Henny Buiting

De zuiverste vaan die ooit op d'aard heeft gewapperd.
Een geschiedenis van het trotskisme in Nederland.

Hoewel in talloze biografieën en historische beschouwingen aspecten en episodes van het Hollandse trotskisme aan de orde komen, ontbrak tot nu toe een 'totale' studie naar de lotgevallen van deze revolutionair-marxistische beweging in ons land. De hier besproken studie behelst een poging deze integrale historie te schrijven en gewaagt daarbij zelfs in de ondertitel van "de" geschiedenis ervan als ware sprake van een ultieme beschouwing en interpretatie. Enigszins merkwaardig is, dat de auteurs deze pretentie zélf in hun Inleiding verwerpen door te ontkennen dat sprake is van "een definitieve geschiedenis" (26). Hoe dit verder ook zij, de studie slaagt er ontegenzeglijk in de vele tot dan toe bestaande leemtes met een schat aan informatie te vullen.

De Vierde Internationale
De titel van deze studie over de lotgevallen van de zich op Leon Davidovitsj Bronstein, alias Trotski, beroepende Hollandse marxisten getuigt van een wel erg zonnige kijk op  naamgever en beweging, wier banier zonder smet zou zijn. Nu hebben Leon Trotski en diens beweging zich inderdaad niet bezondigt aan kolossale misdaden als die van Stalin, maar dit heeft vanzelfsprekend veel van doen met het simpele feit dat Trotski naast de staatsmacht heeft gegrepen. Let men op diens rol in de beginperiode van de bolsjewistische macht, dan is er weinig ruimte voor optimisme. Als briljant  architect van het Rode Leger en naderhand bij het neerslaan van de matrozenopstand van Kronstadt in 1921 treedt Trotski weergaloos bloedig en meedogenloos op en diens machtsuitoefening past naadloos in een despotische traditie, waar alleenheerser Stalin naderhand op zal voortbouwen. Natuurlijk zullen we nooit weten hoe de Sovjet-Unie zich onder Trotski zou hebben ontwikkeld, maar het blijft merkwaardig dat de beide auteurs diens positie nergens problematiseren en daarmee de verdenking op zich laden ideologisch gemotiveerde geschiedschrijving te plegen.

In hun inleiding geven de beide auteurs een kort overzicht van het leven van Trotski en van de door deze in 1938 opgerichte 'Vierde Internationale' die pretendeert de volkomen geperverteerde stalinistische 'Derde Internationale', de Komintern, te vervangen als authentiek-revolutionaire organisatie. In dit kader worden de fundamentele verschillen tussen stalinisme en trotskisme aangestipt, waarbij de Sovjet-Unie onder Stalin wordt getypeerd als een gedegenereerde arbeidersstaat waarbij niet de arbeiders, maar een parasiterende bureaucratie de feitelijke macht in handen heeft. Dit betekent dat een nieuwe politieke revolutie nodig is om de arbeidersmacht te herstellen en het socialisme te kunnen vestigen. Daarnaast verwerpt het trotskisme Stalins these van 'socialisme in één land' en propageert de permanente revolutie en het ermee verbonden internationalisme. De Inleiding besteedt daarnaast  aandacht aan de vraag waarom de trotskistische beweging in ons land slechts een marginale positie heeft ingenomen, waarbij gewezen wordt op het sektarisme, het abstrakt-theoretische karakter en het isolement ervan. In dit kader kondigen de auteurs aan "de politiek-organisatorische ontwikkeling" en de "partijcultuur" van de beweging uitgebreid onder de loep te zullen nemen (21-22).  De Inleiding vermeldt tenslotte de gebruikte archivale- en andere bronnen, waarbij de verslagen van de 'Binnenlandse Veiligheidsdienst' opvallen, en schetst  de gevolgde opzet van de studie, waarbij overigens uitsluitend gewezen wordt op een chronologische aanpak.

