Drucker en Domela rond 1890

Marianne Braun
Ferdinand Domela Nieuwenhuis en nog iets
 
Deze bijdrage aan de discussie over de nieuwe biografie van Domela Nieuwenhuis gaat over `iets heel anders' dan die van de andere auteurs. Iets dat, nu ja, nog steeds los lijkt te staan van de delen die het historische geheel maken. Domela Nieuwenhuis en de vrouw, dat is het onderwerp.

`De vrouw' als sekse;  als een maatschappelijke groep zo groot als de helft van de bevolking, die in Domela' s tijd aan een stelsel van rol- en rechtsvoorschriften had te voldoen. Hoe stond Domela Nieuwenhuis tegenover het protest daartegen van de feministische beweging? Een mogelijke feministische vertaling van `Domela Nieuwenhuis en de vrouw' is: `Domela Nieuwenhuis en de man'. Want wie een rol aan de vrouw toekent, kent er ook een toe aan de man. Zo gaat deze bijdrage toch weer over meer dan het lijkt. Ze is bedoeld als een vreedzame aanvulling op de belangrijke bijdrage van Jan Willem Stutje aan de vaderlandse (en internationale) geschiedschrijving.

Het viel best tegen in zijn Sociaal Democratische Bond, zegt de biograaf. Er heerste daar `een doofheid voor het verlangen naar gelijkberechtiging', bijvoorbeeld als het ging om economische zelfstandigheid. En zo was het ook, voeg ik eraan toe. Grof samengevat krijgen we het volgende beeld. In de SDB leefde `een antifeminisme', maar Domela viel mee. In zijn Hoe ons land geregeerd wordt, op papier en in de werkelijkheid nuanceerde hij de voorstelling dat de onderdrukking van de vrouw alleen haar oorsprong had in het kapitalisme. `Ondanks' zijn socialistische retoriek. Verder had hij `meer vertrouwen in' economische zelfstandigheid van vrouwen, dan in opvoeding.  

Wat later, in het verhaal over zijn liefdes avontuur met de feministische Cato, lezen we dat ook haar invloed meehielp. Maar ook oordeelt de biograaf daar dat het de titelheld niet lukte in zijn persoonlijke leven aan dat feminisme uitdrukking te geven. Dat komt in meer levensverhalen voor – en wat gezegd moet worden, dat moet worden gezegd. Opnieuw grof samengevat behandelt Jan-Willem de visie van Domela op `de vrouw' aan de hand van diens theoretische, filosofische en inderdaad romantische bespiegelingen daarover, biografisch `verluchtigd', of liever, verduidelijkt en geduid, met de drijfveren en feiten van zijn persoonlijke (liefdes) leven. Feminisme en liefdesverdriet – het persoonlijke is vaak heel politiek, en het politieke heel persoonlijk. Maar mijn vraag is nu: heeft Jan Willem genoeg aandacht besteed aan hoe Domela het vraagstuk in zijn politieke leven  tegemoet trad?

Een tragisch duo: Drucker en Domela
Een biograaf doet nooit genoeg, vooral niet in de ogen van lezers die met een andere blik in dezelfde bronnen hebben gegrasduind. Maar omdat het feminisme, als grensverleggende politieke strijdbeweging van destijds, het historiografisch `verdient', wil ik hier iets te berde brengen over hoe onze held die gewenste economische zelfstandigheid van vrouwen politiek vorm gaf. Temeer omdat de biograaf het laat bij de opmerking dat Domela daar `meer vertrouwen' in had, zonder verdere uitleg of nadere informatie.

Met behulp van een anekdote uit de bronnen zal ik proberen de botsing tussen het socialisme en het feminisme op dit punt in de belangstelling aan te bevelen van de zowaar nog steeds bestaande beoefenaars en liefhebbers van de geschiedenis van de klassenstrijd. In de biografie valt alleen het nodige te lezen over Domela Nieuwenhuis en de vrouw in de jaren tachtig en negentig van de negentiende eeuw, daar houd ik me dus bij.

