Henny Buiting

De bolsjewisering van de CPN

Wanneer de tribunistische marxisten zich in 1909 hebben afgesplitst van de sociaal-democratische moederpartij, zijn ze min of meer 'voorbestemd' de lokroep van de marxistische kameraden in Rusland te volgen, wanneer deze in 1917 de staatsmacht weten te veroveren om voor de eerste maal in de menselijke geschiedenis een socialistische samenleving te gaan verwezenlijken. 

De herbenoeming van de kleine Sociaal-Democratische Partij van Wijnkoop (SDP) tot communistische partij (CPN) in november 1918 impliceert dan ook veel meer dan een simpele naamsverandering. Het is een 'geloofsbekentenis' tot het voorziene land van belofte en daarmee tevens de bevestiging van de fundamentele juistheid van de weg, die de radicaallinker vleugel der Hollandse sociaaldemocratie vanaf de vroegste twisten in de SDAP is ingeslagen. Tezelfdertijd evenwel geldt, dat de uitzonderlijk vroege oprichting van de marxistische SDP de voorlijke Hollanders een zekere immuniteit verleent tegen de onderwerping van de partij aan de directieven van 'Moskou', welke vooral middels de in maart 1919 opgerichte Communistische Internationale (Comintern) naar de aangesloten partijen worden doorgesluisd en waarbij de groeiende financiële afhankelijkheid van Moskou een niet te onderschatten rol speelt.

Oude triumviraat
Het ligt voor de hand, dat vooral de stichters van de Hollandse SDP - het driemanschap David Wijnkoop, Willem van Ravesteyn en Jan Ceton - een 'natuurlijke' weerstand bezitten tegen de pogingen van de nieuwe Sovjetstaat de communistische partijen aan zich te onderwerpen. Zie in dit verband de
weerzin bij Van Ravesteyn en Wijnkoop tegen de door Lenin cs tijdens de Eerste Wereldoorlog gevolgde vre-despolitiek, die botst op de anti-Duitse attitude van de SDP-leiding. In de periode van het Amsterdams Bureau van de Comintern, van januari tot mei 1920, verwoordt hetzelfde duo afwijkende
linksradicale opvattingen, die op heftig verzet stuiten van Lenin tijdens het tweede Cominterncongres dat van 19 juli tot 7 augustus 1920 plaatsvindt. En hoewel het oude triumviraat zich tenslotte min of meer conformeert aan Moskou en Comintern, mag het allerminst toeval heten dat het een nieuwe
generatie communisten is, die in de jaren 1925-1926 de definitieve onderwerping van de CPN aan het bewnd in Sovjet-Rusland teweegbrengt.

In de hier besproken dissertatie van Gerrit Voerman over de relatie tussen CPN en Comintern in de jaren 1919 tot 1930, wordt het (sluipende) verlies van de autonomie der CPN als onderwerp van studie verkozen. De auteur wijst op de steeds nauwere financiële, organisatorische en ideologische banden van de CPN met de Comintern, die stukje bij beetje een zelfstandige koers terugdringen en tenslotte geheel tenietdoen. Daarnaast wordt zeer uitgebreid verslag gedaan van de relaties tussen de CPN en het Nationaal Arbeids-Secretariaat (NAS), waarmee de partij tijdens de oorlogsperiode nauwe banden is gaan aanknopen. De verhouding tot het NAS, maar tevens tot het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen (NVV), vormt een van de centrale twistpunten binnen de CPN en dit vooral vanwege de houding die de Comintern tegenover de kleine revolutionaire vak-centrale aanneemt.

Binnen dit centrale kader wordt aandacht besteed aan bureaucratisering, centralisatie en 'russificatie' van de Derde Internationale. Ook komen uiterst gedetailleerd de vele technieken aan de orde, waarmee de Comintern de Hollandse kameraden in het Russische gareel poogt te krijgen. Voerman wijst op het ontbieden van belangrijke CPN-leiders naar Moskou of het naar Nederland sturen door de Cominternleiding van gevolmachtigden om (gedurig wisselende) directieven over te brengen en in concrete maatregelen te doen materialiseren. Om de (eventuele) bijzondere positie van de CPN binnen de Internationale te kunnen aangeven, heeft de auteur bovendien de plaats van de CPN binnen de Comintern vergeleken met die van de communistische zusterpartijen. Tenslotte besteedt Voerman aandacht aan de percepties die Comintern en CPN van elkaar (moeten) hebben gehad (11-14).

