Peyman Jafari

Gelaagde ervaring: migratie en sociale klasse

Allereerst wil ik Marten en Sjaak bedanken voor hun uitnodiging om hier te spreken, vooral omdat ik hierdoor kennis heb kunnen maken met het werk van Jacques Giele.

Giele heeft zich onder andere bezig gehouden met de gelaagdheid binnen sociale klassen door te wijzen op fundamentele kenmerken (‘plaats in het systeem van de productieverhoudingen’) en niet-fundamentele kenmerken (woon- en leefomstandigheden, cultuur, politieke bewustzijn enz.). Ik denk dat die scheiding wat te simpel is, maar wat hier belangrijk is, is de notie dat klassen in het algemeen en de arbeidersklasse in het bijzonder geen homogene groep vormen. Maar tegelijk blijft het noodzakelijk om te onderzoeken hoe die gelaagdheid tot stand komt, en hoe de ‘fundamentele’ en ‘niet-fundamentele’ kenmerken gemedieerd worden.

Er zijn natuurlijk heel veel factoren die bijdragen aan de gelaagdheid of diversiteit binnen de arbeidersklasse. Een belangrijke factor die een grote rol speelt, maar bij Giele onbesproken blijft is het effect van migratie op klassenvorming. Dat valt enigszins op als we bedenken dat Giele begin jaren ’70 schreef, toen namelijk de arbeidsmigratie naar Nederland een hoogtepunt beleefde. Het is ook opvallend als we bedenken dat hij geïnspireerd was door marxistische historiografie, waarbinnen er wel degelijk aandacht bestond voor de rol van migratie, ook al schoot die tekort. Laat ik een paar voorbeelden noemen.

In zijn Toestand van de arbeidersklasse in Engeland wijdt Engels bijvoorbeeld een kort hoofdstuk aan de Ierse immigratie en hij wijst veelvuldig op de multi-etnische samenstelling van de arbeidersklasse. Hoewel hij zelf soms daarbij stigmatiserende termen gebruikte, had hij oog voor verdeeldheid en onderdrukking langs nationale scheidslijnen. Dat geldt ook voor Marx die nog scherper de oppositie tegen de onderdrukking van de Ieren als voorwaarde zag voor de emancipatie van de Engelse arbeidersklasse. Tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog schreef hij veelvuldig over de slavernij en keerde zich daar tegen.

Terwijl de rol van migratie vanaf de tweede helft van de 19e eeuw groter werd, kan dat niet gezegd worden voor de aandacht daarvoor bij latere historici van de arbeidersklasse. Eric Hobsbawm schreef vooral indirect over migratie door zijn werk over nationalisme, en in zijn andere werken (bijvoorbeeld Worlds of Labour)  maakt hij slechts korte verwijzing naar de rol van migratie. Van E.P. Thompson is het ook bekend dat hij niet voldoende aandacht had voor de Ierse immigranten, raciale tegenstellingen en internationale verbanden die bepalend waren bij de vorming van de Engelse arbeidersklasse.

Maar in de laatste twintig jaar is er meer aandacht gekomen voor de rol van migratie, en de culture en etnische verschillen en verbanden die daaruit voortkomen. Dat is deels te danken aan de opkomst van postkoloniale en migratiestudies, en aan dat laatste hebben Leo Lucassen en andere collega’s van de IISG een belangrijke bijdrage geleverd. Maar de ontwikkeling binnen de historiografie van arbeid is nog belangrijker geweest en ook daaraan hebben collega’s van dit instituut enorm bijgedragen, door bijvoorbeeld te pleiten voor een mondiaal perspectief in wat bekend staat als Global Labour History. Marcel heeft er een hele boekenkast hierover volgeschreven, dus ik ga deze publicaties maar even niet opsommen.

Migratie en gelaagdheid
Na deze korte en daarom ook erg onvolledige schets over de plaats van migratie binnen de geschiedschrijving van arbeid wil ik terugkomen op de discussie over de relatie tussen migratie en gelaagdheid.

Moderne migratie is voor een groot deel het resultaat van de ongelijke aard van kapitalistische ontwikkeling waardoor er in snel tempo op de ene plaats grote concentraties van kapitaal ontstaan en op andere plaatsen een overschot aan arbeid. Twee cijfers maken dit duidelijk:

In de 75 jaar tussen 1850 en 1925 migreerden 55 miljoen mensen uit Europa naar de Nieuwe Wereld. Onder hen bevonden zich duizenden mensen uit bijvoorbeeld Italië, Spanje, en Nederland die zich bijvoorbeeld in Argentinië, VS of Canada vestigden.

In China waren er in 2009 naar schatting 150 miljoen arbeidsmigranten uit het platteland in de steden aan het werk. Dit is de grootste interne migratie in de geschiedenis. De meeste van deze migranten werken onder erbarmelijke omstandigheden in de export-industrie die zo belangrijk is geweest voor de wereldeconomie. In steden als Shanghai en Beijing ontstaan er gemeenschappen waar migranten uit dezelfde gebied van herkomst neerstrijken en elkaar ondersteunen. Maar deze ontwikkeling heeft ook geleid tot een enorme groei van het aantal stakingen doordat oude staatsbedrijven hun deuren sluiten en de omstandigheden in de opkomende industrie erg slecht is.