In het eerste -isme speelde Ferdinand Domela Nieuwenhuis de hoofdrol, in het tweede Wilhelmina Drucker. Zij wordt dan ook niet over het hoofd gezien door de biograaf, vooral niet in haar rol als feministische opstookster van Cato. Ze mocht zelfs op de foto. Ook wordt twee keer gebruik gemaakt van haar observatie van voorganger Domela bij diens zeventigste verjaardag, in het voorwoord van Marcel van der Linden en door Jan Willem zelf. Drucker had de gave van het rake woord – vandaar.

Wilhelmina Drucker leefde van 1847 tot 1925. Ze werkte tot haar veertigste als een van die dag en nacht werkende naaisters, wier lot in de vroege arbeidersbeweging niet onopgemerkt bleef en ook door Domela zo hartversterkend werd aangeklaagd. Ze was een onwettige dochter van een steenrijke vader die de kinderen die hij met een andere vrouw had een vorstelijke erfenis naliet. Dat nam ze niet, en dat tekende haar. Nadat ze enkele chantage-achtige geschriften had gepubliceerd lukte het haar een deel van de erfenis in de wacht te slepen. Zo kon ze zich de rest van haar leven aan de strijd voor een betere wereld wijden.  

Drucker begon haar politieke leven in het Amsterdamse Volkspark, waar zij als iedereen onder de indruk kwam van de beroemde Domela Nieuwenhuis. Ze maakte al gauw kennis met hem. Altijd zou ze op die oude beweging met heimwee terugkijken. Het was haar leerschool, zei ze later. In 1889 richtte ze met enkele anderen vrouwen, vanuit de boezem van de beweging, de Vrije Vrouwenvereniging (VVV) op. Ze stelden vast dat de nieuwe vereniging neutraal en autonoom zou zijn: `vrij van partij, klasse, dogma of côterie'. Ze deden dat in onschuld, in zekere zin naar het voorbeeld van de arbeiders. Als vrouwen meer rechten wilden moesten ze daar immers zelf aan werken. Hoe was het ook weer – `de bevrijding van de arbeidersklasse moet het werk van de arbeider zelf zijn'.  De VVV zou dus ook `vrij van' mannen en mannelijke leiding zijn.

Dat nam niet weg dat de vrije vrouwen met mannen van allerlei partijen samenwerkten. Domela bijvoorbeeld was een van degene die zijn diensten aanbood bij het opstellen van een petitie tegen het verbod op het onderzoek naar het vaderschap. Deze asociale wettelijke regel was een van de protestpunten van de VVV. Ze hield in dat ongehuwde moeders geld noch zorg konden verhalen op de vaders van hun kind. De regel raakte Drucker persoonlijk uiteraard meer dan `politiek'. Domela was ook een van de sprekers op de eerste openbare vergadering van de VVV, die hieraan was gewijd.

Er rustte geen zegen op de samenwerking tussen Domela Nieuwenhuis en Wilhelmina Drucker. Om de tragiek van de verhouding tussen deze generatiegenoten eens extra aan te zetten: ze hadden meer gemeen dan hun gedrevenheid. Een afkeer van de Duitse sociaaldemocratie bijvoorbeeld. Ze waren beide vrijdenkers en – dat hoorde er natuurlijk bij – antimilitarist. Wat ze óók gemeen hadden: ze gaven geld aan de beweging. Ze waren beide `zaaier' en waren zich daarvan bewust. Sterker nog: ze presenteerden zichzelf  als martelaar voor de goede zaak. Voor de dressuur die politieke partijen over individuen uitoefenden waren ze allebei even allergisch. En tenslotte – Domela won het intussen nog wel van haar – konden ze soms verbazingwekkend onheus zijn in het vuur van de strijd.

Zoveel als Domela haar leerde over de politieke bronnen van onrechtvaardige zaken – was hij ook niet gaan staan voor `algehele opheffing van de slavernij waarin de vrouw verkeert'  –  zo diep als hij haar tevens politiek teleurstelde. Drucker op haar beurt stelde hem politiek niet minder teleur. Op 1 mei 1890 nog wel heel theatraal, in de openbaarheid van de klassenstrijd. Op de  manifestatie ter gelegenheid van de allereerste Dag van de Arbeid, in Amsterdam, diende de presidente van de VVV de onderdrukten de tegenspraak op waarmee het feminisme het de politieke klasse nog lang lastig zou maken. `Vrij van iedere partjj', dus òòk van de vooruitstrevende delen ervan.

