Marga Altena

Het oog van de meester

Negentiendeeeuwse bedrijfsfoto's worden meestal gebruikt ter illustratie van sociaal economisch of historisch onderzoek. De vaak fraai uitgevoerde fotografie vormt aantrekkelijk documentatiemateriaal wanneer we ons een voorstelling willen maken over hoe gebouwen, machines en personeel van een bedrijf er vroeger hebben uitgezien.

Behalve feitelijke gegevens over het uiterlijk van een bedrijf geven bedrijfsfoto's ook informatie over de onderlinge hiërarchische verhoudingen van de mensen die er werkten: de ondernemers, klerken en opzichters, de arbeidsters en arbeiders. Daarnaast leiden vragen naar de herkomst van bedrijfsfoto's, het ontstaan, de vormgeving en de onderwerpskeuze, tot nieuwe inzichten over de rol die fabrikanten voor zichzelf en hun bedrijf in de maatschappij zagen weggelegd. Als mediahistorica ga ik uit van de stelling dat beeldmateriaal niet zomaar tot stand kwam: schilderijen en prenten, foto's en films dragen, net zoals geschreven bronnen dat doen, specifieke ideeën uit van de maker. Zo is het mogelijk dat een opdrachtgever door middel van een fotoopdracht een bijdrage wilde leveren aan een bepaald debat. Mijn huidige project onderzoekt de manier waarop fabrieksarbeidsters in fotografie en film in Nederland tussen 1890 en 1919 zijn weergegeven. Het betreft een promotieonderzoek bij het Centrum voor Vrouwenstudies van de Katholieke Universiteit Nijmegen. Bedrijfsfotografie uit de negentiende eeuw kwam tot stand in een tijd dat betaalde arbeid door vrouwen ter discussie stond. Aan de hand van foto's en films, ontstaan in opdracht van fabrikanten, Arbeidsinspectie en vrouwenbeweging analyseer ik de wijze waarop de toendertijd zo afkeurenswaardige fabrieksarbeid door vrouwenwerd verbeeld.

In dit artikel bestudeer ik de fotocollectie van de wollenstoffenfabrikant Krantz & Zonen (1894) in het Leidse Gemeentearchief. Ik probeer te achterhalen hoe deze fabrikant zijn onderneming, met name vrouwenarbeid, vormgaf. Allereerst geef ik een overzicht van de positie en waardering van fabrieksarbeidsters aan het eind van de negentiende eeuw. Na een toelichting op de technische mogelijkheden van de toenmalige bedrijfsfotografie analyseer ik zes foto's uit de fotocollectie van Krantz & Zonen en hoe fabrieksarbeidsters hierin werden verbeeld.

Naar een eerste arbeidswetgeving: de Arbeidsenquête van 1887

In de negentiende eeuw ging de Nederlandse arbeidersbevolking gebukt onder erbarmelijke omstandigheden. Door extreem lange werktijden, zware lichamelijke arbeid, onvoldoende voeding en slechte huisvesting werd men in sommige beroepen niet ouder dan dertig jaar. Van enige wettelijke bescherming van de arbeidersbevolking was tot 1874 geen sprake. De opvatting heerste dat de overheid zich niet moest bemoeien met arbeidsomstandigheden. De overtuiging dat de verschillende klassen door God waren gewild, versterkte de passieve houding. Problemen dienden zich volgens het vrije marktprincipe vanzelf op te lossen. Na 1870 werden de misstanden door schaalvergroting in de industrie steeds meer zichtbaar. De afwachtende houding ten aanzien van de zogenaamde Sociale Quaestie veranderde. Men kwam tot het inzicht dat de overheid een taak had bij de bescherming van de arbeiders. Verschillende parlementaire onderzoeken naar arbeidsomstandigheden kenmerkten een groeiende maatschappelijke belangstelling voor de arbeidersbevolking. In 1874 kwam het Kinderwetje van Van Houten tot stand, die kinderarbeid beneden de twaalf jaar moest beperken. Door het gebrek aan controle op de uitvoering had deze wet echter nauwelijks effect. Door aanhoudende klachten over misstanden stelde men in 1887 een parlementaire enquête in naar de arbeidsomstandigheden in de industrie. Doordat deze enquête schrijnende toestanden aan het licht bracht, besloot men tot de instelling van de Arbeidswet. Omdat men ditmaal de noodzaak inzag van toezicht op de uitvoering van deze wet, besloot men tot de oprichting van een Arbeidsinspectie. Zowel de Arbeidswet als de Arbeidsinspectie traden in 1890 in werking.

De Arbeidswet verbood opnieuw de arbeid door kinderen jonger dan twaalf jaar. De arbeidsduur voor vrouwen en kinderen jonger dan zestien jaar werd beperkt tot maximaal elf uur. Zondags- en nachtarbeid was voor hen verboden evenals gevaarlijke arbeid. Vrouwen werd verboden om binnen vier weken na een bevalling weer aan het werk te gaan. De wet gold - evenals het Kinderwetje - alleen voor arbeid in fabrieken en werkplaatsen. De landbouw en huisindustrie vielen nog buiten de wettelijke regeling.

