Henny Buiting
Klassenstrijd in de haven.
Honderd jaar op- en neergang van losse havenarbeid
Deze kloeke dissertatie behandelt de geschiedenis van de losse havenarbeid vanaf het einde van de 19e eeuw tot op heden en doet dat met een weergaloze precisie en detaillering. De nadruk ligt daarbij op de situatie in de Amsterdamse haven al komt ook die in Rotterdam, waar dit opportuun is, ruimschoots aan bod.
De centrale onderzoeksvraag van de studie is die naar de condities welke de neergang en terugkeer van de losse havenarbeid hebben bepaald. In feite omvat deze vraagstelling ook een verhandeling over de meer bevoorrechte havenarbeiders met een (vast) contract en hun verhouding tot de minder gelukkige vrijwel rechteloze collega's. Auteur Hans Boot, onder meer redacteur van Solidariteit, eerst blad en vanaf 2005 webmagazine voor een strijdbare vakbeweging, heeft voor zijn dissertatie een schat aan bronnen aangeboord, die de studie de allure geven van een heus standaardwerk. En hoewel de auteur bepaald geen 'neutraal' observator mag heten van de langdurige strijd van de havenarbeiders voor rechtszekerheid, vast werk en bezoldiging, maar ook voor een zo autonoom mogelijke positie op de werkplek, getuigt de studie toch zelden van een hinderlijke partijdigheid.
Tegelijkertijd betreft het wel degelijk een studie 'van onderop', waarbij de gewone havenarbeider centraal staat inclusief diens antithetische verhouding tot de havenwerkgevers, maar zeer vaak ook tot de 'officiële' vakbondsbestuurders van de zogeheten moderne vakbeweging. De dissertatie beschrijft en analyseert daarmee ook de geschiedenis in de haven van NVV en FNV, het NAS alsmede van de OVB en de EVC die na de Tweede Wereldoorlog het radicale, linkse geluid in de haven laten horen. De studie kent als startpunt de arbeidsenquête van 1890, waaruit schokkende informatie oprijst over de toenmalige werkcondities en die mede als aangrijpingspunt fungeert van het verzet van de dan nog prille vakorganisaties in de havens. Het eindpunt wordt gevonden in de langdurige juridische strijd van een groep in 1998 ontslagen havenarbeiders die, met weinig succes, tot 2011 procederen tegen hun ontslag. Hun juridische strijd is in veel opzichten exemplarisch voor de partijdige houding van de rechterlijke macht ten gunste van de havenondernemers en de bestuurders van de 'officiële' vakbeweging die vanaf 1995, in het voetspoor van de neoliberale era, in de directie van de havenpool zitting hebben genomen en zich als heuse werkgevers blijken op te stellen. De studie concentreert zich overigens op de situatie in de havens na de Tweede Wereldoorlog, al komt de eerdere periode ook ruimschoots aan bod.
Naar reguliere arbeidsverhoudingen
Het bestaan van losse arbeid is vanzelfsprekend in het belang van de havenondernemers, die naar gelang de behoefte het reservoir aan arbeidsaanbod kunnen aanboren of zonder bezwaar links laten liggen. Een formeel contract ontbreekt immers en betaling vindt uitsluitend plaats wanneer een karwei in de haven noopt tot het aanboren van het beschikbare arbeidsleger. Even vanzelfsprekend is, dat de havenarbeiders en de vakorganisaties in de haven een continue strijd leveren voor vaste contracten en er vaak harde confrontaties met werkgevers en politie voor over hebben. Hoewel dus de voordelen van losse arbeid voor de havenbaronnen evident zijn, gaat hij anderzijds gepaard met een gebrekkige arbeidsdiscipline, die een zekere onvoorspelbaarheid van het in te zetten arbeidsreservoir inhoudt. Dit is de reden, naast de invloed van de oorlogsomstandigheden, dat de havenwerkgevers tijdens de Eerste Wereldoorlog een aanzet geven tot meer reguliere arbeidsverhoudingen in de vorm van een zogenaamde 'Havenarbeidsreserve', die vanaf 1917 een bescheiden financiële steunregeling biedt. Het stelsel van losse havenarbeid wordt er echter niet wezenlijk door aangetast en het zal nog tot na de Tweede Wereldoorlog duren eer de zogeheten 'decasualisatie', het introduceren van meer reguliere arbeidsverhoudingen, in volle glorie doorzet.