Er waren ruim veertienhonderd Amsterdammers in het gebouw Plancius bijeen gekomen, om zich te warmen aan de woorden van enkele werkmannen, het mannenkoor Excelsior en hun grote leider Domela Nieuwenhuis. Na zijn toespraak  – er was bij de socialisten altijd ruimte voor debat – werd gevraagd wie nog het woord wilde. Een werkman wilde het, om de spreker lof toe te zwaaien, en `juffrouw Drucker' van de vrije vrouwen. Zij had hem over een beperking, en zelfs een verbod van arbeid voor vrouwen en kinderen horen spreken. Zij was daartegen. Het was vernederend voor een volwassen vrouw om met kinderen op een lijn te worden gesteld; vrouwen waren geen kinderen die bescherming nodig hadden.

De spreker antwoordde dat de presidente van de VVV dan zeker niet wist hoe zwaar de arbeid van vrouwen in de venen was en dat uiteindelijk iedereen een achturige werkdag moest krijgen. En de arbeiders vroegen een verbod van die vrouwenarbeid die `de lichamelijke organisatie der vrouw' schade toebracht, vooral met het oog op het toekomstig geslacht.

Kort tevoren had Domela in de Tweede Kamer gepleit voor een achturige werkdag voor mannen en een zesurige voor vrouwen. Met het waarom van dat laatste viel hij niet uit de toon bij de behandeling van  de wet tot het tegengaan van overmatige en gevaarlijke arbeid van kinderen tot zestien jaar en vrouwen. De vrouw twee uur korter dan de man, want als hij thuiskwam van zijn werk had hij volgens Domela in de regel niets meer te doen, terwijl zij als ze thuiskwam, weer dadelijk aan het werk moest in het huishouden. Ook bepleitte hij in sommige takken van industrie bij bepaalde omstandigheden voor vrouwen een arbeidsverbod. Zijn verhaal over de achturige werkdag voor mannen klonk verder als een klok.

De arbeidswet van 1889 was een antwoord op de fameuze parlementaire enquête naar de werking van de Kinderwet van 1874 en de toestand van fabrieken en werkplaatsen. Ze leidde slechts tot staatsinterventie in de arbeid van vrouwen en kinderen, want het werkmansgezin was in nood als de vrouw buitenshuis in loondienst werkte. Er moest gekookt worden en gewassen, zodat haar man weer op kracht kon komen. Dat  motief – goede tweede en derde waren de opvoeding van de kinderen en haar toekomstige moederschap – werd het meest opgegeven voor de `bijzondere bescherming' van vrouwenarbeid. Dat kon arbeidstijdverkorting zijn, oplopend tot een verbod op zondags- of nachtarbeid, tot een totaal verbod. Dat laatste werd en zou nog vaak worden opgeworpen in de achterban van de SDB.

Economische zelfstandigheid van de vrouw
Terug naar de 1 mei-toespraak van Domela in Plancius. Hij had daarin ook de Rooms Katholieke volksvertegenwoordiger Schaepman van repliek gediend. Deze had zich pesterig afgevraagd wat de arbeiders met die vrije uren zouden doen. Misschien nog langer in de kroeg doorbrengen? Welnu, aldus Domela, de heer Schaepman hoeft zich niet ongerust te maken, `de arbeiders zullen dat zelf wel weten'. Met de trots van het strijdbare klassenbewustzijn vervolgde hij: `Zij zullen zich in die vrije uren weten te ontwikkelen.'

Nam de socialistische leidsman voor het overgrote deel van de toehoorders in Plancius die boef van een Schaepman eens fijn te pakken, de aanwezige vrije vrouwen voelden het minder fijne van zijn woorden. Vrouwen moesten met hun vrije uren hun man verzorgen, mannen mochten zelf weten wat ze met die uren deden: ze mochten zich zelfs ontwikkelen.