Wat ik wil benadrukken is dat migratie een hele belangrijke rol speelt en gespeeld heeft in de vorming van sociale klassen. De vraag is natuurlijk wat dat betekende voor de gelaagdheid binnen de arbeidersklasse in termen van diverse ervaringen, talen, culturele praktijken en ideeën? 

Dit soort vragen kun je natuurlijk niet op een algemeen niveau beantwoorden; we zullen naar afzonderlijke concrete gevallen moeten kijken. In het laatste deel van mijn praatje wil ik daarom een voorbeeld geven uit mijn eigen onderzoek naar arbeid in de Iraanse olie-industrie.

Gelaagdheid en verschillen in Iran
Toen ik naar de rol van oliearbeiders tijdens de Iraanse Revolutie (1978-1979) aan het kijken was viel het me op dat er een belangrijk verschil was tussen de politieke oriëntatie in de raffinaderij van Abadan en die in Teheran. Terwijl in Abadan linkse ideeën een prominente rol speelden, was in Teheran de steun voor de politieke islam van ayatollah Khomeini veel zichtbaarder. Mijn stelling is dat migratie daarbij een belangrijke rol speelde.

Abadan is een stad in het zuidwesten van Iran en ontstond na 1912, toen de Britten daar een raffinaderij bouwden. Er bestond al een Arabische lokale bevolking, maar voor de raffinaderij werden voornamelijk arbeiders uit de nomadische bevolking van de regio gerekruteerd. De Britten brachten ook geschoolde arbeiders uit India met zich mee. Belangrijk was ook de komst van Iraanse arbeiders die in de decennia ervoor naar Baku gemigreerd waren om daar in de olie-industrie te werken. Ze keerden terug en brachten met zich ook socialistische ideeën mee en veel ervaring in politieke organisatie en vakbondswerk.

In de daaropvolgende decennia groeide Abadan uit tot een grote moderne stad rond de raffinaderij en trok veel mensen aan die zich ook aan de randen vestigden. Toen de migratie naar Abadan vanaf de jaren vijftig sterk afzwakte was er al een min of meer lokale cultuur ontstaan. Zo was er een zelfs een heuse Abadan-dialect opgekomen en de inwoners ontleenden hun identiteit voor een groot deel aan de stad en haar voetbalclub, en natuurlijk de raffinaderij.

De verschillende bevolkingsgroepen hadden wel hun eigen moskee bijvoorbeeld, maar er was ook veel gezamenlijke activiteit, niet in de laatste plaats het werken voor de olie-industrie. Die had ook eigen scholen en opleidingscentra die de nieuwe rekruten socialiseerden. Voor de olie-arbeiders waren er bioscopen, sportcentra, cafés enzovoorts waar ze elkaar ontmoetten. De belangrijkste scheidslijnen liepen langs het wel of niet werken voor de olie-industrie, en langs de rangen binnen de olie-industrie. Dat was ook merkbaar in de indeling van de stadswijken. De enige groep die wel met grote discriminatie te maken had was de Arabische bevolking.

De situatie in Tehran was heel anders in de jaren zeventig. Door de industrialisatie die in de jaren zestig en zeventig goed op stoom kwam, groeide de bevolking van Teheran van 2 miljoen begin jaren zestig tot boven 4 miljoen midden jaren zeventig. De raffinaderij van Teheran werd in de jaren zestig gebouwd en afgeleverd in 1968. Bij die bouw hadden arbeiders uit Abadan een belangrijke rol gespeeld, want ze waren daarheen gehaald wegens hun ervaring en expertise. Maar ze vormden een minderheid die bovendien op enige afstand stond tot de rest – zowel door generatie als culturele achtergrond.

De nieuwe arbeiders van de raffinaderij van Teheran waren veelal gerekruteerd uit de groep nieuwe migranten die uit het platteland zich in Teheran hadden gevestigd. Dit gold met name voor de reparatie-afdeling van de raffinaderij. Veel van deze arbeiders waren (kinderen van) migranten die jaren daarvoor naar Teheran waren gekomen en ervaring hadden opgedaan in kleine werkplaatsen rond de bazaar van Teheran. Daar hadden ze ervaring opgedaan in het werken met machines, maar tegelijk waren ze onderdeel gebleven van een culturele milieu waarin de moskee en traditionele levensstijl een grote rol speelde.

Onder hen waren een aantal activisten die sympathiseerden met de politieke islam van Khomeini, en tijdens de revolutie hun persoonlijke netwerken met de geestelijken en de traditionele middenklasse van de bazaar gebruikten voor mobilisaties.

Wat dit voorbeeld in het klein duidelijk maakt, is dat migratie kan leiden tot gelaagde ervaringen en identiteiten en ook gevolgen heeft voor de politieke activiteiten van sociale klassen. Daarin blijkt vooral de rol, of het gebrek daaraan, van mensen die tussen die lagen kunnen mediëren van groot belang.

Ik dank u voor uw aandacht.