Van Kol in 1909 te Voorschoten

Vincent W. van de Griend

‘Gij, die zoo weinig attentie schenkt aan geldzaken’1

Hendrikus (Henri) van Kol (1852-1925) is een bekend figuur binnen de historie van de Nederlandse socialistische beweging. Hij was één van de oprichters van de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP) en vertegenwoordigde die partij vanaf 1897 in de Tweede Kamer. Als gevolg van zijn ingenieurswerk in Nederlands-Indië tussen 1876 en 1894 had hij ervaring opgedaan in de koloniën, die hem in de Kamer een ‘Indisch specialist’ maakte. Daar pleitte hij vurig voor een betere behandeling van de koloniale bezittingen en inheemse bevolking. Hij stond daarmee aan het begin van de ethische politiek.

Dat Henri van Kol een welvermogend man was, werd al een tijd lang aangenomen en was reeds bekend onder zijn tijdgenoten. Verklaringen die daarvoor werden aangedragen waren zijn goedbetaalde baan als waterstaatsingenieur in de kolonie, zijn Kamerlidmaatschap en afkomst van een redelijk welgestelde familie. In de jaren ’80 van de vorige eeuw publiceerden Marten Buschman en Tessel Pollmann een artikel in Vrij Nederland dat onthulde dat Van Kol zelf een plantage bezat in Oost-Java. In het artikel wordt ook gesproken over beleggingsactiviteiten van Van Kol. Het deed aan het eind van de negentiende eeuw al stof opwaaien. Domela Nieuwenhuis bracht Van Kol in 1895 graag een steek toe nadat hun vriendschap een jaar eerder definitief ten einde kwam door van Van Kols breuk met Nieuwenhuis’ Sociaal-Democratische Bond. Nieuwenhuis wees op de plantage ‘Kajoemaas’ in Het Volksdagblad. De mede-SDAP’er Frank van der Goes nam het op voor Van Kol: ‘het kapitalisme is vergelijkenderwijs een afkeurenswaardige methode – maar het is in deze maatschappij de eenige manier om geld te krijgen.’ Van Kol zweeg liever over zijn bezittingen in het door hem geliefde Nederlands-Indië. Dat lijkt een bevestiging dat Van Kol zelf doorhad dat het hebben van een plantage in de kolonie niet strookte met zijn socialistische aard en zijn pleidooien voor een andere benadering van de koloniale bezittingen en inheemse bevolking.

Hoewel de ontdekking van het plantagebezit nu al enige tijd geleden gedaan is, heeft het geen verder onderzoek opgeleverd. In dit stuk, met mijn scriptie als basis, onderzoek ik of Van Kol veel middelen aan de plantage overhield en welk verband dat hield met zijn politieke bezigheden voor de SDAP in Nederland. De vraag luidt: op welke manier heeft Van Kols financiële vermogen in de periode 1876-1894 zijn latere carrière beïnvloed? Het jaar 1876 vormt het logische beginpunt van het onderzoek, omdat Van Kol toen voor het eerst vertrok naar Nederlands-Indië. In 1894 was de breuk met de SDB van Nieuwenhuis definitief met de oprichting van de SDAP. Doordat zijn financiële overzichten niet zijn overgeleverd, is het onmogelijk om het bankrekeningboekje van Van Kol te reconstrueren. In plaats daarvan zal zijn relatieve vermogen worden opgemaakt uit de algemene correspondentie uit de periode 1880-1894 die zijn bewaard in het IISG. Door de brieven als uitgangspunt te nemen, wordt duidelijk aan wie en waarom Van Kol financiële bijdrages leverde. Op die manier kan zijn gulle steun ook in de context van de toenmalige partijnetwerken worden geplaatst.           

Inkomen uit Nederlands-Indië
Van Kols tijd in Indië van 1876 tot 1892 liet de opbouw van zijn vermogen zien. Zelf noemde hij het ‘de beste jaren mijns levens’. In de kolonie werkte hij onder andere aan irrigatiewerken en kanalen op Java. Zijn promoties wijzen er op dat Van Kol een vakkundig ingenieur was. Als gevolg van zijn promoties nam ook zijn inkomen toe. Zo verdiende hij in zijn zestien werkzame jaren een totaal van f. 73.030,- (€ 890.106,86; het toenmalige bedrag is tegenwoordig ongeveer het twaalfvoudige waard). De salarissen voor zijn ingenieurswerk varieerden in de tussengelegen jaren van 250 tot 750 gulden per maand. In 1895 werd hij definitief afgekeurd voor verdere dienst.