Een noodzakelijk kwaad: fabrieksarbeidsters in de negentiende eeuw

Betaalde arbeid door vrouwen en meisjes was in de tweede helft van de negentiende eeuw in Nederland geen geaccepteerd verschijnsel. Fatsoenlijke vrouwen werden niet geacht voor loon te werken. In fabrieken of werkplaatsen hadden ze niets te zoeken. Deze weerstand tegen vrouwenarbeid kwam voort uit de gevaarlijke en onhygiënische arbeidsomstandigheden. Zoals mannelijke arbeiders werkten vrouwen met onbeveiligde machines en met gevaarlijke stoffen. Vooral het feit dat arbeidsters in één lokaal werkten met arbeiders en onder toezicht van mannelijke opzichters, was in de ogen van de fatsoenlijke burgerij een aantasting van de openbare zeden. Ook de omstandigheid dat deze vrouwen zonder toezicht op straat kwamen, stelde hen voor burgers gelijk aan prostituées.

Met de opkomst van de industrie na 1870 nam het aantal arbeidsters werkzaam in fabrieken toe. Tegelijkertijd groeide de maatschappelijke overtuiging dat de verpaupering die de industrie met zich meebracht voor een belangrijk deel was te wijten aan de afwezigheid van vrouwen in arbeidersgezinnen. Fabrieksarbeid door vrouwen en meisjes werd beschouwd als een noodzakelijk kwaad. In de laatste decennia van de negentiende eeuw vormde fabrieksarbeid door vrouwen een belangrijk agendapunt bij de behandeling van de Sociale Quaestie.

Arbeidsenquête van 1890
In 1890 vond opnieuw een onderzoek plaats naar de arbeidsomstandigheden. De commissie van de overheidsenquête interviewde artsen, onderwijzers, ondernemers, predikanten en andere deskundigen. Daarnaast bezochten de leden van de onderzoekscommissie de fabrieken en werkplaatsen. Ook de wollenstoffenfabriek van Krantz & Zonen kreeg de aandacht van de enquêtecommissie. Direkteur C.H. Krantz en enkele (voormalige) arbeiders, de sjouwer H.W. Smit en de drukster C. Booms, werden gehoord. De leden van de enquêtecommissie waren met name geïnteresseerd in de wenselijkheid van uitbreiding van de Arbeidswet. De vragen betroffen de mogelijkheid van een algehele arbeidsduurverkorting, de instelling van onderwijs voor arbeidsters en arbeiders, het inkomen en de voeding van de arbeidersbevolking en de  voorzieningen in geval van ziekte of ouderdom en maatregelen ter bevordering van gezondheid en veiligheid op de werkvloer. Net als bij de enquête van 1887 bestond er een vooringenomenheid ten opzichte van vrouwenarbeid, die men in materieel en zedelijk opzicht schadelijk achtte voor het arbeidersgezin.

De effecten van de Arbeidswet, nog geen jaar van kracht, waren reeds merkbaar. De direkteur van Krantz & Zonen, Cornelis Hendrik Krantz (1853-1923) vertelde aan de commissie dat in zijn fabriek de vrouwenarbeid inmiddels was gereorganiseerd. Door het verbod van overwerk voor vrouwen werkten inmiddels ook mannen niet meer langer door. Krantz wist wat de gevolgen konden zijn van een Arbeidsenquête. Niet alleen had de Arbeidsenquête van 1887 geresulteerd in een Arbeidswet en een Arbeidsinspectie. Zijn reputatie als fabrikant stond op het spel omdat de onderzoeksresultaten openbaar waren gemaakt. Hij kende de aandachtspunten en gevoeligheden van de enquêteurs. Het was voor Krantz dan ook een aangename omstandigheid dat hij kon berichten over de relatief gunstige personeelsvoorzieningen in zijn fabriek.

De patroon en zijn werklieden: het beleid van Cornelis Hendrik Krantz
De wollenstoffenfabriek van Krantz stond goed aangeschreven. Het personeel werd goed behandeld en kon profiteren van regelingen in geval van ziekte of ouderdom. Ook waren er goede sanitaire voorzieningen. Weduwen van voormalige arbeiders ontvingen een uitkering die Krantz 'naar de behoeften' regelde. De wollenstoffenfabriek kwam tot stand in 1799 met een compagnonschap tussen Johannes Justus Krantz en Arnoldus Nolet, ten behoeve van de handel in laken en stoffen te Den Haag. In 1809 breidde men uit naar Leiden, waarna ook de produktie van wollen stoffen begon. In 1812 werd het compagnonschap met Nolet ingewisseld voor een verbintenis met P.J. van der Horst. In 1817 kwam alle bezit weer toe aan Krantz. Er werd een aanvang gemaakt met de mechanisatie door middel van paarden (1822) en stoom (1827). Op 1 januari 1826 werd de Leidse vestiging geheel zelfstandig onder de naam J.J. Krantz en Zoon te Leiden. Na een uitbreiding vonden alle bewerkingen van de lakenproduktie in de fabriek plaats. Van oudsher kende de wollenstoffenfabriek verschillende initiatieven ten behoeve van de arbeidersbevolking.

