte kunnen vervangen. Ze boden mij een nieuw gebouwd huis, twee-onder-één kap met grote tuin, tegen een huur van drie gulden vijftig per wek compleet met telefoonaansluiting. Mijn loon zou natuurlijk eveneens flink omhoog gaan en de verhuiskosten waren voor hun rekening. ‘Nou, wat zeg je daarvan Flameling.’ Ik voelde me overrompeld door het voorstel, maar zag wel direct een addertje onder het gras. Dat kon ik natuurlijk nooit doen, bedacht ik, want dan zit ik gevangen. Ik zei dus dat ik er graag eerst over wilde nadenken. ‘Ja, doe dat maar,’ was het antwoord, ‘je moet er natuurlijk ook thuis over spreken. Moeder de vrouw heeft ook een stem in het kapittel, maar we hopen dat je het doet. Jij hebt meer in je mars dan dat hele stel dat hier werkt en dat je zelf ook. Je maakt je druk voor anderen, maar als het er op aankomt laten ze je toch barsten. Denk maar eerst aan je eigen belang, het leven is nu eenmaal hard.’

Dit verhaal hadden ze beter achterwege kunnen laten, want dat viel bij mij verkeerd. Zij vertegenwoordigden een denkwereld die nooit de mijne zou kunnen zijn. Maar dat zouden ze nooit kunnen begrijpen. Ik stelde het bondsbestuur op de hoogte en dit kwam goed uit, want de voorzitter, Cé Lammers, zou op de afdelingsvergadering komen praten over de onderhandelingen voor de nieuwe CAO. Zoals gewoonlijk haalde ik hem af van het station om voor de vergadering al enkele punten te kunnen bespreken. De CAO-onderhandelingen verliepen niet zo best, liet hij mij weten. ‘We zullen wel weer een veer moeten laten.’ Deze gevleugelde woorden kende ik allang uit mijn hoofd, ze voorspelden weinig goeds. Over het voorstel van Tijsseling had hij ook met secretaris Spaltman gesproken. ‘Wat denk je er zelf van?’ ‘Dat kan ik natuurlijk niet aannemen, want dan ben ik verloren’, zei ik. ‘Ja, het lijkt ons ook een onmogelijke positie. Stel je voor, het komt tot een conflict, dan zullen zij van je verwachten dat je aan hun kant gaat staan.’ ‘Nou, ik prakkizeer er danook niet over, ik heb er meer over nagedacht hoe ik mijn antwoord zou inkleden. Het lijkt mij het beste dat ik ze duidelijk maak dat het voor mij niet mogelijk is om een functie in een bedrijf te aanvaarden dat zover achterloopt bij de normaal geldende voorwaarden.’ ‘En ik ben blij dat je er zo over denkt’, zei Lammers.

En zo gebeurde het ook. Toen de chef na nog geen week terug was, vroeg hij mij of ik al een beslissing genomen had. Hij had de dag ervoor pas vernomen dat ik benaderd was, het leek waarschijnlijk dat hij daarom zo snel weer terug was gekomen. Toen ik hem vertelde dat ik het niet kon aanvaarden op grond van de genoemde redenen, toonde hij zich zichtbaar opgelucht. Hij had zich ongetwijfeld in zijn positie bedreigd gevoeld en dat was iets wat ik niet begrijpen kon, want ik vond dat ik aan zijn bekwaamheid nog lang niet kon tippen. En zo bleef dus alles bij het oude. Echter niet voor lang, de spanning in het bedrijf nam toe. Het jaar 1937 liep ten einde.

