D.O. de Vries

Johan Frieswijk

Moeilijkheden van het schrijven van een arbeidersbiografie

Spottend heeft Ger Harmsen ooit gezegd, dat ik elke veenarbeider in Friesland bij naam zou kennen. Dat was bepaald overdreven, maar het is waar: de ‘kleine man’ heeft in mijn onderzoek altijd een rol gespeeld. Een belangrijke vraag was in mijn ogen immers: wie vormden de arbeidersaanhang achter Domela Nieuwenhuis, Troelstra of in Friesland Geert Lourens van der Zwaag?

Daarom probeerde ik bij mijn onderzoek zo veel mogelijk te weten te komen van stakingsleiders, stakingscomité’s, veroordeelden, bestuursleden, of anderen wier namen zijn overgeleverd. Wie namelijk niet bereid is af te dalen tot dat persoonlijke niveau, zal nooit begrijpen waarom een staking wel (of niet) uitbrak, waarom arbeidersorganisaties ontstonden, groeiden en uiteenvielen, en hoe de zaak in elkaar stak.

Over autobiografie en databases
Wanneer arbeiders hun eigen leven op papier zetten, betrof dat in hoofdzaak de arbeiderselite. Het was al ver in de twintigste eeuw, toen andere arbeiders een autobiografie gingen schrijven. Eén van hen was Imke Klaver, die door zijn boek en een televisieprogramma misschien wel de beroemdste landarbeider van Nederland werd. In de autobiografieën van arbeiders, krijgt men een kijk op hun jeugd, hun gezin, hun ontwikkeling en hun denken. Of het nu om de arbeiderselite gaat of om mindere grootheden. Vaak staat daarin een bekeringsgeschiedenis centraal: het afscheid van de kerk en het dóórbreken van de overtuiging dat de strijd van de arbeidersbeweging zou resulteren in een nieuwe klassenloze samenleving.

Wanneer arbeiders zelf geen herinneringen hebben geschreven en van hen geen necrologie of portret bestaat, is vanzelfsprekend de eerste vraag: wat weten we wél, en wat niet. Vaak ontbreekt informatie over bepaalde perioden van hun leven: de jeugd en de jaren dat ze niet actief waren in de arbeidersbeweging. En doorgaans weten we niets van hun gezinsleven. Het schrijven van een arbeidersbiografie is dus geen sinecure.

Toch is het de moeite waard om dergelijke levensbeschrijvingen te maken. Ger Harmsen zag arbeidersbiografieën als een belangrijke bron voor het verzamelen van specifieke sociale gegevens. Hij stelde voor een database te vormen van personen die niet in het Biografische Woordenboek van socialisme en arbeidersbeweging terecht waren gekomen, maar van wie wel autobiografiën en levensbeschrijvingen bestonden. Het nut van zo’n database wordt bijvoorbeeld bewezen in het boek van Ron Blom over de Socialistische Partij van Harm Kolthek. Diens studie bevatte tal van korte karakteristieken van personen, die daarin landelijk en lokaal een rol speelden. Deze maken duidelijk hoe de partij bij de invoering van het algemeen kiesrecht een opvang werd voor veel vrije socialisten en aanhangers van de syndicalistische vakbeweging. Voor een aantal van hen was de partij weer een doorgangshuis op weg naar de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij, zoals dat eerder het geval was geweest met de twee socialistische bonden die Geert van der Zwaag eerder had opgericht.

Inmiddels al weer veertig jaar geleden wees Jacques Giele er op, dat het beeld van de arbeidende klasse in het midden der negentiende eeuw bijna geheel was overgeleverd door mensen uit de betere kringen: artsen, predikanten, schrijvers en filantropen. Hoe arbeiders zelf dachten over de maatschappelijke situatie, de standen en klassen, hun arbeidsomstandigheden en beloning, wisten we veelal niet. Pas met het ontstaan van een arbeidersbeweging werden ervaringen van arbeiders door henzelf benoemd. Jacques deed baanbrekend werk in zijn onderzoek naar het arbeidersbewustzijn. Hij verzamelde een groot aantal ervaringen van arbeiders en maakte voor zijn boek Arbeidersleven daaruit een selectie. In de uitgebreide inleiding kwamen verschillende categorieën van ‘de arbeidersklasse’ – toen hanteerden we die term nog – aan de orde: werklieden, arbeiders, arbeidersvrouwen en de echte onderkant van de samenleving.