Ambitieuze studie
Natuurlijk is het door de auteur bestreken onderzoeksveld allerminst blanco en diverse aspecten ervan zijn in een veelheid van (detail)studies al eens aan de orde gesteld. Toch ontberen al deze studies de integrale en ambitieuze aanpak welke in bovenvermelde opzet is aangegeven en die vooral gedragen wordt door het indrukwekkende bronnenmateriaal dat de auteur heeft weten aan te boren. Zeer in het bijzonder geldt dit het qua omvang huiveringwekkende Cominternarchief, dat de auteur in staat stelt de bestaande literatuur te nuanceren, corrigeren en zeer zeker ook te demystificeren. Daarnaast is dankbaar èn intelligent gebruik gemaakt van de vele andere archiefbronnen en natuurlijk van eerder vermelde studies aangaande (aspecten van) het onderzoeksobject. Het levert een monumentale studie op, die de tot dan toe in veel opzichten raadselachtige of op zijn minst ondoorzichtige koers- (wijzigingen) van de toenmalige CPN inzichtelijk maakt.

De rode draad wordt daarbij aan de ene kant gevonden in de dwingende bevelen van de zijde van de Comintern die de verschuiving tonen van het bevorderen door 'Moskou' van de wereldrevolutie, naar de behartiging van een enghartig Russisch staatsbelang. Anderzijds en hier dialectisch mee verbonden staat de weerstand centraal, welke vanuit het 'oude' triumviraat, de linkse opposanten rond Pannekoek en Gorter en vanuit het NAS op deze 'rechtse' koersverandering geleverd wordt. De resultante van dit gecompliceerde krachtenveld blijkt de onstuitbare opmars van een stalinistisch beheersmodel, dat voor vrije manoeuvreerruimte van de CPN geen plaats biedt en alles en iedereen aan de kant schuift dat de totalitaire directieven weerspreekt. De studie onderbouwt deze logica door de organisatorische structuur van de Comintern uiteen te zetten, die begrepen moet worden als een steeds verfijndere dooradering van de gehele Comintern met een sovjet-russisch bureaucratischoligarchisch beheersmodel. Van groot belang voor de 'Russo-centrische' koerswijziging van de Comintern is ook de opvolging van Lenin door Stalin die, niet gehinderd door fijngevoeligheden, elke gedachte aan een 'permanente revolutie' uitbant en de Comintern en daarmee tevens de aangesloten communistische partijen met despotische middelen beheerst om de sovjet-russische staatspolitiek door te drijven. De politiekideologische disciplinering die zich reeds onder Lenin voordoet, wordt geflankeerd door een organisatorische unificatie die zich tenslotte uitstrekt tot het micro-niveau van het individuele partijlid en de selectie van het leidende partijkader (438-439).

Het is de laatste kwestie welke een centraal onderdeel van de studie uitmaakt en die geconcentreerd is op de val in de jaren 1925-1926 van het oude triumviraat, wanneer een oppositiebeweging de steun van Moskou weet te verwerven. Ze slaagt hier onder meer in door de (veronderstelde danwel geïncrimineerde) NAS-onvriendelijke opstelling van Wijnkoop c.s. aan te grijpen. Vanzelfsprekend komen in het voet-spoor van deze ontwikkeling tevens de lotgevallen aan de orde van de door Wijnkoop opgerichte Communistische Partij Holland-Centraal Comité, die tenslotte in 1930 weer zal opgaan in de moederpartij. Wijnkoops oude strijdmakker Van Ravesteyn heeft dan al gebroken met het communisme, terwijl Ceton er niet over piekert terug te keren naar de CPN. Op de valreep verschijnt nog Paul de Groot ten tonele, wiens ster zal rijzen in een inmiddels vrijwel geheel 'gerussificeerde' communistische partij. Het ten val brengen van het oude driemanschap door de naar Moskou lonkende opposanten is in zeker opzicht een indrukwekkende prestatie, gezien de chronische en geobsedeerde angst van de Cominternleiding voor een partijscheuring.

