Henny Buiting

'Makkers ten laatsten male'
Grafrede bij het overlijden van de Nederlandse sociaal-democratie

 
Op haar eerste reguliere congres te Deventer (14-15 april 1895) neemt de SDAP een zogeheten marxistisch partijprogram aan, dat de onafwendbare ondergang van de kapitalistische productiewijze als kernpunt vooropstelt. Toch zal de parlementaire fractie rond Pieter Jelles Troelstra, die het eigenlijke machtscentrum van de partij uitmaakt, dit program vanaf het prilste begin zoveel mogelijk negeren om met een frappant opportunisme de vooral electorale macht van de partij te vergroten en mede daardoor concrete verbeteringen in het lot van de arbeidersklasse proberen te forceren.

Al in 1902 leidt deze koers tot een voor de verre toekomst beslissend kantelpunt, wanneer op het partijcongres van Groningen van 30-31 maart besloten wordt tot steun van de SDAP aan subsidiëring door de staat van het religieuze lager onderwijs. Dit electoraal gemotiveerde besluit vindt plaats te midden van een hevige partijstrijd, waarbij de marxistische linkervleugel  uit alle macht poogt het tij te keren. Cruciaal voor het verzetsfront in de partij is het magistrale artikel 'Naar rechts of naar links?' van J. Saks, pseudoniem van Pieter Wiedijk, in De NieuweTijd van maart 1902. Hierin wordt de SDAP 'met profetische stelligheid' bezworen haar grondslag te verbreden in het onkerkelijke proletariaat en zich niet te wenden tot kleinburgerlijke proletariërs in de greep van de clericale facties der bezittende klasse: "Met sentimenten die wij eeren, met de armoede die wij bestrijden, komt de kleine burgerij uit stad en land tot ons, maar zie door de scheuren van den mantel harer nederigheid : het kapitalisme!" Daarom: "Eruit, uit ons nest met het kapitalistische koekoeksei".

Van sociaaldemokratie naar volkspartij
De oproep van Wiedijk is voor dovemans oren. Het kapitalistische koekoeksei wordt uitgebroed en zal de socialistische kuikentjes voorgoed verdrijven. Vanaf 1902 volgt de SDAP daarmee in wezen een politiek van 'reformistische aanpassing', die niet langer het socialisme als einddoel nastreeft maar alle kaarten zet op het zoveel mogelijk corrigeren van de kolossale nadelen van het kapitalistische marktsysteem, op het 'beschaven' dus van het kapitalisme.

Succes op vier wijzen

Programmatisch en ideologisch impliceert dit, dat de SDAP steeds verder afdrijft van haar nominale marxisme van weleer, iets wat uiteindelijk formeel wordt neergelegd in het partijprogramma van 1937. Dit program toont een gezindheids-socialistische en religieus-ethische afzwering van de klassenstrijd, liquideert het begrip arbeidersklasse, verklaart de middenklassen tot recruteringsveld van de partij, vat de burgerlijke staat tout court op als 'rechtsstaat' en ziet de van sociale arrangementen voorziene burgerlijke democratie min of meer als eindpunt van de geschiedenis. Het program vormt de ideologische verankering van de voortschrijdende integratie van de SDAP en maakt toetreding van de partij in 1939 tot de regering mogelijk.
Wanneer na de Tweede Wereldoorlog de SDAP in 1946, samen met een aantal andere 'progressieve' partijen, opgaat in de Partij van de Arbeid, zet de vooroorlogse ontwikkeling zich versterkt door. Al in de naamstelling etaleert de nieuwe partij een streven naar verbreding van haar sociale basis tot een zogeheten 'volkspartij'. En de opeenvolgende partijprogramma's laten een afzwakkend radicalisme zien, waarbij tenslotte elke min of meer omvattende maatschappelijke conceptie voorgoed uit zicht verdwijnt.