Bij Druckers dood, 35 jaar later, herinnerde een van die vrije vrouwen Druckers drieste daad op de een mei-bijeenkomst in Plancius nog goed. Het betekende iets, om in die dagen met de aanbeden Domela Nieuwenhuis in debat te gaan, schreef ze, dat was `weinig minder dan Majesteitsschennis.'

Druckers overmoedige kritiek had de economische zelfstandigheid van de vrouw als inzet en paste in een stelsel van feministische klachten over de wetgeving die deze zelfstandigheid in de weg stond. Gehuwde vrouwen waren in het Burgerlijk Wetboek al in zekere zin met kinderen op een lijn gesteld. Ze waren hun echtgenoot `gehoorzaamheid verschuldigd', ook met betrekking tot de uitgaven voor het huishouden. Hij kon rechtens zijn loon verdrinken en zelfs haar loon; hij had de zeggenschap over het gezamenlijke geld. De arbeidswet van 1889 had hen nu ook, samen met ongehuwde vrouwen, op de arbeidsmarkt gelijk gesteld met personen die zichzelf niet konden beschermen en daarom van staatswege een uur rusttijd in de middag en een elfurige werkdag kregen.

Drucker – en Cato – maar ook minder vooruitstrevende feministische pioniersters, waren van mening dat vrouwen juist `zwak' en onzelfstandig waren gemaakt door de huwelijkswetgeving. Dat was een. Werkgevers zouden hen nu veel minder of niet meer aannemen. Dat belemmerde het recht van iedereen om zijn en haar brood te verdienen. Dat was twee. Ze waren van mening dat vrouwen zelf moesten kunnen kiezen of ze uit werk gingen of niet, en wezen erop dat ongehuwde vrouwen nu ook zomaar rechtens met kinderen werden gelijkgesteld, waarmee ook zij problemen met hun levensonderhoud zouden krijgen. Vrouwen zouden het nu meer in de  prostitutie moeten gaan zoeken. Om kort te gaan: de uiterst noodzakelijke arbeidsbescherming moest voor alle volwassen personen, mannen of vrouwen, tegelijk worden ingevoerd.

Om nog korter te gaan: recht voor allen.

Wilhelmina Drucker nam het op zich om de tot dan toe nogal ingetogen feministische kritiek luid en strijdbaar over te brengen naar de politieke arena. Onze loonarbeid wordt ons niet onmogelijk gemaakt omdat we niet voor onszelf kunnen zorgen, maar omdat we voor anderen moeten zorgen, en wel onbetaald. Zo is haar verhaal in het net samen te vatten. Al voor die eerste mei sneerde ze op een ledenvergadering van de VVV. `Hoe edel, aldus de wettig zwakkere over te leveren als dienstmaagd, hond, zondebok aan den wettig sterkeren!' Dat was haar reactie op de breed gedeelde wens op een internationale conferentie over arbeidsbescherming om alleen arbeid van vrouwen en kinderen van staatswege te regelen.

Ook het argument dat werken `de lichamelijke organisatie der vrouw' schade toebracht en daarmee het `toekomstig geslacht', prikkelde Druckers strijdbare natuur. Zo had Recht voor Allen met instemming gewag gemaakt van een pleidooi van een Franse arts om vrouwen minstens de nachtarbeid en het ruwe werk in nijverheidsfabrieken bij wet te besparen. `Haar eigen leven behoort de vrouw niet toe, want het moederschap eischt van haar onophoudelijke opoffering', parafraseerde het blad of schreef de arts letterlijk. Als jong meisje reeds `moet zij hare gezondheid, alles sparen wat de volmaakte harmonische ontwikkeling van haar wezen kan belemmeren; als vrouw heeft zij al haar krachten en gezondheid noodig om zich voor hare kinderen te vermenigvuldigen'. Dat kwam het blad op een ingezonden brief van Drucker te staan. `De fijn bewerkte vezelen van het vrouwelijke lichaam, zijn nu eenmaal zóó zonderling dat zij alleen daar kunnen gedijen waar de mannelijke ten onder gaan.' Ze doelde op de bedompte ruimtes, zonder goed licht, waar het zware werk in het toenmalige huishouden van de arbeidersklasse – naaien, koken, wassen –  plaatsvond. Nog niet uitgefulmineerd, vroeg ze zich af waarvan de vrouw intussen moest leven. `Wel de gehuwde vrouw KRIJGT eten van haar man, als hij het tenminste heeft en geven wil. En de ongehuwde? Hoe onestaetisch, een meisje dat eet!' In typische Volksparkstijl begon ze de brief als volgt: `Hoe ontzettend min en eentoonig is toch de door den man gevoerde concurrentiestrijd tegenover de vrouw'.

