Canard
Paul Arnoldussen
Het Persmuseum vroeg me vorig jaar ten behoeve van een expositie een lijstje te maken van tien canards in de Nederlandse dagbladpers. Een leuk klusje, de canards gingen van speculaties over de verloofde van Beatrix tot de uit de duim gezogen reportages van Trouw-verslaggever Perdiep Ramesar.
Als eerste – ik bracht ze in chronologische volgorde – had ik een berichtje ontleend aan het niet onaardige in 1946 verschenen boek Nacht over Nederland van de journalisten M.J. Adriani Engels en G.H. Wallagh. Dat gaat over diverse aspecten van het dagelijks leven tijdens de bezetting. Een hoofdstuk behandelt een onderwerp waar ik graag nog eens over wil schrijven: de humor van de nazi’s. Ik gebruikte het boek voor een publicatie over de Amsterdamse horeca in de Tweede Wereldoorlog (1994), een passage die daar niets mee van doen had was me altijd bijgebleven. “Hoe verbluffend weinig de Duitsers begrepen van humor als er niet een noot ‘dit is als grap bedoeld’ bijgegeven was, moge blijken uit een artikel uit de Deutsche Zeitung in den Niederlanden over het ‘jodenvraagstuk’ waarin verschillende voorbeelden werden aangehaald van de toenemende joodse invloed in Amsterdam Zuid. Een van de voorbeelden was dat er eenmaal in onze Tweede Kamer der Staten Generaal een voorstel was ingediend om wegens de vele joodse buurtbewoners voortaan de tramhalten op lijn 25 in het Hebreeuws te doen afroepen door de conducteur! Het was een oud Amsterdams mopje, dat mogelijk ook wel eens in de Tweede Kamer getapt is, maar men moet toch Duitser zijn om het voor ernst op te vatten en bovendien moet men al zeer weinig verstand hebben van staatsinrichting om te menen dat de Tweede Kamer wetsvoorstellen indient betreffende de halten der Amsterdamse gemeentetram. Doch er stond niet bij 'dit is als grap bedoeld' en dus versleet de humorloze Duitser het voor plechtige ernst.”
Inmiddels is er Delpher. Ik kon dit verhaal checken, veel makkelijker dan voorheen. Maar het kostte toch moeite. Zoektermen met tram en 25 leverden niks op. Geen wonder, het stukje ging over lijn 24.
Overigens vond het Persmuseum het een ongelukkig voorbeeld in de verder vrij komische reeks. Was ik het bij nader inzien wel mee eens, dus ik leverde een nieuwe canard. Maar hoe gaan die dingen, te tentoonstellingsmakers hanteerden de verkeerde lijst, dus de tram haalde het paneel. Niemand nam er aanstoot aan.
Sal Meijer
Schrijf ik een verhaal over de Amsterdamse broodjeszaak/slagerij ‘onder rabbinaal toezicht’ van Sal Meijer/ vh Quiros. Mooie, dramatische geschiedenis, beginnend in de jaren twintig, de oorlog natuurlijk, en de heropening in 1949, die het NIW omschreef als “mijlpaal in de naoorlogse geschiedenis van het Amsterdamse jodendom.” Romantische herinneringen, hartverscheurende natuurlijk ook. Maurits Kopuit in 1962: “Twee vrouwen zaten in het restaurant, zij zaten ieder in een hoek van het zaaltje. Zij spraken niet met elkaar. Wat zouden zij als vreemden elkaar ook te vertellen hebben? De ene kwam uit Amerika, de andere uit Duitsland. Maar plotseling was het restaurant van gegil en gehuil vervuld. De twee vrouwen hadden elkaar herkend. Zij hadden elkaar dood gewaand. Het waren twee vriendinnen uit een Pools stadje. De familie Meijer heeft toen haar restaurant gesloten.”
Voor Het Parool ging ik, in 1994, naar een bijeenkomst van vaste klanten in de inmiddels naar de Scheldestraat verhuisde zaak, kort na de dood van Meijer. Kon ik mooie citaten optekenen: dat Meijer, al gepensioneerd, meestal bij het raam, met zijn hoed op, Jiddische liedjes neuriede. Over zijn grapjes, vaak over geld. 'Weet je hoe je in Israel aan een klein kapitaaltje kunt komen? Door er met een groot kapitaal naartoe te gaan.' Over de beurskrach van 1929, op Jom Kippoer: 'Dat zal je altijd zien. Een dag zijn de joden niet op de beurs, gebeurt zoiets.' Dat hij, als je om een halve worst vroeg, de worst nog wel eens in de lengte doormidden sneed. Journalist G. Philip Mok noemde de broodjeszaak “een pretentieloze sociëteit, de meest klasseloze broodjeszaak ter wereld.” Echt goed kende ik de zaak niet, maar daaraan twijfelde ik wel wat: Sal Meijer concurreerde bepaald niet op prijs. In 1991 schreef Geert Mak in de NRC een portret van de sociaal veranderende Scheldestraat. Terloops had hij het ook even over Sal Meijer: “Ondertussen reden iedere zondagmiddag tientallen mannen van hun peperdure villa's aan de Goudkusten van Amsterdam-Zuid en Buitenveldert naar de Scheldestraat, ze parkeerden hun Ford Siërra's, Mercedessen en Alfa Romeo's dubbel en driedubbel voor de deur van de kosjere broodjeszaak van Sal Meijer, en dan was het ouderwets inladen: broodjes pekelvlees, kalfsrollade, warm vlees, halfom, hamburgerrib, zuur, kroketten.” Ik vind het vervelend om in het stukje dat ik aan het schrijven ben Mak te citeren. Waarom? Overgevoeligheid, bang om ook maar een tikje een antisemitische indruk te maken met die joden van de Goudkust? Bang om afbreuk te doen aan het harmonieuze beeld? Hoe dan ook, aan het citeren van Mak valt denk ik toch niet te ontkomen.
Veel informatie over Paul Arnoldussen op zijn website: www.paularnoldussen.nl