Ook het maatschappelijk radicaliseringsproces vanaf de tweede helft van de jaren zestig, dat een hele generatie beroert, leidt voor de PvdA niet tot een breuk met de onstuitbare integratie binnen de burgerlijk-kapitalistische orde. Dit geldt eveneens voor Nieuw Links, dat niet veel verder komt dan kritiek op de politieke methode en de vigerende productie- en eigendomsverhoudingen niet betwist.  En hoewel restanten van het 'socialistische ideaal' van weleer nog lange tijd in SDAP en PvdA voortleven, zoals het zingen van 'De Internationale', het gebruik van de kleur rood en vage connotaties betreffende sociale gerechtigheid, zal deze ideologische bovenbouw steeds verder vervagen om tenslotte te gaan samenvallen met een partijstrategische onderbouw van loyale horigheid aan de vigerende eigendomsverhoudingen en de ermee verbonden formeel-democratische structuren. Zie de betekenisverschuivingen en vervolgens het geheel verdwijnen van ooit geheiligde begrippen als socialisme, klassenstrijd, uitbuiting, terwijl een term als 'kapitalisme' vervangen wordt door versluierende terminologieën als rechtsstaat, parlementaire democratie of verzorgingsstaat. Wanneer Wim Kok, premier namens de PvdA van het eerste paarse kabinet, in december 1995 de zogeheten 'ideologische veren' zegt af te schudden en dit, duidelijker dan ooit tevoren, vergezeld doet gaan van een nadrukkelijke oriëntatie op het 'brede maatschappelijke midden', spreekt hij openlijk uit wat de levende werkelijkheid is gebleken van een sociaal-democratie die zich ontdaan heeft van elke betwisting van de bestaande kapitalistische ordening.

Op weg naar elitaire integratie
Hoewel geheel in lijn met de historische evolutie van de sociaal-democratie, is de rede van Wim Kok wel degelijk een keerpunt gebleken, omdat het expliciet ten grave dragen van een overbodig geachte sociaal-democratische ideologie, de omslag inhoudt naar het óók definitief laten varen door de   PvdA van de defensie van de naoorlogse verzorgingsmaatschappij. Waar het socialisme voor de sociaal-democratie voorgoed uit beeld verdween, ontleende de beweging haar bestaansgrond sindsdien aan de strijd in en buiten het parlement voor de op- en uitbouw van een verzorgingsmaatschappij. Het is deze strijd, die de sociaal-democratie decennia lang hecht verbindt met arbeiders, kleine burgers en employées en die haar eigenlijke legitimatiegrond én electorale basis uitmaakt. De rede van Wim Kok doorbreekt dit en vormt het startpunt van door de PvdA gefaciliteerde ingrepen in zorgstructuren, die steeds desastreuzer vormen aannemen. Deze aantasting van zorgstructuren wordt gerechtvaardigd met een verwijzing naar de vereisten van een kapitalistisch marktsysteem, dat als een natuurkracht noodzakelijke ingrepen zou afdwingen. Het onontkoombare gevolg is evenwel de aantasting van de beschermende wal voor de niet-bezittende klasse en een groeiende kloof tussen een kleine groep van puissant rijken en de grote massa van het volk.

Behulpzaam bij deze ontwikkeling is ongetwijfeld de steeds verdergaande verstrengeling van sociaal-democratische elites met de centrale machtsposities van de burgerlijke staat, een proces dat zijn startpunt vindt in het ontstaan van de parlementaire fractie van de SDAP in de vroegste periode van haar bestaan. Het partijleven centreert zich al snel rond electorale campagnes op landelijk, provinciaal en gemeentelijk niveau, die een bestuurlijke bovenbouw opleveren met steeds wijdere vertakkingen en die in steeds sterkere mate persoonlijke belangen doet prevaleren boven de strijd voor de 'verworpenen der aarde'. Na de Tweede Wereldoorlog zet deze ontwikkeling versneld en versterkt door, met een vrijwel totale integratie van sociaal-democratische elites binnen de 'commandoposten' van politiek, staat en kapitalistische markt. Het vanzelfsprekende eindpunt van deze ontwikkeling wordt gevormd door het omarmen van een neoliberale ideologie, die de partij berooft van elke eigen identiteit en haar tegenover de talrijke slachtoffers plaatst van de kapitalistische markt. Ontdaan van eigen oorspronkelijke concepties en doelstellingen, wordt de definitieve breuk geforceerd met wat ooit haar vanzelfsprekende achterban was. Een ander gevolg is een verschuiving van haar electorale basis van de lagere- naar de midden en hogere klassen, die voorheen het exclusieve recruteringsveld vormden van (links-)liberale en christendemocratische politieke formaties.