Begin januari 1938 vond de eerste personeelsvergadering plaats waar werd besloten tot actie over te gaan voor het afdwingen van een CAO. In eerste instantie zou de firma Tijsseling worden uitgenodigd voor een bespreking. Mocht deze poging niets opleveren, dan zou een tweede vergadering volgen waarin het stellen van een ultimatum aan de orde zou komen. De houding van de firma Tijsseling was in overeenstemming met de verwachtingen. De afvaardiging werd op botte wijze afgewezen. Zij waren baas in eigen huis en pottenkijkers hadden ze niet nodig. In de tweede vergadering werd tot het stellen van een ultimatum besloten. Afwijzing hiervan zou het afkondigen van de staking betekenen. Maar hoe zouden de arbeiders zich houden als het erop aankwam? Ongetwijfeld zou Tijsseling proberen door intimidatie de mensen aan het wankelen te brengen. De meerderheid was weliswaar nu georganiseerd, maar het was allemaal nog zo nieuw en broos. Er werd door de bondsvoorzitters van de drie bonden herhaaldelijk gewezen op de betekenis van de genomen besluiten. Want ook zij waren zich ervan bewust dat er pogingen ondernomen zouden worden om de mensen in verwarring te brengen. ‘Wij hebben A gezegd en nu volgt onherroepelijk B’, zei Lammers. Er werd een stakingscomité gekozen van drie personen, waarbij de algemene leiding aan mij werd toevertrouwd. Het was de voorzitter van de rooms-katholieke bond die me bijna onzichtbaar toefluisterde dat het goed zou zijn als ik nu het woord zou nemen. ‘Steek ze een hart onder de riem, Flameling.’ Vrijwel tegelijkertijd kondigde de voorzitter aan dat ik namens het stakingscomité het woord zou voeren. Er was geen enkele afspraak gemaakt over wat ik zou gaan zeggen. ‘Beste mensen,’ ving ik aan ‘wij hebben in grote eensgezindheid een belangrijk besluit genomen. Wij gaan de strijd aan voor verbetering van de arbeidsvoorwaarden. Het is een strijd die noodzakelijk is geworden omdat onze baas weigert om met onze vakbonden te praten. Wij hadden allen liever gezien dat het anders was. Zoals de verhoudingen nu zijn, dienen wij ons er op voor te bereiden dat Tijsseling het ultimatum zal negeren. Daarom hebben jullie nog een ander belangrijk besluit genomen, namelijk het kiezen van een stakingsleiding. Ook namens de beide andere comitéleden kan ik zeggen dat de grote verantwoordelijkheid die jullie aan ons toevertrouwen niet beschaamd zal worden. Wij kunnen onze taak echter alleen goed vervullen als de aanwijzingen van de gekozen leiding stipt worden uitgevoerd. Provocaties van welke kant dan ook om ons tot wanordelijkheden te brengen, moeten met beslistheid worden afgewezen. Pogingen om door intimidatie verwarring te veroorzaken krijgen geen enkele kans. Onze houding zal kalm en waardig, maar ook vastberaden moeten zijn. Kameraden nogmaals, geen zinnig mens zal de billijkheid van onze eisen kunnen ontkennen. De drie bonden die hierbij eensgezind achter ons staan, zijn een bewijs van onze kracht. Wij gaan als een eenheid in de strijd en zullen deze als een eenheid beëindigen. Wij zullen winnen.’

Het waren blijkbaar woorden waarop allen wachtten, want nu daverde de instemming door de zaal. En de man van de rooms-katholieke bond riep: ‘Hoera! Bravo!’ Snel werd alles nu geregeld. Het nutsgebouw werd afgehuurd, het posten en de aflossing van de posters georganiseerd – niets werd aan het toeval overgelaten. Op maandag 14 februari 1938 was de staking een feit. Zoals wij verwachtten, had de firma Tijsseling het ultimatum genegeerd, maar dat betekende geenszins dat men had stilgezeten. Er verscheen ’s morgens een bus met onderkruipers uit Spakenburg, met luxe auto’s werden er tien uit Voorthuizen gebracht en nog eens twee uit Hoevelaken. Zes van hen kwamen zich algauw bij de stakingsleiding melden met de mededeling dat zestig cent per uur was beloofd, maar dat dit was veranderd in achtenveertig cent. De anderen zouden ook al gauw ophouden, want zij snapten geen van allen iets van dat werk. Maar er was nog meer aan de hand. Marechaussee verscheen in de straten van Nijkerk en reed met zijspanmotoren provocerend over de trottoirs, zwaaiend met de gummiknuppel.