Vanaf 1858 beheerde men een bakkerij waar aan het personeel goedkoop
brood werd verkocht. Sinds 1895 beschikten de arbeidsters en arbeiders van de Krantzfabriek en andere Leidenaren over twee volksbadhuizen. Cornelis Hendrik Krantz komt in de verslagen van de enquête naar voren als een directeur die een voorkeur had voor persoonlijk toezicht, zowel op de produktie als op zijn personeel. Hij controleerde dagelijks de gang van zaken op de werkvloer en stelde prijs op een goed contact met de mensen. Anders dan zich te verlaten op een opzichter zoals andere directeurs, richtte hij zich direct tot de arbeidsters en arbeiders. Bij een wijziging van de arbeidstijden informeerde hij bij zijn personeel hoe deze hen bevalt. Zijn personeel nam hij zelf aan: 'Dat is noodzakelijk in het belang eener goede verhouding' vond Krantz. Hij was als 'volbloed vrijhandelsman' een tegenstander van concurrentiewerende maatregelen van de overheid. Desondanks sprak hij zich uit vóór de verhoging van de minimumleeftijd voor werkende kinderen. Hoewel Krantz zich voor de commissie gevoelig toonde voor het belang van zijn personeel, bleef dit voor hem steeds ondergeschikt aan het belang van zijn bedrijf.

Veranderingen van het fabrieksbeleid, zoals een verkorting van de arbeidsduur, het verstrekken van een vaste pensioenregeling of aanvullende scholing, waren niet in het voordeel van het bedrijf en achtte hij daarom ook voor de arbeidsters en arbeiders ongewenst: 'Ik ben bang, dat die soort van menschen, als zij te veel leeren, hun gedachten niet zoo op hun werk zullen concentreeren, en dat toch is hun belang'.

Het portret van een fabriek: het begin van bedrijfsfotografie
Bedrijfsfotografie, in de betekenis van fotografie met het doel een bedrijf in beeld te brengen, is door de late industrialisatie in Nederland pas in de jaren tachtig waar te nemen. Hoewel rond 1860 al foto's van fabrieken en bedrijven werden gemaakt, ging het hierbij nog om eenmalige opnamen waarbij het karakter van het bedrijf nauwelijks herkenbaar was. Het betrof vooral buitenaanzichten van gebouwen, waarbij alleen een enkele poserende arbeider verried dat het ging om een fabriek. Dit had een technische reden. Vóór de uitvinding van het flitslicht in 1887 waren interieurs lastig te fotograferen. Daarnaast verplichtte het toen gangbare fotografisch procédé, de bewerkelijke natte collodiumplaat, een fotograaf in zijn atelier te werken of een draagbaar atelier mee te nemen. Fotografie vond dan ook voornamelijk plaats in goed verlichte daglichtateliers van studiofotografen. De fotografie op locatie gebeurde vanwege de belichting meestal in de open lucht. Een weergave van de bedrijvigheid in de fabriek zèlf was hierdoor als thema nog niet haalbaar voor de fotografie. Wel kwam het voor dat afzonderlijke produkten werden gefotografeerd en - vaak in de vorm van een lithografie of houtgravure - werden gebruikt als reclameprent. Een ontwikkeling die opkwam in de laatste twee decennia van de negentiende eeuw.

In de jaren tachtig werd het door een verbeterde fototechniek mogelijk om ook binnenshuis te fotograferen. De droge gelatineplaat verving de bewerkelijke natte collodiumplaat. Deze vereenvoudigde het werk van de fotograaf zodanig, dat het aantrekkelijker werd om meerdere opnamen te maken. Wanneer een fotograaf buitenshuis werkte, hoefde hij niet meer een complete donkere kameruitrusting mee te nemen. Ook werden de belichtingstijden bekort tot tienden van seconden. De fabrieken, die met hun enorme machines en talloze arbeidsters en arbeiders een schat aan spectaculaire thema's vertegenwoordigden, kwamen binnen het bereik van de fotograaf te liggen. Behalve de buitenopnamen en groepsportretten van fabriekspersoneel werden nu reportages mogelijk die uitvoerig en systematisch het bedrijf in beeld brachten.

Een fotoreportage in het Krantz-archief
De fotocollectie uit het Krantz-archief telt 85 losse opnamen en vormt daarmee één van de meest omvangrijke projecten van negentiende-eeuwse bedrijfsfotografie in Nederland. De bedrijfsreportages uit de periode 1880-1920 betreffen doorgaans circa 20 tot 30 opnamen. Opgezet op witkleurig papier dat weer op groenkleurige kartons is geplakt, zijn de gelatinefoto's op eenvormige wijze afgewerkt. De foto's meten 23,8 x 17,2 cm en de kartons 33 x 24,9 cm. Ze zijn gesigneerd met een blindstempel: 'H. Jonker Apothekersdijk no. 7 Leiden', dat echter deels is weggevallen omdat de kartons naar een kleiner formaat zijn versneden. Hoewel de fotocollectie van het archief Krantz door Hendriks werd gedateerd in 1894, heb ik daarvoor geen bevestiging gevonden. Mogelijk gold voor hem het verschijnen van chemisch direkteur A.H. Pareau op foto GAL 31025 2A-12, die tussen 1893 en 1920 bij Krantz werkte, als richtlijn. Wanneer deze man inderdaad Pareau betreft, kan worden vastgesteld dat de reportage tussen 1893 en 1920 ontstond. Een aanknopingspunt dat spreekt vóór een datering rond 1894 is de leeftijd van C.H. Krantz, die in 1894 veertig jaar oud was. De kalenders op de foto's van de kantoorruimten, GAL 31025 2A-2 en 6, laten helaas geen jaartal zien. Wel geven deze een woensdag 30 oktober aan. Als we ervan uitgaan dat de kalenders dagelijks werden bijgesteld, kwam de reportage niet in 1894 maar in 1895 tot stand, het enige jaar in dat decennium waarin die datum voorkomt. De aanleiding voor het maken van de reportage is dan de zeventigste verjaardag van de onafhankelijkheid van de Leidse wollenstoffenfabriek.