De hier geschetste evolutie van de sociaal-democratie maakt duidelijk, dat níet de cohabitatie met de VVD de dieper liggende oorzaak is van de recente electorale ontluistering van de PvdA. Het is integendeel juist het, allerminst toevallige, verraad aan haar historische roeping de armen en verdrukten te beschermen, die het samengaan met de politieke arm van de (grote) bourgeoisie tot een vanzelfsprekendheid heeft gepromoveerd en die tot de massale 'vaandelvlucht' van haar kiezers heeft geleid.
Hierbij voegt zich de onbeholpen en ook suspecte houding van de PvdA tegenover het vraagstuk van de immigratie, dat het rechtstreekse gevolg is van de kolossale ongelijkheden op wereldschaal en van meedogenloze conflicten en oorlogen in de periferie van het kapitalistisch wereldsysteem. Ook op dit terrein laat de PvdA zich leiden door een neoliberale ideologie die elke kritische distantie jegens onder meer NAVO, Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika ontbeert en ook hier zweert de partij bij het begrip 'democratie' waarvan de eigenlijke kapitalistische kern wordt genegeerd. De 'Internationale' van de moderne sociaal-democratie houdt daarmee niet veel meer in dan steun aan instituties en samenwerkingsverbanden, die de beheersing van afzetmarkten en van grondstoffenleveranciers slijten voor de defensie van het 'vrije westen'. Onaangenaam bijverschijnsel van een en ander is evenwel, dat de talloze slachtoffers van westerse interventies begrijpelijkerwijs hun toevlucht zoeken bij de rijke Europese 'vleespotten' , waarmee al snel een heus 'immigratievraagstuk' is geboren. Ook de behoefte van werkgevers aan goedkope arbeidskracht in tijden van economische hoogconjunctuur speelt overigens een voorname rol bij de sterke toename van immigranten in ons land.
                                        
Weg van het multiculturalisme
De PvdA reageert in eerste instantie door het proclameren van een zonnig multicultureel Walhalla, om vervolgens in de beschouwing van partijideoloog Paul Scheffer uit het jaar 2000 over 'het multiculturele drama' een nieuwe Wim Kok, maar dan op het terrein van immigratie en Islam, te hebben gevonden. Geconfronteerd met groeiende problemen in de volkswijken, waar de op de vlucht gejaagde arme drommels veelal gedumpt worden, en met onoplosbaar lijkende integratieproblemen van de groeiende stroom moslimimmigranten, proclameert Scheffer in schrille termen het schrikbarende probleem van een nieuwe 'etnische onderklasse'. Opvallend is diens apocalyptische rampenscenario waarbij niet socio-economische achterstand, discriminatie en gebrek aan perspectief als wezenlijk probleem wordt geduid, maar de met de Islam gegeven cultureel-religieuze problemen rond integratie, criminaliteit en andere min of meer als onoplosbaar voorgestelde rampen. Scheffer put zich uit in het beklemtonen van de aan onze democratie vijandige conservatieve kern van de Islam, die zich uit in principiële 'culturele verschillen' en een bedreigende 'botsing van culturen'. Dit wordt ingebed in het slaken van verwijten over de 'wegwerpende manier waarop in Nederland is omgesprongen met nationaal besef'' en te bezweren 'de Nederlandse taal, cultuur en geschiedenis veel serieuzer te nemen'.

Deze analyse, door opinieleiders en massamedia voorgesteld als een briljante vergruizeling van linkse illusies over een tolerante gekleurde samenleving, staat lijnrecht tegenover de ooit door de SDAP geformuleerde houding tegenover religie en kerk. Al in 1897 proclameert de partij, dat ze zich niet met geloofskwesties moet inlaten en de godsdienstige mening van de arbeiders moet respecteren. Geloofskwesties, zo heet het bij monde van onder meer Pieter Jelles Troelstra, houden de arbeiders slechts af van hun strijd voor economische en politieke ontvoogding, al sluit dit strijd tegen het misbruik door kerk en kapitaal van de godsdienst niet uit. Deze opvatting blijft sindsdien richtsnoer van de Nederlandse sociaal-democratie, ook wat betreft de godsdienstige beleving van immigranten. Vanaf Scheffers pamflet gaat de PvdA evenwel een politiek volgen die steeds minder oog heeft voor de socio-economische kern van de immigratie, al vervalt ze zeker niet tot de perfide standpunten van opkomende rivalen aan de uiterst rechterzijde van het politieke spectrum.

Verhouding met rechts nationalisme
De massa-immigratie verwekt een politieke beweging rond eerst Pim Fortuyn en vervolgens rond de weggelopen rechtse liberaal Geert Wilders die, gewapend met een geradicaliseerde versie van de door Scheffer geformuleerde cultuurstrijd, de Islam én de islamieten gaat voorstellen als de eigenlijke bron van alle maatschappelijke kwaad en tegenspoed. Deze op etnisch-raciale (voor)oordelen gebaseerde ideologie en politiek is organisch verbonden met een extreem nationalisme, dat een renaissance voorstaat van de door (klassen)conflicten en 'islamitische vervuiling' gedegenereerde Nederlandse samenleving. De nood van brede volkslagen wordt door deze beweging niet teruggevoerd op de kapitalistische klassenmaatschappij en de eruit voortspruitende economische crises, maar op de 'tsunami' van islamieten met hun als achterlijk voorgestelde religie en denkwereld. Zoals ooit de 'ariër' werd opgezet tegen 'de jood' , wordt nu de 'gewone man' opgezet tegen 'de moslim' of 'de Islam', waarbij opvallend genoeg de kapitalistische klasse en orde geheel buiten schot blijven.

