Ger Harmsen

Randopmerkingen bij de irritaties van Wals

Het siert Wals dat hij zo expliciet over zijn irritaties spreekt tot in de titel van zijn verweer toe. Voor ik daar iets over zeg, geef ik eerst aan wat mijn eigen positie is.

In 1958 nam ik afscheid van de dwangbuis van het marxisme-leninisme zoals voordien van het radencommunisme, niet van Marx die ons een zeer waardevolle theoretische erfenis heeft nagelaten. Aanvankelijk was mijn afkeer van een dogmatische leer zo groot dat ik liefst zonder maar in ieder geval met zo min mogelijk abstracte begrippen wilde uitkomen. Eventueel begrippen en veralgemeningen van beperkte reikwijdte. Met een minimum aan theoretische bagage vluchtte ik in het empirisch onderzoek. Mijn devies werd en bleef het woord van Franz Mehring: liever feiten zonder dialectiek dan dialectiek zonder feiten.

Zo schrapte ik het woord ideologie dat in deze gedachtewisseling te pas en onpas rondspookt. Het is een begrip uit de tijd van de Franse Revolutie dat Marx overneemt en bij hem de belangen versluiert waar het werkelijk om gaat. Juister lijkt me wat onder ideologie samengevat wordt apart te onderscheiden. Deels gaat het hier om wat we ons bewust zijn in de vorm van ideeën. idealen, beginselen, godsdienstige overtuigingen deels om wat we ons niet bewust zijn. Dit laatste is onze bevangenheid die we maar ten deel kunnen overwinnen. Toch is het voor historici van belang hiernaar te streven. Het is ook niet zo dat we allemaal even bevangen zijn. Dit geldt ook voor historische teksten. Sedert mijn afscheid van het marxisme meer dan veertig jaar geleden gebruik ik derhalve het woord ideologie niet meer. Te algemene begrippen onttrekken de verschillen waar het de historici om gaat aan het zicht. Dit geldt bijvoorbeeld voor het sociologische begrip 'verzuiling'. Zonder dit begrip laat zich gemakkelijker verklaren waarom het NKV wel met het NVV en niet met het CNV fuseerde. Onlangs stelde Hans Blom vast dat ik goede geschiedenis schreef zonder het begrip verzuiling te hanteren. Ook spreek ik niet graag meer over klassenstrijd maar liever over arbeidsconflicten en fundamentele belangenstellingen tussen ondernemers en loonarbeiders. Ook klassenbewustzijn is een uiterst problematische categorie en is finalistisch van aard.

Schuitenwoning aan den Prikweg te Beets. Uit: Morgenrood, 1895

Theorie en praktijk
Gelukkig heeft de theorievorming merkwaardig weinig invloed op het historisch onderzoek. In het algemeen staan in de geschiedenis theorie en praktijk nog steeds los van elkaar, behalve natuurlijk wanneer er politieke of wereldbeschouwelijke uitgangspunten in het geding zijn. In de geschiedschrijving draait het sedert Herodotos en P.C. Hooft om vertellen. Huizinga zegt wat zich niet goed laat vertellen is de naam geschiedenis niet waard. Helaas komt Kleio niet bij alle historici langs.

In de jaren zeventig dienden zich nieuwe vormen van een rigoureus marxistisch structuralisme aan, zoals Althusser en Poulantzas. Van meet af heb ik met de verkondigers van deze nieuwe leer de spot gedreven en zij met mij. De jonge generatie kent nauwelijks hun namen meer, maar een kwart eeuw geleden had ik promovendi die in de geest van Althusser en de zijnen een dissertatie wilden schrijven. Mijn promovendi moesten echter de theorie achter zich laten en in de eerste plaats zo onbevangen mogelijk empirisch onderzoek bedrijven. Te weinig theorievorming luidde de kritiek op de dissertaties die onder mijn begeleiding  tot stand kwamen. Wals maakt het nu wel heel bont door mij en mijn kring tot de marxistische ideologen te rekenen. Vooral voor de verschillende anarchisten en in zekere zin ook de brave sociaal-democraten uit deze kring van jonge historici uit de jaren zeventig moet het een vreemde ervaring zijn door Wals als marxistische ideologen te worden aangesproken, want uitzonderingen maakt hij niet.

Zelf plaatst Wals zich achter de structurele benadering van Theo van Tijn. Deze komt neer op een orthodox marxisme en hij verwerpt derhalve het meer humanistische en ruimere uitgangspunt van het Jaarboek. Duidelijk brengt Van Tijn zijn standpunt naar voren in zijn recensie van ons boek Mensenwerk. Hij geeft aan hoe volgens hem in het voetspoor van Sam de Wolff deze vakbondsgeschiedenis had moeten worden opgezet: de economische conjunctuur als grondslag van de periodisering en als basis. Ik was hier niet op tegen, maar hij wilde dit te rigoureus en onvoorwaardelijk doorvoeren. Ik zie factoren van politieke, militaire, culturele aard die eveneens cesuren bewerkstelligen. Ondanks zijn neiging tot schematiseren bleef Van Tijn een rashistoricus. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan.