Bedankbrief van Tijsseling

Men was kennelijk uit op het veroorzaken van rellen om vervolgens met grof geweld te kunnen optreden. Maar dat was wel het stomste wat Tijsseling en de gewillige burgemeester hadden kunnen bedenken.

Geheel Nijkerk schaarde zich achter de stakers en de blijken van solidariteit stroomden toe. Winkeliers brachten rookartikelen en broodjes, chocolade enzovoort naar het nutsgebouw. De toestand begon echter gevaarlijk te worden. Gedurende de tweede dag werden er nog meer marechaussees vanuit Deventer aangevoerd. En dat was iets wat de Nijkerkers niet wensten te nemen. Wij vernamen opmerkingen over het organiseren van tegengeweld. ‘Die lui moeten we hier wegtrappen, ze hebben hier niks te maken.’ Deze ontwikkeling kon leiden tot bloedvergieten en het mislukken van de staking. Alle zeilen moesten dus worden bijgezet om het gevaar te keren. We riepen de stakers op tot een vergadering om de toestand te bespreken. Ik wees hen op de gevaren van de provocatie. ‘Bij het aanvaarden van de leiding heb ik jullie al op dat gevaar gewezen, en dat was nodig zoals nu blijkt. Als er één ding is dat vermeden moet worden, dan is het wel het gebruiken van geweld. Hoe moeilijk het soms ook is, wij dienen de uiterste discipline in acht te nemen. Elke staker heeft de plicht een voorbeeld te zijn voor anderen. Wie dat vergeet, die gooit zijn waardigheid als lid van de vakbond te grabbel. Laat dat nooit gebeuren. Want wij staan sterk: heel Nijkerk staat achter ons. Laten we dus geen domme dingen doen, want dan verspelen we die machtige steun. Ik verwacht dus van jullie allen zonder uitzondering alleen te luisteren naar hetgeen de stakingsleiding van jullie vraagt. En bedenk vooral dit: wij zullen winnen!’

De ondersteuning vanuit de bevolking was hartverwarmend. Zo verscheen een afvaardiging van de drukkerij van Callenbach om ons de solidariteit van het gehele personeel over te brengen. En het bleef niet bij woorden. Zo toonden mij de tekst van een grote advertentie van de firma Tijsseling in de Nijkerkse Courant, die door Callenbach werd uitgegeven. In deze advertentie vroeg Tijsseling niet alleen personeel tegen hoog loon, maar deelde ook in grote letters mede dat degenen die donderdag aanstaande niet op het werk verschenen op staande voet zouden worden ontslagen.

De Nijkerkse Courant met beide advertenties (klik om te vergroten)

Ze vroegen mij de tekst te schrijven voor een grote tegen-advertentie die groot opgemaakt boven de advertentie zou worden geplaatst. Het personeel nam de kosten hiervan voor zijn rekening. En zo gebeurde het. Enkele mensen die zich alsnog bij de staking aansloten vertelden ons van de woede-uitbarstingen op het kantoor van de fabriek. ‘Daar zit die rotvent, die Flameling weer achter. Die komt er nooit meer in. Als die er niet was, dan hadden we deze rotzooi nooit gehad. Die vuile, gemene opruier!’ Maar het was prachtig, héél Nijkerk gnuifde van plezier.