Het theoretische fundament onder deze wanklank in de klassenstrijd was welbeschouwd zo vreemd niet aan de sociaaldemocratische ideologie en theorie. Het is verleidelijk te denken dat de mannen van de klassenstrijd een dergelijke kritiek hadden kunnen verwachten. Leerden ze de werkers niet dat het enige dat ze hadden tegenover de uitbuiters hun arbeid was? Voor zichzelf, aldus Drucker, huldigden de socialisten het woord van (de achttiende eeuwse Franse econoom) Turgot :`het recht op arbeid is het eerste, het heiligste, het onschendbaarste recht des menschen'. Waren vrouwen soms geen mensen?

Het meest tragisch was misschien wel dat het politieke optreden van Domela en zijn SDB ten aanzien van de verdeling van dit recht tussen de seksen –  hun broodwinning – niet verschilde van dat van de partijen die zij zo dringend noodzakelijk bestreden. Het is eveneens interessant te noteren dat de `kemphanen' Nieuwenhuis en Troelstra – Jan Willem geeft een fraai beeld van hun tegenovergestelde denkwerelden – waar het ging over `de vrouw' in politieke vriendschap leefden. Ze waren beide van mening dat vrouwen `samen met' mannen moesten opgaan voor de rechten van `de arbeiders' en `hun gezinnen', om zo het socialistische stadium van de maatschappij te verkrijgen waarin `de vrouwenrechten' hen ten deel zouden vallen.

Kunnen we zeggen dat de Vrije Vrouwenvereniging de vinger legde op een zwakke plek in het socialistische ontwerp voor een betere wereld? Of althans in de uitvoering daarvan in de politieke praktijk? Domela en zijn medestrijders wisten Drucker en haar medestrijdsters niet te overtuigen van hun gelijk. De vrije vrouwen ontdekten al snel dat alleen al de formule van hun vereniging –  partijpolitiek neutraal, door vrouwen zelf georganiseerd en geleid - met deze socialistische formule strijdig was. Het was noodzakelijk voor de oplossing van alle sociale onrechtvaardigheid, dat ook vrouwen hun rechten veroverden en niet pas in de socialistische hemel kregen uitgereikt van `de (socialistische) man', die hen nu zo tegenwerkte.

De inzet van het conflict tussen Domela en Drucker was dan ook vooral het bestaansrecht van de VVV, een vrouwenvereniging die zo autonoom was dat ze  ook Domela Nieuwenhuis politiek ging tegenspreken. Dat blijkt ook uit de brieven die Drucker in deze tijd aan Domela schreef. Ook de biograaf heeft ze gelezen en ingepast in het verhaal over Cato. Ze werden geschreven in de tijd dat Drucker als om strijd voor de SDB afdelingen werd gevraagd om te spreken en daarbij het succes had van iemand die `een punt heeft'. Vooral bij jongeren uit de rank and file van de SDB als Vliegen, Schaper, Van der Veer en Cornelissen.  (Je ziet het meer: ook bij Domela meen ik te weten, en ik weet het zeker van de liberaal P.J. Oud, dat men op jonge leeftijd oren had naar het gelijke rechten-verhaal van vrouwen en dat die interesse in hun latere (politieke) leven, geheel verdween.) Het was de tijd dat Domela nog geen anarchist was en de SDB en de VVV waar het om de vrouwen van de beweging ging, concurrenten waren.

