Marten Buschman

Vergeers sleutels tot de Jezusbeweging

J
e moet maar durven, een boek schrijven met de titel Marcus. De man met de verminkte vingers. Het spannend opzetten en tot de conclusie komen dat we niets te weten kunnen komen over de evangelist. Het eerste hoofdstuk eindigt met een afbeelding van een persoon uit de eerste eeuw (ook op de omslag), maar dit is niet de man genaamd Marcus, de man met de stompe vingers. Het is wel de titel en frontispice van de derde studie van Charles Vergeer over het evangelie van Marcus.

En wat vinden we als conclusie op de laatste bladzijden? Van Marcus is niets bekend. En als de schrijver wederom afgedaald is op een plek waar Marcus geweest kan zijn, is de laatste zin "de muren zijn donker van het vocht en stil, doodstil". Deze laatste woorden van Vergeer weerspiegelen diezelfde soort laatste woorden van Marcus: "En ze zeiden niemand niets."

Intrigerend is het wel, zo'n begin: niets nieuws dus in deze studie, denk je in eerste instantie. Maar in alle hoofdstukken tussen eerste en laatste is veel te beleven. Zijn werkwijze beschrijft Vergeer beeldend als hij - tweemaal - afdaalt vanuit het huidige straatniveau naar de krochten van het oude Rome. Door vele lage bouwsel van eeuwen her kom je in de stegen, sloppen, domus, insulae en kazernes van de eerste eeuw. De eeuw dat Marcus daar rond had kunnen lopen. Zo'n afdaling is eveneens typerend voor de tekstuele werkwijze van Vergeer: laag na laag afschrapen zodat we een glimp krijgen van de eerste tekst. Nu, ja de eerste tekst blijft verborgen, omdat wat we nu als eerste tekst hebben (de codices Sinaiticus en Vaticanus) al uit de vierde eeuw stamt. Of het Marcus is, die het geschreven heeft, is niet duidelijk, in de eerstgenoemde codex heeft iemand ‘kata markon’ erbij geschreven.

Een opmerkelijk boek en een feest om te lezen. Het is Vergeers derde studie naar het evangelie van Marcus en hij weet nu weer andere opvallende zaken boven water te halen. Er zijn er veel, maar ik wil er twee extra aandacht geven: de Hilarische festiviteiten en de puntjes op de i of liever het vergeten van het toevoegen van de 'i'. En natuurlijk de afsluitende conclusie: wat hebben die sleutels tot het begrijpen van de tekst van Marcus nu opgeleverd?

Hilarische invloed?

Wat zou een Romein uit de eerste eeuw vinden van de nieuwe tekst van Marcus? Een mooie vraag van Vergeer, maar dan moeten we eigenlijk ook weten wanneer de tekst geschreven is. Via allerlei afleidingen, waarbij de context van de Romeinse verwoesting van Jeruzalem in 70 en de triomftocht door Rome van Titus en Vespasianus in 71 centraal staan, is duidelijk dat het evangelie tussen juli 71 en maart 72 geschreven is en voorgedragen op het joodse feest van Pasen in het jaar 72, op 25 maart.  Bij zo'n afleiding is Vergeer op zijn sterkst. Maar ik ga er even aan voorbij. Het gaat om die virtuele Romein die een stuk tekst in de hand krijgt. Over een goed bericht (evangelie), een overwinningsbericht? Van wie? Van een onbekende over ene Jezus, maar dat is een Griekse verschrijving van Joshua, de redder. En de tweede naam is nauwelijks een vertaling te noemen, de gezalfde koning in opdracht van de ene JHWH is niet hetzelfde als het Griekse woord. Het verhaal zal voor de Romein op zijn minst ongebruikelijk zijn en wellicht onbegrijpelijk. Voor joden daarentegen is het heel begrijpelijk, ondanks de wereldtaal Grieks.

Maar toch, als die Romein op zich heen kijkt ziet hij wel degelijk gelijkluidende feesten: de Hilaria, de opstandingfeesten van Attis in de jaren vijftig van de eerste eeuw officieel erkend door de heersende Caesar Claudius. Het zijn weinig bekende feesten en het is goed dat Vergeer er een uitvoerige beschrijving van geeft. Het is zo opvallend gelijk aan de christelijke Paasweek, dat ik even dacht, dat kan niet waar zijn. Lees maar: de feesten van iets meer dan een week hielden in de feestelijke intrede in de stad, een week later het dragen van het hout, daarna de bloedige dood, dan de rust van de gestorvenen (Reguieto) en dan de plechtige viering van de verrijzenis door een processie van priesters, musici en een geweldige menigte. En ook op de dag van de dood (de gevelde boom) en de bloeddag (Sanguem): “waarop aan het klagen geen einde lijkt te komen. Geselprocessies trekken door de straten, bloed wordt gesprenkeld, rouwklachten klinken, schrille fluitmuziek klinkt. De sfeer in de straten wordt zo beklemmend dat sommigen de hand aan zich zelf slaan …”  De gelijkenis is opvallend en ook Augustinus heeft daar al over geschreven.