De fotograaf Hendrik Jonker (1846-1932) afkomstig uit Deventer, woonde sinds 1882 in Leiden waar hij zich sindsdien aan de Apothekersdijk 7 als fotograaf vestigde. Jonkers loopbaan als fotograaf duurde tot 1920. Over het leven en werk van deze fotograaf is weinig bekend. De adresboeken van Leiden vermelden fotograaf H. Jonker als opvolger van de firma Hameter (1895-96), als een winkel in fotografische artikelen en een fotografisch atelier aan de Apothekersdijk 4 en Apothekersdijk 7 (1903-04), als Jonker & Zoon, een magazijn in fotografische artikelen aan de Apothekersdijk 7. Bij het maken van de Krantz-foto's nam Jonker zijn opnamen vanuit een grote variatie standpunten. De locaties werden vanuit verschillende posities gefotografeerd. Doordat hij met behulp van doorkijkjes meerdere ruimten op één foto combineerde, werkt de fotoreeks nooit eentonig. Jonker toonde zich creatief door ook niet voor de hand liggende thema's te fotograferen: opnamen van de portier en portierster van het badhuis en de koffiezetsters in de keuken dragen bij aan de levendigheid van de reportage.

Het is niet bekend met welk doel de fotoreportage van de Krantz-collectie werd gemaakt. Ontstond deze ter gelegenheid van feestelijke gebeurtenis, een jubileum van het bedrijf of van de direkteur? De datering van de collectie in 1894 geeft geen aanleiding om de reportage te koppelen aan een dergelijk feit in de geschiedenis van de wollenstoffenfabriek. Wanneer de reportage echter niet in 1894 maar eind oktober 1895 ontstond, een datum waarnaar de kalenders op de foto's verwijzen, was de zeventigste verjaardag van het bedrijf de reden van deze prestigieuze foto-opdracht.

De onderwerpen van de Krantz-foto's zijn karakteristiek voor bedrijfsfotografie in deze periode. De foto's van het gebouw en de bedrijfsruimten, de grondstoffen en de machines, het personeel en het eindprodukt geven samen een systematisch overzicht van de wollenstoffenfabriek, zoals die ook is te vinden in de albums van textielfabrikanten als Van Heek & Co te Enschede, Salomonson te Nijverdal en Vervoort & Van Cranenburgh te Leiden. Doordat het bij de fotocollectie-Krantz om losse foto's gaat, is er geen vaste volgorde. De onderwerpen laten zich globaal over diverse categoriën verdelen: de direkteursvertrekken en de kantoorruimte; laboratoriumruimten en opslagruimten; machines en machinewerkplaatsen; de keuken en het badhuis; een viertal groepsportretten van personeel; het wegen, wassen, en drogen van de wol; de spinmachines, de weefmachines, de verfmachines; de afwerking, de controle en de opslag van het voltooide laken.

Analyse van de foto's
Op het eerste gezicht lijkt de fotoreportage van Krantz & Zoon vooral een zakelijke en systematische weergave van de wollenstoffenfabriek. Toch blijkt uit de onderwerpskeuze en de uitwerking dat ze vanuit een specifieke visie werden gemaakt. Met name de opnamen van de mensen weerspiegelen niet alleen hiërarchische verschillen tussen de personeelsleden, maar ze verraden ook de aandachtspunten van de fabrikant.

De hiërarchische bedrijfsstructuur is in de Krantz-foto's op diverse punten te herkennen. Zowel het aantal foto's waarop een persoon is afgebeeld, zijn lichaamstaal als zijn vertrouwdheid met het medium fotografie vormen aanwijzingen voor het bepalen van zijn plaats in het bedrijf. Met zeventien opnamen van de direkteur in een reportage van 85 foto's is deze opvallend vaak in beeld gebracht, wat zijn hoge positie in de bedrijfsstructuur kenbaar maakt. Zijn herhaaldelijke aanwezigheid suggereert dat C.H. Krantz persoonlijk toezicht hield op de manier waarop de fotograaf zijn fabriek in beeld bracht. Een indruk die overeenkomt met zijn uitlating voor de enquête dat een patroon het best nauwlettend toezicht houdt op wat zich in zijn fabriek afspeelt. Blijkbaar gold dit óók op de werkzaamheden van de fotograaf. Niet alleen de regelmaat waarmee Krantz is afgebeeld, ook de wijze waarop hij in beeld verschijnt, onderscheidt hem van alle andere afgebeelde personen. Op kantoor en tussen de machines op de werkvloer is hij ontspannen afgebeeld. Alleen als
direkteur kon Krantz zich zo nonchalant en vrij door de fabriek bewegen. De arbeiders en opzichters moesten zich richten naar het bedrijfsregime èn naar de aanwijzingen van de fotograaf. Hun houding is op diverse foto's wat stijfjes en hun blikken zijn weggekeerd of strak op de fotograaf gericht. Krantz daarentegen toont zich niet in het minst geïmponeerd en beweegt zich steeds ontspannen onder het oog van de camera.