Hoewel de inleiding pretendeert op wetenschappelijk verantwoorde wijze verslag te doen van opbouw en inhoud van de studie naar het Hollandse trotskisme, frappeert toch vooral het gebrek aan een wezenlijke, kwalitatieve, verantwoording. Zo hebben de talloze, overwegend marxistische, studies naar het karakter van de Sovjet-Unie, fraai samengevat in de dissertatie van Marcel van der Linden over het westers marxisme en de Sovjet-Unie, noch in de Inleiding noch in de vervolgtekst enig spoor nagelaten. De lezer moet het stellen met het obligate napraten van Trotski's these over de gedegenereerde arbeidersstaat als diepste wijsheid. Diepgravende trotskistische studies over marxistische economie, maar ook over internationale en koloniale verhoudingen, vinden in dit boek geen plaats. De voornaamste reden voor de vrijwel totale negatie van meer theoretische connotaties lijkt gelegen in de puur beschrijvende opzet van de studie, die in chronologische volgorde een eindeloze opsomming geeft van organisaties, afsplitsingen of persoonlijke wederwaardigheden zonder enige inbedding in een meer interpretatief of ander geleidend kader. Ook de aangekondigde analyse van partijcultuur en partijorganisatie materialiseert zich in een pure opsomming zonder enige analytische pretentie. Dit maakt de studie tot bijzonder taaie en vaak lastig te volgen stof, ook al omdat niet alleen een literatuurlijst en een personen- of zakenregister ontbreken, maar eveneens een lijst met afkortingen. Vooral dit laatste is een ernstige omissie waar de trotskistische beweging, ondanks de minuscule omvang ervan, toch een onwaarschijnlijk aantal organisaties heeft weten te verwekken die in veelal afgekorte vorm worden gepresenteerd.

Opvallend is tenslotte, dat de auteurs de eigen positie nergens toelichten, terwijl de studie toch doordrenkt is van een overduidelijke sympathie voor de bestudeerde beweging. Enige nadere positiebepaling ware voor een goed begrip van de inhoud verre te prefereren geweest. Dit wil overigens geenszins zeggen dat dissidenten of 'afvalligen' buiten beeld blijven of als renegaten worden afgeserveerd. De studie kent integendeel wat dit betreft een weldadige en te prijzen objectiviteit, die de principiële loyaliteit aan het trotskisme evenwel onverlet laat. De studie volgt een strikt chronologische aanpak, te beginnen met een korte verhandeling over de periode vóór de Tweede Wereldoorlog om te eindigen met de hedendaagse situatie van het trotskisme. Het heeft in het kader van een recensie weinig zin de vele kronkelpaden, afsplitsingen, interne twisten en persoonlijke peculiariteiten weer te geven. Daartoe zal men de studie nu eenmaal zélf ter hand moeten nemen. Wel relevant lijkt het signaleren van enige kernpunten.

Intredepolitiek en veelheid van partijen

In een korte beschouwing over de vooroorlogse situatie van het trotskisme stippen de auteurs de aanzienlijke meningsverschillen aan tussen Trotski en Henk Sneevliet, die de Russisch revolutionair in de beginperiode van de bolsjewistische macht in Moskou had ontmoet. De geschillen over de plaats van de vakbeweging, de te steunen groepen in de Spaanse burgeroorlog en het al dan niet oprichten van oppositionele communistische partijen leiden tenslotte tot een breuk tussen beide revolutionairen. Opvallend is ook hoe al in deze vroegste episode de zich op Trotski beroepende marxisten opgedeeld blijken in liefst vier rivaliserende groepjes, die in bittere vijandschap tegenover elkaar staan (40).

Tijdens de Tweede Wereldoorlog worden diverse ondergrondse trotskistische groepjes, onder meer rond Henk Sneevliet, door de nazistische bezetter opgerold en hun leden geëxecuteerd. Het overgrote deel van de studie is vervolgens gewijd aan de naoorlogse periode, gekenmerkt door een deprimerende en schier eindeloze opsomming van door trotskisten opgerichte en veelal ten ondergang gedoemde partijtjes en periodieken, gelardeerd met persoonlijke wederwaardigheden en relevant geachte gebeurtenissen en voorvallen. Zeer ruime aandacht krijgen die door trotskisten opgerichte politieke partijen of op partijen gelijkende organisaties welke, ondanks hun geringe omvang, enige duurzaamheid vertonen al blijken ze uiteindelijk geen van alle levensvatbaar. Te wijzen valt op de 'Revolutionair Communistische Partij' kort na de oorlog (53-81), de onder  variërende namen figurerende, 'Internationale Kommunistenbond' in de jaren zeventig en tachtig (165-208) en de voortzetting ervan in de jaren tachtig en negentig onder de naam 'Socialistische Arbeiderspartij' (274-366). Ook de vele met deze en andere trotskistische organisaties verbonden periodieken en hun op- en neergang komen uitgebreid aan bod.

Waar het succes van eigen trotskistische organisaties deprimerend gering is, besteedt de studie ook zeer ruime aandacht aan pogingen te infiltreren in belendende (reformistische) organisaties als de PvdA, de PSP of later bijvoorbeeld de Socialistische Partij. Hoewel ook deze pogingen, gepresenteerd onder de verheven benaming van 'entrisme', veelal weinig succesvol blijken, zijn er toch uitzonderingen. Zo spelen trotskisten een vooraanstaande rol binnen het 'Sociaal Democratisch Centrum', een rond de oude marxist Sam de Wolff geformeerde linkse oppositiegroep binnen de PvdA die in 1960 wordt ontbonden na interventie door het partijbestuur (83-91). Vermeldenswaard is dat de leiding van de PvdA dankzij uitstekende contacten met de 'Binnenlandse Veiligheidsdienst' perfect op de hoogte is van het manoeuvreren van de linkse opposanten.