Vergeer concludeert dat het wel veelzeggend lijkt, maar nog niet iets hoeft te betekenen. Wel opvallend  - en dat is weer in tegenspraak met de vorige zin – is dat Paulus (met zijn Patronus van de stam der Paulii?) in Rome aankomt op het moment dat Claudius deze feesten officieel maakt. En dus kan hij, Paulus, deze direct geïncorporeerd hebben in de christelijke canon. Maar Vergeer is wars van zulke speculaties. Slechts die dingen die aantoonbaar vanuit het Rome van 71 overgenomen zijn zoals het purperen voorhang, de kleine apocalyps of het feit dat bepaalde namen (Zeloot of Sicariër)  niet gezegd mogen worden in het Rome waar massaal joden worden terechtgesteld of slavenarbeid verrichten laat hij toe. Nu doet hij slechts de suggestie dat het vreemde woord ‘neaniskos’ (de flinke jongeling, de rekruut) vanuit de Hilaria opgenomen is in het Marcus evangelie. In de Hilaria spelen jongelingen een uitdagende rol. Deze neaniskos/jongeling duikt als het ware als een deus ex machina het verhaal van Marcus in en wel op twee beslissende momenten, als de enige man die Jezus bij zijn arrestatie achternagaat, dus niet vlucht en vooral de jonge man die de vrouwen vertelt dat de man die ze zoeken er niet meer is: opgewekt!

Oproer steeds weer
Meer dan in zijn vorige boeken beschrijft Vergeer de context van de eerste eeuw: een strijd van leven op dood tussen Joden en Romeinen. Vooral levendig is dat allerlei bijgeloof en voorspellers een zeer belangrijke rol spelen in het leven van alledag, maar ook van de machthebbers. Rond 68 is Rome in crisis: grote brand aangestoken door joden/christenen, het vierkeizerjaar, het afbranden van heiligdom van Jupiter, twee bedreigende opstanden aan de randen van het Rijk, de voorspelling van een jood, die later Flavius Josephus zal heten, dat Vespanianus keizer zal worden. Vergeer beschrijft dat alles uitgebereid en dat is terecht. Voor een goed begrip van de tekst en ontstaansgeschiedenis van het evangelie is dat zinnig. Vergeer beschrijft de verhouding tussen Rome en Jeruzalem in schrille bewoordingen: “De Joden, wat hadden ze al een last gegeven.” (p. 34) is zijn eerste zin van het hoofdstuk over Oorlog en onderwerping. Je proeft in dit gedeelte de neerbuigende houding van de wereldheersers over die secte ‘Syrisch gespuis’, die zich het uitverkoren volk waande. En Vergeer concludeert op pagina  173: “De oorlog tussen Joden en Romeinen was ook daarom zo wreed en onmenselijk omdat beide volkeren de hardvochtigheid en het heersen eigen was.” Maar de Romeinen overwonnen, de Joden moesten buigen of na een kort slavenleven sterven en hun geloof veranderde daardoor zowel in het huidige Joodse rabbinistische ideologie als in het christendom van het evangelie van Marcus.

Van viva naar ai, ai
Een mooi voorbeeld van Vergeers werkwijze is zijn behandeling van de zin: ‘Ha gij daar, die de tempel wilde afbreken, red je zelf en kom van het kruis af.’.Ha is een zoetsappige vertaling van vah (in het Grieks ‘oua’), want dat is een vervoeging van vivere, viva, leven, ‘leve’. Dus eigenlijk het tegendeel van wat de vertalers en Marcus ons wil laten geloven. En nog een stapje verder gaand het woord voor ‘afbreken’ is hier ‘kataluo’, een woord dat elke gymnasiast kent vanwege ‘luo’ als voorbeeld voor de Griekse vervoeging en dat losmaken betekent ook in overdrachtelijke zin. Beide werkwoorden kunnen – in derde betekenis – ook vernietigen betekenen, maar dat lijkt Vergeer een anachronisme. Immers dat de Joodse tempel afgebroken is of kan worden, blijkt pas in het jaar 70 en niet eerder. En zo’n wereldwonder vernietigen? Eerder lijkt het dat Jezus de tempel wilde zuiveren van de goddeloze Romeinen en hun medeplichtigen, de burgemeesters in oorlogstijd. Dus in plaats van honen liepen de Joden mee om de arme te kruisigen man te steunen: viva. Zij riepen: ‘Leve hem die het heiligdom zuiverde’.
Met een iota meer had Marcus deze vondst van Vergeer kunnen verijdelen: ‘ouai’, wee!. Dat is ook het woord van Lucas, Mattheus schrapt het geheel. Lucas en Mattheus worden dan de norm waaraan de betekenis van Marcus aangepast wordt. Vergeer verzucht wel een paar maal in zijn artikelen en boeken dat vaak de theologie/ideologie de betekenis van woorden verschuift, terwijl de tekst natuurlijk de bron van de vertaling hoort te zijn. Het gaat zelfs zo ver dat de betekenis van het woord vah/oua in mijn Grieks woordenboek uit 1965 uitgelegd wordt dat oua staat voor het Romeinse vah, maar dat het in het Nieuwe Testament een “interjectie is ter uitdrukking van spottende verbazing, ha!”. Wie belazert wie?