Dezelfde ontspannen houding is te zien op de foto van de directeur en zijn employees rond de koffietafel. De locatie is door de certificaten aan de muur te herkennen als een kantoorruimte. De houding van de direkteur en zijn naaste medewerkers getuigt van een vertrouwdheid met het medium fotografie die kenmerkend is voor de toenmalige burgerklasse. Alleen wie gewend was aan de fotografie of wie als opdrachtgever de vorm van de foto bepaalde, negeerde de camera zoals Krantz op deze foto. De achteloosheid waarin de drie zittende figuren, ieder voorzien van een krant, de fotograaf zijn werk laten doen is ondenkbaar bij foto's van fabriekspersoneel uit die tijd. De staande man, waarschijnlijk een opzichter uit de fabriek, maakt geen deel uit van de ontspannen groep. Hoewel ook hij koffie drinkt, heeft hij geen krant of een stoel tot zijn beschikking en is zijn houding minder gemakkelijk. Hij bevindt zich hierdoor letterlijk en figuurlijk niet op het niveau van de anderen. Deze wijze van weergeven van gezagsdragers en hun ondergeschikten past in een schilderkunstige traditie: de klerken op de zeventiende-eeuwse regentenportretten zijn net als de opzichter als enige staande weergegeven.

Naast de zojuist besproken opname bevinden zich in de reportage nog drie andere groepsfoto's. Eén ervan geeft dertig arbeiders weer en twee foto's laten samen zeventig arbeidsters zien. De foto van arbeiders toont niet het voltallige mannelijke personeel, maar uitsluitend de wevers. Tijdens de enquête van 1890 werkten mannen bij Krantz. Hoewel rond 1895 het aantal mannen gewijzigd kon zijn, is het onwaarschijnlijk dat dit een vermindering naar een aantal van 30 mannen betrof. Bovendien verschijnen elders mannen in de reportage die niet op deze groepsfoto voorkomen.

Groepsfoto van oudere arbeiders. Trouwe werklieden ter promotie van de fabriek.

Waarom werden van het personeel juist de wevers, de vrouwen en de meisjes afzonderlijkgefotografeerd?

Allereerst zal ik ingaan op de foto van de wevers. Wat opvalt bij dit groepsportret is de gevorderde leeftijd van de arbeiders. Krantz stond bekend om het milde beleid ten aanzien van oudere werknemers. Dit in tegenstelling tot de Leidsche Katoenmaatschappij, die geen voorziening voor oude wevers kende en de dekenfabriek Zaalberg, waar oude arbeiders jongenswerk kregen met een loon dat iets boven het jongensloon lag. In 1890 waren van de bejaarde arbeiders verschillende langer dan vijftig jaar in dienst. De  aanwezigheid van ouder personeel gold als blijk van trouw van het personeel. De aanwezigheid van de ouderen, bij Krantz betrof het de wevers op deze foto, werd gezien als een bewijs van het gunstige beleid van de fabrikant.
Onder het mannelijk personeel waren er die carrière maakten. Zij moesten het daarbij vooral hebben van handvaardigheid. Een spreuk die de muur op de achtergrond van de foto siert, herinnerde eraan wat Krantz waardeerde in zijn personeel: '... Ik zeg maar wees geleerd, da's mooi! Maar wees verstandig! vooral wees niet onhandig!'

Kennis was weliswaar een deugd, maar voor het bedrijf vond hij het belangrijker dat zijn arbeiders handig waren. Iets wat Krantz ook voor de enquêtecommissie benadrukte. Ook wanneer Krantz niet persoonlijk toezicht hield, herinnerde hij zijn mensen eraan wat hij van hen verwachtte. Het aanhouden van de wevers, die op traditionele wijze in ouderwetse weefgetouwen werkten, was voor het bedrijf weinig efficiënt. Vervanging van de verouderde weefgetouwen door weefmachines, bediend door de goedkopere vrouwen en kinderen, zou voordeliger zijn. Desondanks hield Krantz de wevers aan en stelde uitbreiding van het aantal weefmachines uit. Wanneer het werk de oudere arbeiders teveel werd, kregen zij licht werk of werden gepensioneerd. Door de oude wevers in deze foto apart af te beelden, benadrukte Krantz het aspect waarmee zijn bedrijf zich al in 1890 had onderscheiden. De aanwezigheid van de oude arbeiders fungeerde als bewijs van het gunstige fabrieksbeleid van de wollenstoffenfabriek. Door een aparte foto van de wevers aan de reportage toe te voegen, bouwde men voort op de goede naam van de wollenstoffenfabriek. De reputatie van Krantz als een verantwoordelijke patroon, hield hij door middel van de fotoreportage bewust in stand. De foto's van de wevers en de arbeidsters van de Leidse wollenstoffenfabriek betreffen groepsfoto's zoals die sinds de jaren zeventig van de negentiende eeuw werden gemaakt van schoolklassen, religieuze congregaties en soldaten. Het gaat om een regelmatig terugkerende compositie, een die voor de hand ligt wanneer een grote groep mensen op één foto herkenbaar moet worden weergegeven.