Woensdagmorgen, de derde stakingsdag, kwam de reactie van de kant van Tijsseling en de behulpzame burgemeester die de genadeslag voor de staking moest betekenen. Toen ik ’s morgens om zeven uur ging controleren of de posten bij de fabriek aanwezig waren, stormden twee marechaussees op aanwijzing van Tijsseling vanuit de fabriek op mij af. De wachtmeester schreeuwde: ‘En nou opgedonderd, nou is het mooi genoeg en ik kan jullie wel zeggen dat het op bevel van de burgemeester gebeurt. Weg! En gauw ook!’ Tegen mij persoonlijk riep hij opgewonden: ‘Ga jij in Amersfoort de boel maar op stelten zetten.’ Dit citeer ik uit het korte rapport over de gebeurtenissen tijdens de staking aan het hoofdbestuur van de bond. Het rapport bevindt zich in mijn archief. Ik ging naar mijn fiets om naar het nutsgebouw te gaan en werd daarbij op mijn hakken getrapt in de hoop dat ik zou protesteren. In dat geval zou ik met zijn zwaaiende gummiknuppel hebben kennisgemaakt wegens geweld tegen het gezag. Ik werd ingehaald door de andere marechaussee die mij sommeerde Nijkerk onmiddellijk te verlaten, hetgeen ik weigerde. ‘Wij gaan eerst naar de burgemeester’, zei ik. ‘Dat kan niet, want die is er op het moment niet.’ ‘Goed dan, dan ga ik eerst naar het nutsgebouw om de zaken te regelen.’ ‘Niets ervan, de gemeente uit, en snel!’ ‘Beste kerel, je zit er wettelijk helemaal naast. Ik ben de officiële stakingsleider, namens drie vakbonden. Wil je dat ik hier op de grond ga liggen? Dan krijg je heel Nijkerk op je nek.’ Dat zag hij blijkbaar niet zo zitten, want hij stemde toe. ‘Maar ik ga wel mee naar binnen’, zei hij. ‘Nee, u komt er niet in tenzij u een schriftelijke bevoegdheid kunt tonen.’ Dat kon hij niet. ‘Als het maar niet te lang duurt.’ De man werd steeds minder zeker van zichzelf. ‘Wacht nu maar rustig af, ik zal ongeveer een half uur nodig hebben.’

De mannen waren verbijsterd door deze gebeurtenis. Ik stelde hen op hun gemak met de mededeling dat ik zou zorgen dat de hoofdbestuurders er zo spoedig mogelijk zouden zijn. ‘Kop op, jongens,’ zei ik, ‘rustig blijven. Er is geen reden tot paniek. Wat ze hier uithalen, dat kan natuurlijk niet. De middeleeuwen hebben we allang achter ons. En denk erom, wij zullen winnen!’ Ze beloofden bijna plechtig dat ik op hen kon rekenen. De marechaussee had trouw gewacht en bracht me naar de grens van de gemeente. ‘Zeg maar tegen je baas dat dit muisje nog een flinke staart zal krijgen,’ zei ik ten afscheid. Waarop hij antwoordde dat hij ook maar gestuurd was. Hij was helemaal zo flink niet meer. Eerder een beetje zielig.

Cé Lammers in het bondsblad

In Amersfoort bracht ik het bondsbestuur telefonisch op de hoogte en zei dat hun aanwezigheid in Nijkerk nodig was. Twee uur later werd ik vanuit Nijkerk door Lammers opgebeld met de mededeling dat Tijsseling de bonden had uitgenodigd voor een gesprek. Ik moest aan het toestel blijven, maar het kon wel laat worden. Het werd wachten totdat om halfvijf de mededeling kwam dat ik direct per taxi naar Nijkerk moest komen. Toen ik de zaal binnenkwam was men nog bezig met het verslag van de onderhandelingen en de bereikte resultaten. Ik stak mijn hand op als groet en wilde gaan zitten om te luisteren. Maar er gebeurde iets waarop ik niet gerekend had. Er brak een applaus los dat uitgroeide tot een staande ovatie waaraan geen eind scheen te komen. Ik dacht bij mezelf: ‘wat bezielt die jongens nou? Het lijkt wel of ik ik-weet-niet-wát heb gedaan.’ Maar ik keek naar die gezichten en het flitste door me heen. Waren dit nou diezelfde mensen waarin geen beweging leek te kunnen komen? Ja, het waren dezelfde mensen, maar er was iets in hun binnenste veranderd. En die verandering was te zien aan hun stralende ogen en de lach op hun gelaat. Voor het eerst in hun leven hadden ze eensgezind de strijd aanvaard om verbetering in hun bestaan af te dwingen en ze hadden gewonnen. De CAO was door Tijsseling getekend. De erkende feestdagen werden doorbetaald, de vakantiedagen vastgesteld en de lonen gingen omhoog.