Naast dit royale loon beschikte Van Kol over de eerder genoemde bron van inkomen: plantage Kajoemaas. In het boek Naamlooze Vennootschap Cultuur Maatschappij “Kajoemaas” 1883-1933 beschrijft A.W. Wichers Hoeth, de voormalige bankier van Van Kol, de geschiedenis van de plantage. Het boekwerk, waarvan slechts een tiental exemplaren bekend zijn, vormt een belangrijke bron in mijn onderzoek. Het project Kajoemaas was onderdeel van de beleggingen die Van Kol deed. Helaas dateert de meeste informatie over zijn beleggingen, overgeleverd aan het Stadsarchief van Amsterdam, uit 1911 en later. Toch is het waarschijnlijk dat Van Kol ook voordien al geld belegde, aangezien hij dat ook in Kajoemaas deed. De geschriften van de bankier geven inzicht in de financiële situatie van de plantage, die maar langzaam op gang kwam. Pas vanaf 1891 was het ‘finantieele beeld plotseling geheel anders geworden: er kon, zonder voorschotten, met eigen werkkapitaal verder gewerkt worden’, schreef de bankier na het verkoop van grote hoeveelheden Java-koffie van Kajoemaas.

Steun aan het socialisme en socialisten
Waarschijnlijk heeft Van Kol het als gevolg van de geldbehoevende plantage ongeveer rond 1886-’87 financieel niet of op z’n minst minder breed gehad. De bankier beschreef de financiële situatie op dat moment als ‘treurig’. Gelukkig sprong Domela Nieuwenhuis bij met f. 30.000,- in 1887. In Van Kols correspondentie zijn rond die tijd ook minder verzoeken aan en bevestigingen van financiële steun te vinden. Op die periode na, gaf Van Kol steun aan allerlei socialisten en instellingen en niet alleen aan de SDB/SDAP. Een analyse van de brieven met financiële giften geeft inzicht in wat Dennis Bos het ‘culturele circuit’ van mensen binnen de vroege socialistische beweging noemt (D. Bos, Waarachtige Volksvrienden. De vroege socialistische beweging in Amsterdam 1848-1894, Amsterdam 2001).

Ondanks zijn verblijf in Nederlands-Indië bleef Van Kol op de hoogte van het socialisme in Europa door bladen die hij van andere SDB-leden toegestuurd kreeg. Hij schreef ook voor verschillende bladen onder het pseudoniem Riënzi. Binnen de SDB stond hij ook bekend om zijn financiële hulp. Het ging daarbij om grote bedragen, soms wel honderd gulden. Het geld werd gevraagd voor partijgebouwen in Roermond en Amsterdam, partijgenoten in Gouda of voor socialistische drukkerijen en boekhandeltjes, zoals in het geval van H. Poutsma die in nood vroeg om een bijdrage aan de benodigde som van vierduizend gulden om ‘in ’t bezit [te] blijven van mijn welingerichte drukkerij en ons eenvoudig maar nog nieuw huisgeraad, lijfdracht, enz.’. Ook stuurde Van Kol geld naar socialistische projecten elders in Europa, zoals België waar hij zich vestigde met z’n vrouw na terugkomst uit de Oost. Verschillende van deze brieven maken duidelijk dat Van Kol binnen het verband van de SDB bekend stond als één van de heren van de partij die aangeschreven kon worden om het socialistische ideaal financieel te ondersteunen.

Wiens brood men eet, diens woord men spreekt
Binnen de SDB ontstond frictie die uitliep in de afsplitsing van een aantal leden die de SDAP stichtten in 1894. De strijd tekende zich ook af tussen de voormalige vrienden Nieuwenhuis en Van Kol. Naar mijn mening kreeg die ruzie de vorm van een factiestrijd tussen de twee. Men probeerde zoveel mogelijk leden achter zich te krijgen. Daartoe steunde Van Kol niet alleen het socialisme in het algemeen, maar ook individuen in de partij.

Bij zijn eerst tijdelijke (verlof) terugkomst in Europa in 1892 stortte de voormalig ingenieur zich in de ‘storm der beweging’. De storm had zoals gezegd ook betrekking op zijn relatie met Nieuwenhuis. Ergernissen over een dividendkwestie met betrekking tot Kajoemaas verergerde hun al bestaande onenigheid over de koers van de SDB. Het was voor Troelstra reden om in 1893 een voorspelling te schrijven aan Van Kol: ‘We kunnen u niet missen, die “ruzie” is even onvermijdelijk als de strijd tusschen licht en donker […] Gij zijt door de mishandelingen voorbestemd D.N. óf tot zijn plicht te brengen, óf met z’n aanhang uit te werpen. Zware taak voor U, dat gij Thors hamer tegen hem moet zwaaien.’ Van Kol slaagde er in Nieuwenhuis’ verdachtmakingen af te wenden. Daarbij moest hij politieke steun winnen. Die verwierf hij niet alleen door harten te winnen met behulp van zijn meeslepende betogen, maar ook door financiële hulp te verlenen aan partijleden.