Dat Drucker vrouwen politiek ongebonden wilde organiseren was voor Domela de reden om haar anarchistische denkbeelden toe te dichten. Ze legde uit dat dit niet zo was; dat het ging om de noodzaak voor vrouwen zelf na te denken en te handelen. Mannen zouden vrouwen in politieke partijen altijd domineren, totdat ze zichzelf ontwikkeld zouden hebben. Aldus Drucker. Dat brengt ons weer terug op de door Domela aan de man aangeboden mogelijkheid tot ontwikkeling, in de polemiek met Schaepman in de Kamer.

In de brieven onthulden zich nogal wat politieke verschillen. Bijvoorbeeld over de rol van de staat in de zorg voor het buitenechtelijke kind en de stand van zaken in de SDB, waarin enigszins andersdenkenden volgens Drucker voor bourgeois of anarchist werden uitgemaakt. Zij schaarde zich hierin ook bij de mensen rond Domela die hem onderhielden over de voor de politiek fnuikende verheerlijking van zijn persoon.  

De relatie tussen de wegbereider van het socialisme en de wegbereider van het feminisme in Nederland begon veelbelovend. Maar ze liep al snel politiek op de klippen, op het punt van de economische zelfstandigheid van vrouwen. Het gaat niet aan dit tragische conflict – dit naar spijt en droefenis verwijzende begrip gebruik ik nu voor de derde keer –  historisch weg te toveren met de wijsheid dat je Domela 's visie op de rol van de vrouw (en de man als betaalde arbeidskracht en kostwinner) in zijn tijd moet zien. Elk tijdsgewricht immers laat zijn eigen oppositie zien; de toenmalige feministische beweging en op zijn beurt trouwens ook de beweging van Domela Nieuwenhuis zijn er de voorbeelden van. Wat is de geschiedenis anders dan een eeuwenlange serie opeenvolgende onderhandelingen over de gewenste inrichting van de maatschappij?

Overigens kwamen beide `kemphanen' elkaar na de eeuwwisseling weer tegen in het bestuur van de vrijdenkersvereniging De Dageraad en spraken ze weer samen op anti-militaristische massabijeenkomsten. Om een eind te maken aan  dit verhaal: Domela Nieuwenhuis was groot. En wie aan hem komt, komt aan ons. Hoe ons land geregeerd wordt, op papier en in de werkelijkheid was een weldaad op papier voor mannen en voor vrouwen. Maar in zijn, niet alleen praktische maar ook programmatische, politieke optreden voor de onderdrukte klasse sloeg Domela het sexe-onrecht over. De biograaf slaat het niet over in zijn verhaal en laat Domela persoonlijk niet `vrijuit gaan'. Maar wel politiek. Volgens Drucker bevestigde hij dat sekse-onrecht in Plancius en in de Tweede Kamer, en daar zit zeker iets in. Zij stookte niet alleen Cato op. Zij was de politieke tegenspeelster die vrouwen wijs maakte dat ze het `recht voor allen' en het `recht voor heer en knecht' niet van hem, de verlosser, konden verwachten en er dus zelf  voor vechten moesten.

Bronnen
Marianne Braun, `Die groote, machtige vereeniging “vrouw”'. In: De Negentiende Eeuw, jg. 33, (2009), 193- 212.
Webdocument over Wilhelmina Drucker.
Recht voor Allen, 4-5 mei 1890
Amsterdamsche Courant, 3 mei 1890
Marianne Braun, De prijs van de liefde. De eerste feministische golf, het huwelijksrecht en de vaderlandse geschiedenis. Amsterdam, 1992.
Handelingen Tweede Kamer der Staten Generaal II, 1888-1889, 19 maart 1889,  p. 839 en 843.
Het Nieuws van den Dag, 3 mei 1890
Recht voor Allen, 6-7 april 1890
Recht voor Allen, 20 en 24 juni 1890.
`Atria' ( IIAV), Archief Drucker: Brieven van Drucker aan Nieuwenhuis.