Typerend aan de beweging is daarnaast het streven naar een sterke repressieve staat en dito rechtssysteem, die de natie behoren te zuiveren van alle vreemde smetten en waarbij criminaliteit en Islam als wezensvreemd aan de eigenlijke aard van ons volk worden voorgesteld. Hoewel niet expliciet als zodanig geformuleerd, hanteert de beweging in wezen een historische conceptie waarin de strijd tegen het natuurgeweld en tegen bedreigingen van de kant van vreemde volken een nationale identiteit heeft verwekt, die zich niet verdraagt met het 'onreine', on-Nederlandse gedrag van de Islamiet en van andere 'inferieure' culturen en volken. Dat 'de joden'' ditmaal ontsnappen  aan de door de beweging verlangde zuivering van het nationale lichaam, komt simpelweg omdat ze Israel ziet als steun in de strijd tegen moslims en Islam en daarbij joden  en Israel als vanzelfsprekende twee-eenheid voorstelt.                                                                

Om haar agenda van etnisch-religieuze zuivering te kunnen volvoeren, behoeft deze ultranationalistische beweging politieke macht en dus een massabasis, die vooral gevonden wordt in het electoraat van de sociaal-democratie. Gebruik makend van de neoliberale heroriëntatie van de PvdA en met de wind in de zeilen door de opkomende economische crisis, zoekt én vindt de beweging die massabasis in het volslagen opportunistische aanbieden van een sociale paragraaf. In de steek gelaten door de sociaal-democratie, zowel wat betreft de afbraak van beschermende zorgstructuren als ten aanzien van het deponeren van reële problemen rond de immigratie bij de voornaamste slachtoffers van de crisis, wendt het electoraat van de PvdA zich tenslotte tot de demagogen van extreem rechts, die daarbij opvallend geholpen worden door massieve aandacht van de massamedia.

Naar een zeker einde?  
Is er, kan men zich afvragen, nog leven na de dood? Kan de PvdA met andere woorden na haar electorale executie nog uit het graf verrijzen? Natuurlijk kan elke politieke partij, en dus ook de PvdA, zich electoraal tot op zekere hoogte herstellen door een nieuwe aansprekende leider; het formuleren van schoon klinkende doelstellingen en een slagvaardige oppositie tegen de zittende regering. Een duurzaam herstel is hiermee echter geenszins gegeven, zolang de partij zich in vrijwel niets zal onderscheiden van de overige 'fatsoenlijke' politieke formaties. Om bovendien de electorale lokroep van de uiterst rechtsnationalistische demagogen te kunnen weerstaan, evenals de concurrentie ter linkerzijde, zal de PvdA eigen oorspronkelijke concepties en doelstellingen moeten formuleren, met de bescherming van de talrijke slachtoffers van de kapitalistische markt als ideologische kern.             

Zonder kritische distantie jegens een totalitaire marktlogica, die alle levensterreinen doordrenkt is elk uitzicht op een duurzame electorale recuperatie uitgesloten en dreigt de partij roemloos ten onder te gaan. Een principieel debat over de werking van het huidige wereldkapitalisme, inclusief het erdoor verwekte immigratievraagstuk, is een eerste vereiste. Bij de formulering van nieuwe mobiliserende doelen, zal de PvdA zich mede moeten baseren op de historische wortels van de sociaal-democratie en zich daarbij los moeten scheuren van de profijtelijke integratie van haar leiding binnen politieke en economische machtsposities. Dat het hier ooit van komt lijkt, gezien de historische evolutie van de sociaal-democratie en de particuliere belangen van de partijelite, echter uiterst onwaarschijnlijk. Een reëel alternatief is er evenwel niet omdat de partij, ontdaan van elke fundamentele maatschappelijke visie, zich in niets onderscheidt van 'normale' burgerlijke partijen en, zou ze al blijven bestaan, gedoemd is mee te deinen met de toevallige golfbewegingen van de kapitalistische markt.

Bronnen
Henny Buiting, Richtingen- en partijstrijd in de SDAP. Het ontstaan van de Sociaal-Democratische Partij in Neder­land (SDP). Amsterdam 1989.
Henny Buiting, ‘Gedachten bij 100 jaar sociaal-democratie’, in: Socialisme en Democratie, Jrg. 51, nr. 7/8 (1994), pp. 365-369.
Henny Buiting, ‘Toespraak bij de uitreiking van de Willem-Drees-beurs op 22 januari 1993’, in: Bulletin Nederlandse Arbeidersbeweging, Nr. 30, Juni 1993, pp. 40-46.