Opbrengst van de sleutels
Dit boek is het derde boek van Vergeer over het evangelie van Marcus. In deze trits heeft hij steeds een sleutel gehanteerd voor begrip van de tekst. De eerste sleutel ‘het scheuren van het voorhangsel’ levert inzicht tussen de breuk tussen Jeruzalem en Rome en tussen Joden en Grieken en het losscheuren van de Joodse moederkerk. De tweede sleutel het scheuren van het kleed door de hogepriester geeft het partijkiezen aan van Marcus tegen de Joden en voor de Romeinse macht.

De derde sleutel ligt wat ingewikkelder. Het is deze zinsnede uit Paulus brieven ‘telkens als iemand zich bekeert tot de Heer, wordt de sluier verwijderd’. Het is volgens Vergeer een Joodse manier om uit drukken om God in het aangezicht te zien en wel door de hogepriester één keer per jaar in het heiligste der heiligen. En ook zoals Mozes zijn gezicht bedekte vanwege de gloed op zijn gezicht nadat hij de Heer had gezien. Maar nu wordt de sluier volgens Paulus verwijdert elke keer als iemand zich bekeert. Als ik het goed begrijp is dat een door en door Joodse wijze van uitdrukken om te zeggen dat er een nieuw verbond is en óók dat het geloof democratiseert en mondialiseert: van stamgod naar wereldgod. Daarna is de lijn verder getrokken door de navolgers van Paulus die niet streden tegen de Joden, die Joshua niet als een gezalfde koning, de Messias, zagen, maar tegen de Joden in het algemeen. De eerst stap zette Paulus en in zijn kielzog Marcus.

Vergeer verrast nog met een vierde sleutel. In twee dikke boeken een sleutel per boek, en in een dunner boek twee sleutels. De vierde sleutel is een lied dat in zijn geheel geciteerd hoort te worden:
“Als wij met (Hem) gestorven zijn, dan zullen wij met (Hem) leven,.
Als wij met (Hem) volharden, dan zullen wij met (Hem) heersen,
Als wij (Hem) verloochenen, dan zal Hij ook ons verloochenen,
Als wij Hem ontrouw zijn, blijft hij getrouw. -- Hij kan zich zelf niet verloochenen.”
De verloochening van Petrus, het verraad van Judas en het samen sterven en vooral de trouwe Jahweh: het zit allemaal in het Marcus evangelie.

Wat levert deze vijftienjarige cyclus van boeken, voordrachten en artikelen nu op?
Veel en weinig.

Veel omdat er een geheel ander verhaal is te vertellen over die bewogen geschiedenis in het Hellenistische oosten van het Romeinse Rijk. Een samenvatting van wat Vergeer zelf verwoordt kan je vinden in zijn tweede boek (zie de recensie van mijn hand) en in enkele artikelen over de rijkdom van jezus, over de vader Josef, en recensies over Paulus als meesterspion en de christologie van Kuitert.

Jezus als de gelovige Jood die in conflict moest komen tegen de in zijn ogen ongelovige Romeinse heidenen, die hun standaards aanbaden en ook nog eens gewoon de schat uit de tempel haalden als dat nodig was. Vergeers analyse laat vele mooie resultaten zien: Judas als de belangrijkste van de twaalf, niet de hoge priester staat in hoogpriesterlijke gewaad, maar Jezus, wiens gewaad gescheurd wordt als teken van overgave. Ook de analyse van Barabas als de andere kant van Jezus zelf, blijft een evergreen. En dan in dit boek, de Hilaria, een mooie vondst.

Maar helaas: ik denk dat het niet veel zal uitmaken voor de mensen, die zich beroepsmatig bezighouden met de bijbel en dan speciaal het Marcus evangelie. Filologie is weinig toegepast op de bijbelexegese, zoals bijvoorbeeld wel op Tacitus en Caesar als zij schrijven over de lage landen. Dan wordt kritisch gekeken naar de tekst: waren het wel allemaal Kelten, die Caesar onderwierp? Hij had immers een agenda: Kelten veroveren, de erfvijand van Rome.

Maar niets van al deze vondsten in de nieuwste bijbelvertaling. Die laat weinig zien van de inzichten, die Vergeer ons schenkt. Daar wordt ‘oua’ zelfs ‘vertaald’ met 'ach'. Om van de andere zaken maar te zwijgen. En dat is eigenlijk vreemd, want Vergeer ruimt veel ellende op, maar geeft daardoor weer zicht op het geloof bij uitstek: het geloof dat Jezus door de Ene opgewekt werd, ‘egerthe’, een passief werkwoord. De vrouwen die niemand niets zeiden, waren verbijsterd omdat ze in de gaten hadden dat de Ene voorbij geweest was. En daar past eerbied en zwijgen.


Ch. Vergeer, Marcus. De man met de verminkte vingers. Budel 2010.