Rancune zou wederzijds afwezig blijven. Dat laatste had vooral betrekking op een paar personeelsleden die tot een kerk behoorden die om godsdienstige redenen staking voor haar leden verbood. Ook Tijsseling zou geen wraak nemen. Het leek alles bijna te mooi om waar te zijn. Toen de voorzitter Cé Lammers mij vroeg om namens de stakingsleiding een slotwoord te spreken, wist ik wat ik zou zeggen. ‘Beste kameraden, ja met deze woorden kan ik beginnen, want wij zijn gedurende de laatste weken een grote kameraadschap rijker geworden. We hebben ondervonden en geleerd wat een grote waarde moet worden toegekend aan het lidmaatschap van een vakbond, als deze bond bereid is de strijd te organiseren wanneer dat nodig is. Wij zijn zelfs drie bonden rijk, en hoewel ikzelf voorstander ben van één bond die allen kan verenigen, moet ik zeggen dat hier de drie bonden prachtig hebben samengewerkt. Maar ik wil ook zeggen dat jullie het allemaal fantastisch hebben gedaan. Jullie eensgezinde, vastberaden vasthoudendheid heeft Tijsseling tot een andere houding gebracht. Het was af en toe moeilijk, als gevolg van het onnodige politiegeweld, maar wij hebben deze provocaties afgewezen en zijn er niet tegenin gegaan. Was dit wel gebeurd, dan hadden we onze strijd zelfs kunnen verliezen. Ik wil ook dank brengen aan de bevolking voor de massale ondersteuning in onze strijd. Dat heeft onze positie in hoge mate versterkt en maakte het optreden van de marechaussee lachwekkend. Ik wil ook mijn waardering uitspreken voor de inzet van mijn twee collega’s van de stakingsleiding, er is geen enkele wanklank geweest. Wij hebben echter niets anders gedaan dan het zo goed mogelijk uitvoeren van de taak die jullie ons hebben toevertrouwd. Die taak leggen wij nu neer. En morgen hervatten wij het werk. Er mag geen rancune zijn. Laten we ons daar aan houden. De paar mensen die niet mee deden hebben hopelijk iets geleerd. Tot slot dit. Ik heb steeds gezegd: wij zullen winnen. Nu hebben we gewonnen, maar dat was alleen mogelijk door onze organisatie in de bond. Vergeet dat nooit.’

Zeven weken later werd ik als enige ontslagen wegens slapte in het bedrijf. Geen rancune, welnee. Maar het was toch al tijd voor mij om het elders te zoeken.

Naderhand, toen ik al in de vliegtuigbouw zat, zijn die jongens nog een keer bij me langsgeweest. Er kwam er een met een chauffeur van de fabriek me ’s avonds opzoeken om te vragen of ik terug wou komen. Dat zou de derde keer geweest zijn. Toen heb ik gezegd: ‘Zeg maar tegen de heren van Tijsseling dat Flameling nog één keer terugkomt en dat is als die rooie vlag boven op die fabriek staat. Als die Tijsselings zijn weggetrapt.’

Toen zei die man, ‘Ja, maar dat zeg ik niet.’

Jaren later hebben ze het er nog over gehad. Ik kwam een keer met Cyl [mijn tweede vrouw] terug van een fietsvakantie op de Veluwe. We stonden bij een overweg te wachten. Toen stopte er een oude collega van me en die had het er nog over. ‘Dat je dat toen zei, Flameling.’