Op het Rhijnspoorplein (verlengde van de Wibautstraat) staat Wibaut met zijn hoedje in de hand, afgenomen voor de burgerij die hij diende, de wandelstok gehaakt aan een onderarm waar ook zijn jas overheen hangt. Een waardig heer, tot gemeenschapsdienst bereid. Het beeld werd op 18 maart 1967 onthuld door de wethouder voor financiën en kunstzaken (en later burgemeester) van Amsterdam Wim Polak. In zijn toespraak verklaarde Polak dat Wibaut de meest vermaarde Amsterdamse wethouder van zijn eeuw was:
‘Wibaut heeft ons laten zien wat de Gemeente als maatschappelijk instituut kan en daarom ook móet betekenen voor burgers. De Gemeente is er niet om zichzelfs wil, maar als middel voor de collectieve behoeftenbevrediging van de burgers. Het is Wibaut geweest, die ons geleerd heeft wat je van het Stadhuis uit voor stadgenoten kunt doen.’
Sommigen in de stad dachten hier anders over: zij beschouwden Wibaut als een heerszuchtige regent die het boegbeeld was geweest van onderdrukking en uitbuiting. Vooral de radicale kraakbeweging maalde niet om Wibauts nagedachtenis. In januari 1981 werd een groot kraakpand in Amsterdam-Oost, de Blaaskop, ontruimd. Krakers trokken toen het beeld van de sokkel en plaatsten het voor de Blaaskop, met een strop om de nek en een bord met de tekst: ‘Hoedt u voor de als links vermomde rechtsen, mijdt ze als de pest, want zij zijn erger dan de rest.’ Het standbeeld werd met verf besmeurd en liep zware beschadigingen op. De kraakbeweging verspeelde daarmee sympathie in Amsterdam, waar de waardering voor Wibaut groot is.
Van houthandelaar tot wethouder
Als schatrijke houthandelaar kwam Wibaut in 1904 ‒ hij was toen 45 jaar oud ‒ naar Amsterdam en werd daar spoedig een van de leiders van de plaatselijke SDAP. Hij werd in 1907 gemeenteraadslid en raakte bewogen door de woonellende waarin de armsten in de stad verkeerden. Van sociale woningbouw was nog geen sprake. In plaats daarvan stond het saneren van de krotten en sloppen op de agenda. Wibaut zat in de gemeentelijke Gezondheidscommissie die de krotten moest controleren.
‘De toestanden die wij bij ons onderzoek vonden, waren vaak hartverscheurend. Ik herinner mij een woning op de Wittenburgergracht, waar twaalf gezinnen woonden. Een steil trapje voor alle twaalf. Eén privaat, niet doorlopend, voor alle twaalf gezinnen. Ik herinner mij een groot aantal woningen, waar een groot gezin met zes, zeven, acht kinderen, in één kamer woonde. In die kamer, die ene, werd gewoond, gekookt, gewerkt, ook wel huisarbeid verricht en geslapen.’
Vele honderden woningen werden jaarlijks op voordracht van de Gezondheidscommissie afgekeurd. Krotten om te ontruimen waren er genoeg, maar er waren onvoldoende geschikte woningen om de verdreven bewoners op te vangen. Een remedie tegen de woningnood was volkswoningbouw door de gemeente. In zijn memoires verklaarde Wibaut: ‘Mijn werk in de gezondheidscommissie leerde mij dat bouwen tot verruiming van de woningvoorraad, stelselmatig bouwen, goed is.’ Dit werd het nieuwe parool van de socialistische raadsfractie. In 1911 deed zij het voorstel tot het bouwen van 2000 arbeiderswoningen en die te verhuren voor een rijksdaalder per week. Het voorstel was baanbrekend, want het huurbedrag lag beneden de kostprijs.