Speurtochten
Terug naar Ger Harmsens spottende opmerking over mijn veenarbeiders. Waar het maar kon noteerde ik biografische gegevens van personen die ik tegenkwam in alle soorten socialistische organisaties en bij stakingen. Van sommigen vroeg ik de gegevens op uit de burgerlijke stand. Als ze daar wilden meewerken, kwam je via het bevolkingsregister bij kinderen en kleinkinderen terecht voor nadere informatie, verhalen, anekdotes en foto’s. Advertenties in socialistische bladen leverden soms materiaal op over hun bron van inkomsten (als winkelier, koopman, ambachtsbaas of agent van een of ander socialistisch fonds). Mijn kaartsysteem – de pc was er toen nog niet – heeft mij, maar ook anderen, steeds goede diensten bewezen.


D.O. de Vries met gezin in zijn tuindersbedrijf

Een voorbeeld van een dergelijke biografische speurtocht: het betreft Durk Oebles de Vries. Het Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis weigerde begin 1980 het portret dat ik van hem maakte, omdat – zo schreef de redactiesecretaris – de aard van de bestudeerde persoon onvoldoende mogelijkheden tot generalisering bood. Hij voegde daar overigens wel aan toe, dat hij hoopte dat het artikel elders gepubliceerd zou worden. Want, ‘op basis van dit soort tijdrovend werk kan verder onderzoek naar de emancipatie van de arbeidersklasse plaats vinden’. Hoezo, geen mogelijkheden tot generalisering? Christiaan Cornelissen typeerde hem als een van die getalenteerde landarbeiders die hij eind negentiende eeuw in het Noorden van Friesland was tegengekomen. De Vries was een van de leidende figuren van de eerste landelijke landarbeidersbond, redacteur van het regionale socialistische weekblad ’t Morgenrood en redactielid van Recht voor Allen. Die redacteurschappen verschaften gegevens over zijn politieke ideeën.

Mijn onderzoek naar de Landarbeidersbond bracht meer gegevens boven tafel. Temeer, omdat hij redacteur was geweest van het bondsblad De Landman en in een brochure de eerste jaren van de bond had beschreven. Ik was hem ook tegengekomen bij mijn onderzoek naar kolonies en productieve associaties en in de agitatie voor de ten onrechte veroordeelde broers Hogerhuis. Maar over zijn persoonlijke leven wist ik nauwelijks niets. Dat was reden om op zoek te gaan naar nabestaanden. Dus om te beginnen: een briefje naar de gemeente Wonseradeel, vervolgens Lage Vuursche, daarna Nederhorst den Berg. Ik kreeg antwoord, en uiteindelijk de adressen van zijn kinderen. Ik interviewde een schoondochter, de enige die nog in leven was. Ondanks haar hoge leeftijd beschikte ze over een uitstekend geheugen. De gesprekken vertelden me over zijn gezinsleven, zijn werk en zijn activiteiten uit de tijd dat hij geen rol meer speelde in de arbeidersbeweging. Ik wist nu dat De Vries een eigen tuindersbedrijfje was begonnen in de Horstermeerpolder onder Nederhorst de Berg. Hij had een belangrijke rol gespeeld in de totstandkoming van tal van gemeenschapsvoorzieningen in de polder. En de burgemeester sprak op zijn begrafenis. Uiteraard checkte ik die gegevens zoveel mogelijk.