Hij steunde de gewone arbeiders binnen de partij die als gevolg van hun partijlidmaatschap hun baan waren verloren. J.F.A. Vlaanderen verkondigde: ‘ik [heb] eindelijk het plan opgevat, te trachten het oprichten eener boekhandel’. De terugkomst van Van Kol in Europa deed hem naar eigen zeggen ‘ook uwe hulp in te roepen’ van 100 gulden in de vorm renteloze aandelen. Een werkloze behanger schreef ook om hulp nadat hij geen werk meer had, ‘sinds ik de eerenaam van Boef heb’, en partijgenoot Bal, gaf hij vijftig gulden terwijl ze hadden gevraagd om een lening. Ook vrienden van Van Kol zochten zijn financiële hulp. Troelstra vroeg hulp om zijn schuldeisers af te houden. Er zijn ook gevallen te vinden waarin Van Kol eisen stelde aan de terugbetalingstermijn of waarin arbeiders verwezen naar hun contacten met hooggeplaatste partijleden waarbij Van Kol kon informeren naar hun betrouwbaarheid.

Deze uitwisseling van financiële middelen waarbij Van Kol de termen bepaalde doet vermoeden dat er sprake was van patronage. Patronage wordt gedefinieerd als een asymmetrische relatie tussen twee personen waarbij bescherming en (politieke) steun worden uitgewisseld. Daarbij is de patroon vaak een vriend of medestander die formele verzoeken inwilligt. Dit laatste gaat ook op voor Van Kol die ook onbekenden steunde, maar hen via contacten toch kon kennen omdat ze allemaal tot het relatief kleine culturele circuit van de vroege beweging behoorden. In een patronale verhouding kon Van Kol politieke steun opbouwen in aanloop naar de afsplitsing in 1894 door middel van zijn financiële vrijgevigheid.

Conclusie
Vliegen typeerde zijn vriend ooit eens als ‘op zijn tijd een statistikus en een ekonomist die met enorm feitenmateriaal werkt’, maar op bepaalde momenten ook ‘meer dan in één ander van onze voormannen, de gevoelssocialist.’ Die trekken van een gevoelssocialist of gevoelsmens zijn het meest spectaculair aan het optreden van Van Kol. Zijn gevoel voor het socialisme levert gepassioneerde verhalen en retoriek op, bijvoorbeeld over de ‘achterbuurten van Den Haag en Amsterdam […] de toestanden die ik daar trof, grepen mij zóó aan en maakte mij zóó rebelsch tegen een zooiets duldende samenleving, dat ik mij onmiddellijk bij de Internationale aansloot.’ Maar naar mijn mening heeft de historiografie zich te veel door de bombastische retoriek van Van Kol als gevoelssocialist laten leiden.

In dit onderzoek heb ik mij niet laten leiden door eventuele tegenstrijdigheden tussen zijn socialistische aard in Europa en zijn kolonialistische project en zijn beleggingsactiviteiten. In plaats daarvan heb ik onderzocht wat de samenhang zou kunnen zijn tussen de financiële middelen die Van Kol opbouwde voordat hij in Nederland terugkeerde en de steun die hij ontving van partijgenoten bij de scheuring in de SDB. Het vermogen dat Van Kol heeft opgebouwd in Nederlands-Indië is niet exact te reconstrueren. Het is aannemelijk dat zijn ingenieursjaren hem flink wat hebben opgeleverd en dat ook de plantage Kajoemaas vanaf 1891 financieel een bijdrage heeft geleverd. Dat geld besteedde de ingenieur aan de opbouw van het socialistische ideaal in Europa. Hij financierde echter ook veel individuen van de partij op persoonlijke wijze. Hij vervulde daarin de positie van een patroon die in ruil voor zijn middelen politieke steun verwachtte in de op handen zijnde splitsing van de SDB.

Het antwoord op de vraag hoe het financiële vermogen van Van Kol in de periode 1876-1894 zijn latere carrière heeft beïnvloed, dient te worden beantwoord met een nadruk op zijn berekenende karakter. Van Kol bouwde een vermogen op en wendde dat aan om zich van politieke steun en zekerheid te vergewissen nadat hij uit Nederlands-Indië terugkeerde. De historiografie richt zich vaak op het gevoelskarakter van Henri van Kol, maar mijn scriptie toont aan dat onderzoek naar zijn berekenende handelen een vereiste is. Daarnaast nodigen de resultaten ook uit tot een onderzoek naar de rol van financiën in (de totstandkoming van) het ‘culturele circuit’ van de vroege socialistische beweging.

Het artikel is een verkorte versie van zijn bachelor-scriptie ‘Gij, die zoo weinig attentie schenkt aan geldzaken’. Hier op te halen. Contact met de auteur: v.vandegriend@student.ru.nl.


[1] Woorden van W.H. Vliegen in een brief aan Van Kol van 6-2-1893.