Hoe minder ruimte beschikbaar is, hoe economischer het gebruik van ruimte dient te zijn. Een strenge regie van de fotograaf was bij deze foto's noodzakelijk om de mensen dicht opeen en op geordende wijze te laten poseren. De wevers en arbeidsters van de Krantz-foto's zijn op deze foto's, dicht opeen geplaatst en op verschillende hoogten achter elkaar, als gedisciplineerde groepen weergegeven zoals ook gebruikelijk was voor schoolkinderen, soldaten of religieuze orden. De disciplinering van fabrieksarbeid, nodig om tot een efficiënte en winstgevende produktie te komen, wordt zo gereflecteerd in fotografie van fabrieksarbeiders. Wevers en arbeidsters bij Krantz werden door middel van groepsfoto's als gedisciplineerde groepen vormgegeven. Zowel bij de wevers als bij de arbeidsters kon de fabrikant zich profileren als zorgzame patroon. Terwijl de aanwezigheid van de oude wevers in zijn fabriek een aantrekkelijk thema vormde waarmee Krantz zich gunstig kon profileren, was dat moeilijker met de ongewenst geachte vrouwenarbeid.

Hoe werd vrouwenarbeid nu in de fotoreportage weergegeven?

Groepsfoto van arbeidsters, gedisciplineerd en een zorgzame patroon.

De twee groepsfoto's van de vrouwen en meisjes laten samen het voltallige aantal arbeidsters van de wollenstoffenfabriek zien. De foto's tellen 70 vrouwen en meisjes. De arbeidsters lijken met de groepsfoto's èn de foto's in de reportage waarop vrouwen aan het werk zijn, in vergelijking met de arbeiders vaker gefotografeerd. Uit het aantal foto's van arbeidsters in verhouding tot de gehele reportage blijkt echter dat vrouwen eerder schaars vertegenwoordigd zijn. Hoewel de personeelsgrootte ten tijde van de opnamen in 1895 onbekend was, vormt de informatie uit 1890 een aanwijzing voor de sekseverhouding. Bij de Arbeidsenquête bestond het aantal arbeidsters uit 57 vrouwen en meisjes. Het personeel telde toen 81 mannen. De arbeidsters maakten daarmee 41 procent uit van het totale personeel. Aangenomen dat de sekseverhouding gelijkbleef, zijn de vrouwen vier jaar later, met 26 foto's van de 85 foto's, met een aandeel van slechts 31 procent in de reportage ondervertegenwoordigd weergegeven.

Groepsfoto van arbeidsters, gedisciplineerd met een zorgzame patroon.

De combinatie van de statische, gedisciplineerde groepsfoto's van arbeidsters met een bedrijfsreportage die werk in uitvoering weergeeft, is niet ongebruikelijk. Wel vormen de Krantz-foto's een vroeg voorbeeld van een dergelijke combinatie. Het samenvoegen van oude arbeiders en vrouwen als 'beschermde personen' is in bedrijfsfotografie een zeldzaamheid. Anders dan de wevers vormden de vrouwen en meisjes in een fabriek een problematische
groep. Vrouwenarbeid gold als een noodzakelijk kwaad waarbij steeds werd gevreesd voor onzedelijke toestanden. De fabrieksarbeid door vrouwen en
meisjes werd gedoogd mits deze onder toezicht plaatsvond en gescheiden van mannelijke arbeiders. Een manier om vrouwenarbeid als 'gefatsoeneerde' arbeid weer te geven, was arbeidsters afgezonderd van mannen en als gedisciplineerde groep te fotograferen. Groepsportretten leenden zich hiervoor uitstekend. Hoewel het in de praktijk niet altijd mogelijk was om vrouwen apart van mannen te laten werken, toont de wollenstoffenfabriek zich door de groepsfoto's van vrouwen en meisjes bewust van de noodzaak ervan. Krantz presenteerde zich als een fabrikant die gevoelig was voor de zedelijke richtlijnen bij vrouwenarbeid.

Gezicht op de weverij. Arbeidsters vereenzelvigd met moderniteit.

Een heel andere weergave van vrouwenarbeid geeft de foto van de weverij. De
opname laat weefmachines en weefgetouwen zien en mannen en vrouwen die er aan het werk zijn. Anders dan bij de sterk geregisseerde groepsfoto's betreft het hier werk in uitvoering. Hoewel enkele mensen in de lens kijken, laten ze zich door de camera niet storen bij hun werkzaamheden. Het verschil tussen de groepsfoto's van de arbeidsters en de opname van de weverij met de arbeidsters gaat verder dan de compositie. Worden de arbeidsters op de groepsfoto's als gefatsoeneerde vrouwen afgezonderd weergegeven, op de werkvloer van de weverij zijn ze geïntegreerd in het arbeidsproces. Deze wijze van presenteren was van invloed op de waardering van vrouwenarbeid. Het ongeschoolde werk aan de weefmachines gebeurde voornamelijk door vrouwen. Door het gebruik van weefmachines was bij Krantz het aantal arbeidsters toegenomen. Hierbij bleef het toezicht op de goede zeden een aanhoudende zorg van de fabrikant.