Overgrootvader Arend Frieswijk, land- en veenarbeider

Familiaire netwerken en internet
Uit biografisch onderzoek wordt duidelijk, dat familierelaties en netwerken kenmerkend zijn voor de samenstelling van de opkomende arbeidersbeweging in Nederland. Dat blijkt bijvoorbeeld in de door Frederik van Eeden gestichte kolonie De Nieuwe Harmonie in diezelfde Horstermeerpolder. Nanne de Boer had daarvan de leiding, en leden waren in de loop der jaren een broer, drie zwagers en verder bekenden uit de dorpen in de kleine bouwhoek van Wonseradeel, waar ook De Boer zelf vandaan kwam. Die nauwe relaties konden ook een nadeel blijken. Nanne de Boer kreeg bijvoorbeeld een oude ruzie in de kaatsclub van Pingjum voor de voeten geworpen om te laten zien dat hij niet deugde.

Biografisch onderzoek in Gorredijk liet zien dat een aantal onderling verwante families de kern vormden van de omvangrijke socialistische beweging in dat dorp. Ze speelden tevens een belangrijke rol in andere plaatselijke organisaties. Omdat in deze veenkolonie een echte sociale toplaag ontbrak, biedt dat een verklaring voor de grote populariteit van het socialisme in Gorredijk. Maar ook voor de vraag waarom de socialisten bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1893 de meerderheid kregen en beide wethouderszetels van de liberalen overnamen.

De digitalisering van bevolkingsregisters en de ontsluiting via internet maakten de mogelijkheden personen te lokaliseren oneindig groter. Toen ik rond 1970 het ontstaan van de arbeidersbeweging in Friesland onderzocht, slaagde een medewerker van het Leeuwarder gemeente-archief er niet in om P.W. van der Veen, de eerste voorzitter van de sectie Leeuwarden van de Eerste Internationale, te vinden. Nu vond ik zonder veel moeite de huisverver Petrus Willem van der Veen, geboren in 1825 en al overleden eind 1870. En ik zie, dat hij een geoefend handschrift had.

In mijn archief zitten inmiddels kopieën van de lijsten met alle ondertekenaars van een adres van de Eerste Internationale uit 1870 in vier Friese plaatsen, zodat we de naam kennen van in totaal 276 aanhangers of sympathisanten van de Eerste Internationale in die provincie. De digitalisering van bevolkingsgegevens maakt het mogelijk aan die namen gegevens over leeftijd, beroep, adres, gezin en familieleden te plakken. Zeker in Leeuwarden, waar de tienjaarlijkse tafels en de gezinskaarten ook op internet te vinden zijn. Waar meer mensen met dezelfde naam voorkomen is aan het handschrift op de trouwakte of de geboorteakten van de kinderen te zien wie het adres had getekend.

Dit kan allemaal achter de computer thuis, al blijft het oude handwerk noodzakelijk voor het echte onderzoek. Van sommige mensen blijft het uiteraard moeilijk om meer persoonlijke gegevens te verzamelen dan wat de burgerlijke stand ons biedt. Maar uit het adres en het aantal verhuizingen is bijvoorbeeld het welstandsniveau af te leiden. Ook de registers van de armenzorg bieden hier soelaas. Mijn overgrootvader en zijn vader werkten als los arbeider in de venen in Nij Beets, waar omvangrijke stakingen voorkwamen. Maar ik zal nooit weten of ze – al dan niet gedwongen door mede-arbeiders – hebben meegestaakt en hoe ze dat beleefd hebben? Wel neem ik aan, dat mijn overgrootvader, als een diep gelovig, christelijk-gereformeerd man, het wapen van de werkstaking zal hebben afgewezen.