In de jaren zestig zijn trotskistische jongeren actief in de linkse studentenorganisatie 'Politeia' en de militante jongerenorganisatie de 'Socialistiese Jeugd' (123-150). De weergave van deze infiltratiepogingen wordt afgewisseld door het opsommen van steeds nieuwe trotskistische organisaties, die overigens geconfronteerd worden met afsplitsingen die zonder uitzondering van een minimale omvang zijn en politiek volstrekt irrelevant. De eentonige chronologie wordt met enige regelmaat  afgewisseld door (veelal beknopte) biografieën van een aantal trotskisten, waarbij onduidelijk is waarom de ene persoon wel en de ander niet 'in de prijzen valt'. Speciale aandacht krijgt, zeer terecht de, deels illegale, steun van radicale trotskisten aan de Algerijnse bevrijdingsstrijd in de jaren zestig, waarbij zelfs sprake is van het fabriceren van wapens en het vervalsen van persoonsbewijzen. Er volgen arrestaties en veroordelingen tot gevangenisstraf, onder meer van Sal Santen, gevolgd door interne verdeeldheid maar ook van solidariteitsacties (93-107).

Naderhand zijn trotskisten actief in de in 1967 opgerichte  'Bond van Dienstplichtigen' (237-250) en lanceren in de jaren tachtig het zogenaamde 'Bedrijvenwerk', waarbij individuele leden in de bedrijven gaan werken om één te worden met de arbeidersklasse en zo mogelijk acties te entameren of te ondersteunen. Ook dit initiatief is weinig succesvol en sterft ten slotte een min of meer natuurlijke dood. In dezelfde periode wordt met de oprichting van de 'Socialistische Arbeiderspartij' (SAP) opnieuw een poging gedaan een levensvatbare trotskistische partij op te richten die vele activiteiten ontplooit, mede dankzij de jongerenorganisatie 'Rebel', maar niet slaagt in de voorgenomen electorale doorbraak. De partij valt tenslotte uiteen in rivaliserende groepjes en verdwijnt min of meer geruisloos. Bezijden de SAP figureren de nu nog steeds bestaande en zeer actieve 'Internationale Socialisten' (369-377) en de organisatie 'Offensief', naderhand herdoopt in 'Socialistisch Alternatief' die, natuurlijk zonder succes, 'entreert' in eerst de PvdA en vervolgens in de 'Socialistische Partij', die al snel weinig gediend blijkt van de linkse opposanten.

Tot de belangwekkendste delen van de studie behoort het pogen van de trotskistische beweging zich aan te passen aan meer 'moderne'  thema's als feminisme, racisme inclusief de 'Zwarte Piet-discussie', migratie en homoseksualiteit. Interessant eraan is onder meer, dat deze thema's weinig van doen hebben met het oorspronkelijke trotskisme, dat zich exclusief concentreert op klassenverhoudingen en de (internationale) klassenstrijd van het proletariaat. Typerend voor de aanpak van de auteurs is, dat ze deze voor de trotskistische beweging toch niet vanzelfsprekende kwesties als simpele feitelijkheid in hun chronologische opsomming incorporeren. Nergens wordt de vraag opgeworpen naar hun verhouding tot de grondkenmerken van het trotskisme, dat bij de auteurs lijkt gepromoveerd tot een beweging van álle achtergestelden en verworpenen. Hier wreekt zich de totale afwezigheid van theoretische connotaties, waarbij het trotskisme ongemerkt van zijn eigenlijke grondkenmerken wordt beroofd.

In de 'Slotbeschouwing' tenslotte gaan de auteurs vooral, maar wel ten tweeden male, in op wat een hoofdkenmerk van de trotskistische beweging is gebleken, de continue marginaliteit ervan (391-414). De verklaringen die ervoor gegeven worden, verschillen nauwelijks van die in de Inleiding zodat van voortschrijdend inzicht bezwaarlijk kan worden gesproken. De Slotbeschouwing vat daarnaast de inhoud van de studie samen en put hoop uit de activiteiten van hedendaagse trotskistische organisaties die, samen met andere linkse oppositionelen, uitbuiting en onderdrukking bestrijden en in ieder geval de hoop op een socialistische samenleving levend houden.

Ron Blom / Bart van der Steen, 'Een banier waar geen smet op rust'. De geschiedenis van het trotskisme in Nederland. Soesterberg, 2015.