De auteur gaat uitgebreid in op de wederzijdse listen en lagen van driemanschap en oppositie, die een weinig verheffende inkijk verschaffen in de mores van de toenmalige communisten. Ook wordt ruime aandacht besteed aan het verzet binnen de CPN tegen het groeiende Russische dirigisme en de auteur verduidelijkt op voortreffelijke wijze de positie van het NAS, dat hevige interne fricties en zelfs afsplitsingen ervaart over de autoritaire aanspraken van de Comintern. Hoewel de studie zonder meer geslaagd is wat betreft het inzichtelijk maken van de buitengewoon gecompliceerde relaties tussen CPN en Comintern, kleven er tevens enkele bezwaren aan. Dit betreft allereerst de vrijwel exclusieve concentratie op de leiding van CPN en NAS, waardoor het gewone 'voetvolk' vrijwel niet aan bod komt. De auteur signaleert overigens zèlf dit niet onaanzienlijke bezwaar eveneens en wijst ter rechtvaardiging op het in de archieven vrijwel ontbreken van informatie betreffende de 'rank and file'. Dit lijkt mij ietwat mager, omdat aan de vele studies over de CPN, aan (auto)biografieën, aan de partijpers, aan gegevens betreffende lokale partijafdelingen en vermoedelijk toch wel degelijk óók aan een diversiteit van archiefbronnen relevante informatie te ontlenen moet zijn. De auteur besteedt in zijn eindconclusie overigens wel enige aandacht aan (sociologische) kenmerken van de achterbande lagere geledingen van het proletariaaten aan de (veronderstelde) houding ervan ten opzichte van Moskou. Deze analyse vertoont naar mijn smaak echter een te terloops en oppervlakkig karakter en komt ook min of meer uit de lucht vallen, omdat van een organische verbinding met het eigenlijke historische verhaal niet of nauwelijks sprake is.

Verder kent de dissertatie een aantal misinterpretaties. Dit geldt onder meer het terugvoeren van de de richtingen- en partijstrijd in de SDAP op ideologische contradicties enerzijds en op marxistisch verzet tegen de politiek-electorale preoccupaties van een partijmeerderheid rond Troelstra anderzijds. De eigenlijke logica van de partijstrijd evenwel is gegrondvest in fundamenteel tegengestelde opvattingen over de te volgen route naar het socialisme. De vermelde factoren zijn hiervan niet meer dan een afgeleide (26). Dat Gorter en Pannekoek 'min of meer hun zegen' gaven aan de oprichting van De Tribune in oktober 1907 miskent dat beiden de oprichting, zij het uit tactische overwegingen, op dat moment van de hand wijzen (30). Voermans bewering dat de SDAP tot 1909 haar kiezers bij Kamer-, Staten- en gemeenteraadsverkiezingen vooral in agrarische districten zou hebben gerecruteerd, ziet de enorme electorale verschuiving van agrarische naar stedelijkindustriÎle districten over het hoofd en houdt een miskenning in van belangrijke aspecten van de partijstrijd (32). Van belang is wellicht ook, dat de studie niet direct tot de meest opwindende literatuur in dit ondermaanse te rekenen valt en lijdt onder een tamelijk technischverhalende presentatie. Dat de aard van het onderwerp deze aanpak in de hand moet hebben gewerkt valt overigens als verzachtende omstandigheid aan te voeren, evenals het allerminst 'droge' gegeven dat de excommunicatie door Moskou van de groep rond Wijnkoop, reminiscenties oproept van een Griekse tragedie. Deze kritische kanttekeningen tasten het indrukwekkende karakter van Voermans verhaal overigens niet wezenlijk aan en als eindconclusie kan gelden, dat de geschiedschrijving van de communistische arbeidersbeweging verrijkt is met een meer dan voortreffelijke studie.

Voerman, G., De meridiaan van Moskou. De CPN en de Communistische Internationale, 1919 - 1930 Amsterdam/Antwerpen 2001.