Oneigenlijk?
Een enkele opmerking over het in de eerste Jaarboekinleiding gemaakte onderscheid: eigenlijk-oneigenlijk. Dit betekent niet meer dan dat er binnen de oude vakorganisatie stuwende en remmende krachten vielen aan te wijzen. De confessionele vakorganisatie ging het in de beginperiode om kerstening en niet om actie voor materiële lotsverbetering. Ook later bleef de kerstening voorop staan uitgaande van de gedachte dat het zielenheil het zwaarste woog. Machtsvorming, actievoeren en in het uiterste geval staken wees de confessionele vakorganisatie af. Dit rechtvaardigt voor een bepaalde periode het onderscheid tussen eigenlijk-oneigenlijk. Het geldt ook voor de categorale organisaties van hoofdarbeiders en zelfs voor het NVV dat het in de jaren van Koude Oorlog liet afweten. Ook uit mijn eigen fabrieksjaren herinner ik mij hoe vanzelfsprekend het was dat het 'kantoor' niet meedeed. Veel later echter zouden de confessionele vakorganisaties het NVV links inhalen.

Wals wil vanuit een soort nulpunt opnieuw beginnen met de geschiedenis van socialisme en arbeidersbeweging door deze vanuit de arbeiders zelf in een geheel ander perspectief te plaatsen, zoals hij zelf zegt. Hij maakt derhalve korte metten met wat zijn voorgangers reeds gedaan hebben of misschien nog aan het doen zijn. Iedere nieuwe generatie wil de illusie koesteren met een schone lei te beginnen. De leefstrategieën vormen nu het uitgangspunt. Voor mij niet zo nieuw want mijn vader, die overigens timmerman en bouwvakker was, prentte me al in: het gaat er om te overleven. Dat was dan ook in de tijd van de massawerkloosheid en de Duitse bezetting. Doordat Wals zich beperkt tot de bouwvakkers in Amsterdam heeft hij misschien minder zicht op roomse bouwvakkers in het zuiden van het land en dat waren er meer dan de handvol waar Wals van spreekt. Mede daardoor wordt zijn horizon beperkt tot NAS en NVV. Het bouwbedrijf is een intensief groepsgebeuren waarbij dwang en geweld niet ontbreken. Mijn vader behoorde tot de wilde beren die zich als ploegje lieten aannemen. Als er loon gebeurd moest worden gingen ze voorzien van een stevig stuk hout naar de aannemerskeet. Voor ze naar binnen gingen ramden ze eerst stevig op de wanden. Bij verschillende graag stoerdoende beroepsgroepen was geweld bij stakingen een verbreid fenomeen.

In Mensenwerk ondernamen wij voor het eerst een poging in opdracht van bonden, in dit geval de Industriebonden NVV en NKV, rood en rooms in één boek te verenigen. Weliswaar waren we als particuliere personen vrij te schrijven wat we wilden maar wij wilden een breed publiek van kaderleden bereiken, met leden en bestuurders praten en bovendien toegang tot de kelders en zolders waar de archieven lagen. De fuserende bonden verplichtten zich onze tekst voor een bepaalde datum te drukken. Ik ben benieuwd waar Wals de tonnen vandaan haalt die wij hier mee verdiend hebben, want als dit niet opgehelderd wordt staat binnenkort de belastingdienst op de stoep. Wij hebben geen cent ergens voor gekregen net zo min als voor onze omvangrijke andere vakbondspublicaties. Wel hebben we veel tijdrovend onderzoek gedaan, maar tenslotte zijn we lid van de bond en de een doet dit en de ander dat voor de bond.

Ook onze vakbondsgeschiedenis laat zien hoe de confessionele en revolutionair-socialistische vakorganisatie onontkoombaar de weg van het NVV zijn gegaan. De georganiseerde belangenstrijd laat geen andere keus. Zie ik daarom nu alles door de NVV-bril? Betekent dit dat het alleen nog om het materiële belang draait? Zeker de loonhoogte is belangrijk. In de discussie is sprake van het streven naar een gezinsloon in navolging van de burgerij. Het gaat hier niet om een symptoom van verburgerlijking, een term die in negatieve zin ook in het marxistische jargon opgeld doet. De geschoolde arbeiders maakten altijd al deel uit van de stedelijke burgerlijke cultuur. Er was geen andere. Alleen onder de ongeschoolden moesten ook de vrouwen vaak meeverdienen. Ook al zei Oudegeest dat het er om gaat geld te verdienen voor de leden daarom ging het het NVV nog niet om brood alleen. Het ging om cultuur in de ruimste zin van het woord. Zo heeft er een hevige ruzie gewoed over de vraag wel of geen Zola in de vakbondsbibliotheek of misschien alleen Dickens die als fatsoenlijker gold maar zeker niet minder opstandig was. Dit leidde tot een schisma.