Drie jaar lang, totdat Wibaut wethouder werd, is het 2000-woningen-plan niet besproken in de raad en dus ook niet aangenomen. Ondertussen werd het politieke klimaat in Amsterdam gunstiger voor de sociaal-democratie. De SDAP rukte langzaamaan op in de raad: van 6 zetels in 1907 naar 9 in 1909 en 12 in 1911. Bij de verkiezingen van november 1913 hebben meer dan 42% van de Amsterdamse kiezers op haar gestemd. Daarmee belandde het SDAP-zeteltal op 15 en kreeg de partij, met precies een derde deel van de raadsleden, de omvangrijkste fractie. Dat bracht politieke consequenties met zich mee: de vraag drong zich op of de partij bereid zou zijn een of meer wethouderszetels te leveren.
Deelname aan een uitvoerend bestuurscollege sprak in die tijd voor socialisten allesbehalve vanzelf. In augustus 1913, nog maar pas 3 maanden vóór de Amsterdamse raadsverkiezingen, had Wibaut op een landelijk SDAP-congres uitgevaren tegen het ministerialisme in de partij. Hij had toen gewaarschuwd dat er ‘vertroebeling’ onder de Nederlandse arbeiders zou komen, wanneer ze zouden moeten aanzien dat ministers vanuit de SDAP gedwongen werden tot collegialiteit in een burgerlijk bestuur. Daarop had het congres een socialistische deelname aan de landsregering afgewezen. Ook een toetreden tot een gemeentelijk bestuurscollege was in SDAP-kringen verwerpelijk. Voor velen had het woord ‘wethouder’ een onaangename klank: iemand die de wetten − uiteraard kapitalistische wetten − zou moeten ‘houden’ oftewel handhaven. Desalniettemin besloot de ledenvergadering van de SDAP-federatie in de hoofdstad met grote meerderheid zitting te nemen in het college van B&W.
Het was, opvallend genoeg, Wibaut die dit voorstel verdedigde. Deze vergadering werd op 20 november 1913 in het gebouw Plancius (tegenover Artis) gehouden. Wibaut had in zijn betoog één kwestie sterk naar voren gehaald. Hij onderstreepte dat er in de raad geen beweging was te krijgen in het voorstel van de SDAP-fractie om 2000 volkswoningen te gaan bouwen, en dat het meer zou opschieten, wanneer een SDAP-raadslid wethouder zou worden. Die wethouder moest een nieuw in te stellen portefeuille voor Volkshuisvesting onder zijn hoede nemen. Met zijn rede overtuigde Wibaut zijn publiek; hij kreeg een denderend applaus en een grote meerderheid voor zijn voorstel. Dat Wibaut zèlf die wethouder zou worden, was voor alle betrokkenen onbetwistbaar.
Eerste wethouder voor volkshuisvesting
Hij werd op 25 maart 1914 ‒ iets meer dan honderd jaar geleden ‒ de eerste SDAP- wethouder in Nederland en kreeg onder meer de portefeuille van Volkshuisvesting. Hij profileerde zich helder en scherp. Hij paradeerde als leidsman van de volkshuisvesting en zo is hij bij velen de geschiedenis ingegaan: als bouwer van grote, nieuwe volkswijken is hij blijven voortleven. ‘Wie bouwt? Wibaut!’ was de verkiezingsleuze van de Amsterdamse SDAP. Het was een aanlokkelijke woordspeling, maar klopte die wel? Dit was maar ten dele het geval. Daarmee is niet gezegd dat Wibauts bijdrage aan de volkshuisvesting onbelangrijk zou zijn geweest. Integendeel, hij was de grondlegger van de sociale woningbouw in de hoofdstad. Alleen belemmerde de wereldoorlog die kort na zijn aantreden uitbrak, een stevige aanpak. In 1915 werd de Gemeentelijke Woningdienst opgericht. Als directeur van deze dienst werd Arie Keppler benoemd; hij zou nauw met Wibaut gaan samenwerken: zij waren met elkaar bevriend èn zwagers van elkaar. Zodra Keppler in functie was, ging hij ijverig aan de slag. Aan befaamde architecten als Van der Pek, De Bazel en Berlage vroeg hij plannen te maken voor sociale woningen. Maar tot aan het eind van de oorlog zou uitvoering worden uitgesteld. Dat kwam doordat de bouwmaterialen in oorlogstijd schaars en duur waren geworden en de bouwvaklonen uitzonderlijk hoog. In de jaren 1915-1917 verdubbelden de bouwkosten van een woning.