Tot slot
Enkele woorden over Berts arbeidersbiografie van A.J. Lansen. Mij vielen daarbij twee zaken op. Allereerst de veelheid aan gegevens waarover Bert beschikte om het leven en de denkwereld van zijn hoofdpersoon neer te zetten. En ten tweede de grote hoeveelheid werk van de auteur om dit alles minutieus boven tafel te krijgen en steeds weer te plaatsen in een bredere context. Of dit nu ging over de school van Lansen of zijn kinderen, zijn beide huwelijken, de vakorganisatie, de talrijke woonplaatsen, de vrijdenkerij, de drankstrijd óf de hardheid van het leven. Figuren met wie hij in contact kwam worden breed belicht. Ik denk dan bijvoorbeeld aan zijn zwager, de Friese drankbestrijder Piet van der Meulen, die in Leeuwarden ‘Piet Spuitwater’ werd genoemd. Van der Meulen was niet alleen een belangrijk figuur in Lansens leven en dat van zijn kinderen,  maar ook een landelijk voorman van de drankbestrijding. Het contact met nabestaanden leverde veel op. En waardevol is zeker de nauwgezette analyse van Lansens talrijke publicaties, zodat we een mooi beeld krijgen van diens religieus-atheïstische denkwereld. Bert, gefeliciteerd met dit prachtige boek. Het is een aanwinst voor de geschiedschrijving van de arbeidersbeweging in Nederland.

Literatuur genoemd in de lezing
Frans Becker en Johan Frieswijk, Bedrijven in eigen beheer. Kolonies en productieve associaties in Nederland 1901-1958 (Nijmegen 1976).
Ron Blom, De oude Socialistische Partij van Harm Kolthek. Ontstaan, opkomst en ondergang van een ´libertair-socialistische partij´ (1918-1928) (Delft 2007).
Johan Frieswijk, ‘Een arbeidersfamilie uit de Friese Wouden. Frieswijk (1830-1960)’, in: Veranderende levens. Nederlandse families na 1850. Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie 2007, dl. 61, 55-84.
Johan Frieswijk, ‘”Hij wilde wel uit de armoed, maar niet alleen.” D.O. de Vries (1872-1937), het socialisme, de landarbeiders en de Horstermeer’, It Beaken 43 (1981) 1, 1-17.
Johan Frieswijk, ‘Biografische aspecten van de geschiedschrijving van de arbeidersbeweging in Friesland’, It Beaken 71 (2009) 1/2, themanummer Biografie en Arbeidersbeweging, 13-44.
Johan Frieswijk, ‘Friese kolonisten in de Horstermeerpolder’, Tussen Vecht en Eem. Tijdschrift voor regionale geschiedenis 21 (2003) 1-2, 45-54.
Johan Frieswijk, ‘De Friese sekties van de Internationale – het prille begin van de arbeidersbeweging in die provincie (1869-1871)’, Medelingenblad. Orgaan van de Nederlandse Vereniging tot beoefening van de Sociale Geschiedenis nr. 39 (1971), 6-15.
Johan Frieswijk, ‘De Gorredijkse en andere socialisten. Notities over de regionale aspecten van de geschiedschrijving van de arbeidersbeweging in Nederland’, Groniek nr. 76, 16 (1982), 76-81.
Johan Frieswijk en Hans Sleurink, De Zaak Hogerhuis. ‘Eene gerechtelijke misdaad’ (Leeuwarden 1984).
Jacques Giele,‘Arbeidersbestaan. Levenshouding en maatschappijbeeld van de arbeidende klasse in Nederland in het midden van de negentiende eeuw’, Jaarboek voor de geschiedenis van socialisme en arbeidersbeweging in Nederland (1976), 21-91.
Jacques Giele, Arbeidersleven in Nederland 1850-1914 (Nijmegen 1979).
Ger Harmsen, ‘Verdienste en tekort van de moderne biografie’, Tijdschrift voor Geschiedenis 103 (1990), 565-572.
Imke Klaver, Herinneringen van een Friese landarbeider. Enkele opgetekende zaken uit het jongste verleden tot 1925. Ingeleid door Ger Harmsen. Nawoord van Johan Frieswijk (Nijmegen 1999, tweede verbeterde druk).