Voor mij vormt de Nederlandse socialistische arbeidersbeweging een bont geheel van sociaal-democratische, socialistische, syndicalistische stromingen - ik ben niet volledig - die ieder een ongelijksoortige bijdrage hebben geleverd. Bij Wals kom ik alleen marxistische ideologen tegen. Het anarchisme mag dan politiek geen rol gespeeld hebben als culturele stroming heeft het nog steeds een inbreng en het blad De AS mag er zijn. Het ANWV mag dan niet socialistisch geweest zijn, evenmin als de vroegste lokale vakverenigingen, het heeft heel wat tot stand gebracht, hoe laatdunkend de SDAP zich ook over Heldt uitgelaten heeft. Heldt was een moedig en onkreukbaar man.

Verheldering en marxisme
Wals hanteert de sociologische ruiltheorie van de Amerikaan Olson gebaseerd op de business unions. Deze ruiltheorie komt neer op het do ut des, maar dit Amerikaanse begrip wordt voor Nederlands gebruik dusdanig opgerekt, dat vrijwel het hele menselijke handelen er onder valt en niets meer een offer, een verdienste, een uiting van solidariteit is. We doen het allemaal om er iets voor terug te krijgen. Ik zou niet weten wat deze ruiltheorie op deze wijze nog verheldert.

Uitvoerig staat de discussie stil bij de factoren die het lidmaatschap beïnvloeden. Wals ziet verband tussen de werkloosheidsverzekering en de ledenstijging rond en na 1918. De hele stijging na 1918 uit de nieuwe regeling te verklaren lijkt me eenzijdig, al zal dit zeker meegespeeld hebben. Tijdens en na de Eerste Wereldoorlog stegen echter ook de ledentallen van culturele verenigingen en jeugdbewegingen. Mensen kregen blijkbaar sterk de behoefte ergens bij te horen en lid van te worden. Dit leert ook een recent sociaal-psychologisch onderzoek van de VU. Er kan ook sprake zijn van een zekere pressie of dwang. Binnen bepaalde families is het niet gemakkelijk om geen lid te zijn. Bij een onderzoek naar de arbeidersbeweging rond Steenwijk betekende lid van de bouwbond worden ontslag. De timmerman die wij interviewden stapte derhalve noodgedwongen op de fiets en ging werk zoeken in de zuid-oost-hoek van Friesland. Het eerste wat de aannemer die hij om werk vroeg was: ben je lid van de bond want anders accepteren de arbeiders je niet.

Een ander thema waar Wals aandacht aan besteedt is de rol van het marxisme in SDAP en NVV.  Aan de linkerzijde, ook bij de SDAP en NVV zelf, blijft de verwachting van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde verbaal nog lang rondzingen. In Nederland was en is echter geen sprake geweest van een revolutionaire situatie en blijft het praten over revolutie een puur verbale aangelegenheid. Er werd niettemin veel met het woord revolutie geschermd. Het NAS noemde zichzelf revolutionair-socialistisch. Toch had dit geloof een politieke functie. Deze overtuiging gaf de aanhang of althans de avant-garde de zekerheid van de komst van een socialistische maatschappij en velen spoorden het aan vol te houden, offers te brengen en desnoods hun baan op het spel te zetten. Deze generatie bracht veel tot stand en zij schiepen wel niet een nieuwe socialistische maar dan toch een verzorgingsstaat binnen de oude maatschappij. Dit proces te onderzoeken is een taak van historici, maar dan moeten zij wel hun vooroordelen opzij zetten. Wals lijkt in zijn hang naar iets nieuws een streep onder ons erfgoed te zetten want vanuit het liberale concept van de leefstrategieën is het kennistheoretisch niet gemakkelijk een collectieve handelingstheorie te constitueren.

Wals staat nog eens stil bij de Elendmalerei die al vanaf rond 1900 af en toe in de mode kwam en waar de media ook toen al het hunne aan bijdroegen. Zo waren de plaggenhutten en de kinderrijke armoede gezinnen overal in de geïllustreerde weekbladen rijkelijk aanwezig. Bestond die armoede dan niet? Zeker wel, en de gedwongen winkelnering was een vorm van slavernij. Er waren echter beroepsgroepen die het nog moeilijker hadden zoals de gezinnen in de steenfabrieken in het rivierengebied. Toch is armoede of iets ontberen een relatief begrip. Bij ons was het ene klontje kandij op zondag in de koffie iets feestelijks. Overal wordt geleefd en plezier gemaakt vooral door kinderen en jongeren. Aan de conferentie van historici die onlangs in Assen aan dit thema gewijd werd, heb ik een bijdrage geleverd. Ik zag deze gedachtewisseling als een afsluiting en weet eigenlijk niet zo goed wat Wals op dit punt betogen wil.

Jammer genoeg heeft Wals niet alleen geen afspraakje met de lieftallige Kleio gemaakt, maar hij is ook niet en dat is veel erger kwistig met subtiele formuleringen en nuanceringen terwijl toch Renan al wist dat la vérité est dans la nuance.