De introductie van vaste arbeid voor alle havenarbeiders van na de Tweede Wereldoorlog heeft te maken met voortschrijdende technologische vernieuwingen, maar maakt toch vooral deel uit van de opbouw van de verzorgingsmaatschappij en de ermee verbonden wens de arbeidsverhoudingen zoveel mogelijk te reguleren. Zo ontstaat kort na de oorlog de door de havenondernemers gestichte havenpool, waarbij de havenarbeiders daadwerkelijk in dienst zijn, al zal het nog tot 1962 duren eer volledige doorbetaling van het loon, eerst is dit 80 procent, bij onvoldoende aanbod wordt ingevoerd. De kosten ervan worden gedragen door de havenwerkgevers en de overheid gezamenlijk. Een centrale stelling van de studie is daarbij, dat geen sprake blijkt van een voor de havenarbeiders verheugend eindpunt, maar veeleer dat het de uitzonderlijke naoorlogse condities zijn, die de machtsbalans tijdelijk doen doorslaan naar de kant van de arbeiders. Al vanaf 1974 wordt de inschakeling van 'derden' alweer toegestaan en wanneer de neo-liberale era in de jaren 1980 tot 2000 intreedt met een golf van bezuinigingen en een afbraak van collectieve voorzieningen, trekt de overheid zich tenslotte midden jaren negentig uit de havens terug en verdwijnt tegen het begin van het nieuwe millennium de laatste havenpool en neemt het belang van de inzet van tijdelijke arbeiders opnieuw (relatief) toe. De flexarbeider verschijnt ten tonele, om arbeidskracht intensiever en goedkoper te kunnen inzetten. Dit proces is overigens verbonden met een continue uitstoot van arbeidskracht in de haven, die het gevolg is van ononderbroken technologische innovaties.
Afgewogen en geëngageerde studie
De hier besproken dissertatie is voorbeeldig wat betreft het aanboren van een veelheid van bronnen, zoals archieven, kranten, periodieken, mondelinge getuigenissen, en waarbij de vele foto's de tekst vaak voortreffelijk ondersteunen. De wijze waarop de stof is ingedeeld, draagt over het algemeen bij aan inzicht in de eigenaardigheden van de losse havenarbeid, de verhouding ervan tot de meer reguliere arbeid, de invloed van de vakbonden en de strijdtraditie van in het bijzonder de arbeiders die deel uitmaken van de havenpool. De studie is chronologisch opgebouwd, waarbij per hoofdstuk een verhelderende inleiding wordt gevolgd door een uitgebreid verslag van de positie van het (losse) werkvolk in de haven, met tenslotte een samenvattende conclusie. In de epiloog van de dissertatie wordt de lange historie uitgebreid geëvalueerd en in hoofdlijnen weergegeven.
Hoe waardevol en rijk aan informatie de studie zonder twijfel is, ze lijdt toch anderzijds ook onder een zekere overdaad door een zo minutieuze weergave van de gebeurtenissen, dat van leesgenot vaak niet of nauwelijks kan worden gesproken. Ook zijn de conclusies aan het einde van de studie wel erg uitgebreid, met een zekere neiging tot herhaling. De weergave van de juridische strijd van de in 1998 ontslagen havenarbeiders is al te gedetailleerd en uitgebreid, mede het gevolg van de betrokkenheid van de auteur die hier terughoudender had kunnen zijn. Een manco is ook dat de (lokale) politieke en maatschappelijke verhoudingen wel worden gememoreerd, maar slechts een terloopse rol spelen, waardoor de strijd van de havenarbeiders niet is ingebed in wat toch in veel opzichten bepalende maatschappelijke en politieke invloeden zijn. Van het leven van de havenarbeiders op de werkplek getuigt de studie in ruime mate, maar hoe het staat met huiselijke en familiale omstandigheden komen we vrijwel niets te weten, al zullen deze ongetwijfeld beïnvloed zijn door de ervaringen op de werkplek en er omgekeerd op van invloed zijn geweest. Ondanks deze bezwaren valt het eindoordeel over de dissertatie toch zonder meer positief uit. Het is niet minder dan een magistraal en geëngageerd verslag van de klassenstrijd van een selecte groep arbeiders, waarbij de betrokkenheid van de auteur zélf de studie doordesemt met een empathie die men in dissertaties slechts zeer zelden aantreft, zonder dat dit afbreuk doet aan het wetenschappelijk gehalte van de studie.
Hans Boot, Opstandig volk. Neergang en terugkeer van losse havenarbeid, Dissertatie Universiteit van Amsterdam. Amsterdam, 2011.