Binnen èn buiten de fabriek werden fabrieksmeisjes op hun gedrag gecontroleerd. Overtreding van de fatsoensregels werd met ontslag bestraft. Op de vraag 'Wordt bij de toelating van jonge arbeidsters op haar zedelijk gehalte gelet?', antwoordde Krantz 'Het is niet licht er achter te komen, maar wij hebben nog al gelegenheid er naar te informeeren. Wij letten er streng op, uit welk gezin zij komen. [...] als zij zich buiten de fabriek misdragen, worden zij gewaarschuwd, en zoo dit niet helpt, weggezonden.' Vrouwen en mannen werden zoveel mogelijk gescheiden. Volledige scheiding was echter alleen mogelijk bij handwerk. Bij machinale arbeid vond men de aanwezigheid van mannen noodzakelijk.

Schoonmaakster in het Volksbadhuis. Traditionele beeldtaal in een nieuw medium.

Het is opmerkelijk dat op de foto van de weverij van deze zorg voor de goede zeden niets is te merken. Mannen en vrouwen werken naast elkaar. Tussen de weefmachines zijn twee mannen te zien en ook de oude weefgetouwen rechts werden door arbeiders bediend. Een opzichter of 'opzichteresse' is niet te herkennen. Een belangrijker aandachtspunt dan de zorg voor de zedelijkheid is hier de vooruitgang van de fabriek, waarbij de fabrieksarbeid door vrouwen wordt verbonden aan het gebruik van moderne machines. Door vrouwenarbeid te tonen als samengaand met vernieuwing, krijgt het ondanks de gangbare waardeoordelen een positieve lading.

De foto van de weverij brengt de oude en nieuwe productiemethoden in beeld. Hoeveel de meeste ruimte van de foto wordt ingenomen door de moderne weefmachines, de trots van de fabriek, zijn rechts nog de oude weefmachines te zien. Samen tonen ze de overgang van de oude naar de nieuwe tijd. De machines met de arbeidsters worden vereenzelvigd met moderniteit. Vrouwenarbeid wordt op deze foto verbonden met de toekomst van de fabriek. In de reportage van de wollenstoffenfabriek bevinden zich ook foto's die op sfeervolle wijze een arbeidssituatie weergeven. Dat geldt met name voor de opnamen die de sociale voorzieningen van de fabriek in beeld brengen. De foto's van het Volksbadhuis, een opname van de portierster en de portier en twee foto's van de schoonmaaksters, de handenarbeidzaal en de twee foto's van de koffieschenksters in de bedrijfskeuken tonen alle mensen in een centrale positie. Niet zozeer de arbeid als wel de arbeidster of arbeider lijken hierbij onderwerp van de foto.

De opname van een waslokaal van het badhuis vormt een voorbeeld van de foto's waarbij de mensen hoofdzaak lijken. Te zien is een zolderruimte die met behulp van kapstokken en tafels met schalen als wasruimte is ingericht. Een vrouw is bezig één van de keramische schalen te legen in een emmer die voor haar op de grond staat. Ze poseert daarbij even voor de fotograaf, maar doet dat in een natuurlijke houding. In de sober ingerichte ruimte krijgt de schoonmaakster de volle aandacht. Net als de foto van de stopperij brengt de foto van de schoonmaakster in het badhuis een traditionele vrouwelijke bezigheid in beeld. Door de combinatie van een intieme ruimte, de verstilde compositie en een fraaie lichtval door het raam rechts, past het beeld in een traditie in de schilder- en prentkunst waarbij huishoudelijke arbeid door vrouwen op romantische wijze talloze malen is vereeuwigd.

Conclusie
Het fabrieksbeleid van C.H. Krantz is zowel in de onderwerpskeuze als in de uitvoering van de fotoreportage te herkennen. Of het nu was door middel van de groepsfoto's van de oude arbeiders en arbeidsters, de foto's van het badhuis of het handvaardigheidslokaal, Krantz profileerde zich in de fotoreportage effectief als een patroon met oog voor het belang van zijn volk. In verhouding tot andere bedrijfsreportages in die periode verschijnt zijn personeel weinig hiërarchisch en betrekkelijk ontspannen in beeld. Er zijn zelfs opnamen waarbij arbeidsters nadrukkelijk op de voorgrond worden geplaatst, een verschijnsel dat in Nederland pas in de jaren twintig van twintigste eeuw in gebruik zou raken.

De fotoreportage van de wollenstoffenfabriek Krantz & Zonen geeft fabrieksarbeidsters niet op eenduidige wijze weer. Ik onderscheid hierbij drie variaties: vrouwen en meisjes in de groepsfoto's als gedisciplineerde arbeidskrachten, als gedoogde arbeidsters onder het beschermend toezicht van een verantwoordelijke patroon; arbeidsters die geplaatst tussen van moderne machines deel uitmaken van de toekomst van de fabriek; arbeidsters bij de uitvoering van traditionele, huishoudelijke werkzaamheden in de verzorging of schoonmaak.

Wat nu van de verschillende presentaties van fabrieksarbeidsters te denken?

Krantz had te maken met het verschil tussen de maatschappelijke veroordeling van vrouwenarbeid en de praktijk. Ook al zou hij aan de normen van gefatsoeneerde vrouwenarbeid willen voldoen, de dagelijkse werkelijkheid maakte hem dit onmogelijk. De negatieve gevoelens over het verschijnsel vrouwenarbeid waren in strijd met de belangen van zijn fabriek, die immers gebaat was bij goedkope arbeid en een uitbreiding van zijn machinepark. De verschillen tussen de groepsfoto's van de gedisciplineerde arbeidsters en de foto's van arbeidsters als geïntegreerd in een moderne productie illustreren het dilemma waarin een fabrikant in het laatste decennium van de negentiende eeuw zich bevond. Ten aanzien van vrouwenarbeid werd hij geacht de onverenigbare norm en praktijk met elkaar te verenigen. De fotografie bood hem een platform om te laten zien dat hij op z'n minst probeerde aan de maatschappelijke verwachtingen tegemoet te komen.

Bronnen
Deze bijdrage betreft een ingekorte versie van een eerder verschenen artikel in: Jaarboek der sociale en economische geschiedenis van Leiden en omstreken 1999, pp. 101-125.
Met dank aan de heer R.C.J. van Maanen, mevrouw I. Noordman, de heer W. Postel van het Gemeentearchief Leiden, Steven Wachlin en Annette de Vries voor hun hulp. De foto’s komen uit het Gemeentearchief Leiden.

Arbeidsenquête 1890, verhoren van Hendrikus Wilhelmus Smit, oud 46 jaar, sjouwer bij de firma J.J. Krantz & Zn., te Leiden, p. 127, van Jacomina de Kok, oud 30 jaar, arbeidster bij de firma Jaeger en Co., te Leiden, p. 131, van Cecilia Booms, geb. De Water, oud 28 jaar, drukster bij de Katoenmaatschappij, te Leiden, p. 96-98, van Gerlach Marinus Kruimel, oud 33 jaar, arts te Leiden, pp. 59-60 en van Cornelis Hendrik Krantz, oud 36 jaar, lakenfabrikant te Leiden, pp. 162 - 166.
Binnenveld, H. e.a. (red.), Een zaak van vertrouwen: Arbeidsinspectie 1890-1990. 's-Gravenhage 1991.
Coppens, J., De bewogen camera. Protest en propaganda door middel van foto's. Amsterdam 1982.
Coppens, J., M. Altena, S. Wachlin, Het licht van de negentiende eeuw. De komst van de fotografie in de provicie Noord-Brabant. Eindhoven 1997.
Drenth, J.M.L. van, De zorg om het Philipsmeisje. Fabrieksmeisjes in de electrotechnische industrie in Eindhoven 1900-1960. Zutphen 1991.
Eijl, C. van, Het werkzame verschil. Vrouwen in de slag om arbeid, 1898-1949. Hilversum 1994.
GA Leiden, Fotoalbum Vervoort en Cranenburgh, 1907-08.
GA Leiden, Archief Krantz, fotocollectie 31025.
GA Leiden, Fotocollectie Vervoort & Cranenburgh, 1907-08.
GA Tilburg, Fotocollectie Diepen, omstreeks 1900.
GA Breda, Kwatta-album, 1917.
Hendriks, A.B., Inventaris van de persoonlijke archieven van de firmanten en eigenaren van het bedrijf J.J. Krantz & Zonen te Leiden (1591) 1797-1970, Leiden 1991.
Jonge, J.A. de, De industrialisatie in Nederland tussen 1850 en 1940. Nijmegen
1976.
Koninklijk Huisarchief Den Haag, Fotoalbum Van Heek & Co, 1895; Fotoalbum Salomonson, 1895.
Maanen, R.J.C. van, 'Acquisitie, inventarisatie en opnieuw acquisitie van het
'archief Krantz' te Leiden in: Textielhistorische Bijdragen, jrg. 28 (1988), pp. 97-106.
Moerman, J.W.L. en R.C.J. van Maanen (red.), Leiden in gaslicht: een stad in verandering. 1800-1900. Utrecht 1989.
Moes, J.K.S. 'De laken- en wollenstoffenfabriek van J.J. Krantz en Zoon' in: Smit,
C.B.A. en H.D. Tjalsma (red.), Leids Fabrikaat: een stadswandeling langs het
industrieel erfgoed.
Utrecht 1990.
Moes, J., 'Een beeld van een Leidse textielfabriek omstreeks 1900: de sajetfabriek van Vervoort & Van Cranenburgh 1907/1908' in: Textielhistorische Bijdragen, jrg. 36(1996) pp. 124-145.
Vernie, J.M., Inventaris 1893-1941. Inventaris van het archief van de afdeling
Arbeid (en Fabriekswezen) van het Ministerie van Sociale Zaken en taakvoorgangers
. 's-Gravenhage 1987.