Francisca de Haan

Pleidooi voor geschiedschrijving vanuit een genderperspectief

Een vraagstelling over lacunes suggereert enigszins dat, als we met z’n allen maar genoeg onderzoek doen, we op een goede dag ‘alles’ zullen weten, de lacunes zullen hebben opgevuld. Dit is niet mijn kijk op geschiedwetenschap. Mij lijkt het eerder dat nieuwe tijden en nieuwe inzichten steeds weer nieuwe vragen en discussies zullen opleveren.

Hoe zit het daar dan mee? Welke nieuwe vragen of benaderingen van de geschiedenis van arbeid en arbeidsverhoudingen verdienen de aandacht? Hieronder zal ik stapsgewijs uiteenzetten welke dat naar mijn idee zijn. Het gaat me daarbij dus niet alleen om het onderwerp, maar vooral om de manier van kijken en de vragen die gesteld worden.

Vrouwen
De allereerste drijfveer van de opkomende vrouwengeschiedenis in de jaren 1970 was het zichtbaar maken van vrouwen als historische subjecten in de geschiedenis. En hoewel er sedertdien veel veranderd is in onze discipline, is deze elementaire kwestie nog steeds van belang, ook voor de geschiedenis van arbeid en arbeidsverhoudingen waar het hier om gaat.

Het is nog steeds ‘done’ om te schrijven en spreken over ‘arbeiders’ - in casu mannen - en te suggereren dat daarmee de zaak gedaan is. Ook denken we bij ‘arbeid en arbeidsverhoudingen’ nog heel snel aan mannen (stoere mannen vaak) en hun activiteiten, omdat de historici ons dat beeld hebben overgeleverd. Eén concreet voorbeeld: in de Twentse textielindustrie vormden vrouwen aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw een derde van het personeelsbestand. Mooie en overigens interessante studies zoals Fabriekslevens uit 1987 negeren hen echter stelselmatig, en suggereren desondanks ‘een volledig beeld’ te geven.

Arbeid
Dit negeren of ‘vergeten’ van de officiële, geregistreerde en betaalde arbeid vrouwen heeft een heleboel oorzaken, die ik hier verder buiten beschouwing laat. Maar vrouwen hebben veel méér gedaan dan alleen die arbeid, hoe belangrijk ook. De vraag wát in welke context onder ‘arbeid’ wordt verstaan is dan ook van essentieel belang en geschiedschrijvers van arbeid en arbeidsverhoudingen zouden deze vraag steeds voor ogen moeten houden, helemaal nu Global Labour History in toenemende mate in de belangstelling staat.

Twee voorbeelden kunnen dit illustreren. Het eerste is een citaat uit Vrouwenarbeid in Nederland. Het is van een vrouw die vertelt dat zij niet uit ‘werken’ ging: ‘Ik ging eigenlijk niet werken, maar ik had in Limburg nog een paar mensen beloofd de schoonmaak te komen doen en dat heb ik toen gedaan. En ik ben nog een paar vrouwen die negen dagen dat ze in het kraambed zaten gaan helpen. En ook bij hem [de man van de kraamvrouw] thuis gaan schoonmaken en bij kennissen. Maar speciaal uit werken gaan niet. Ik heb wel altijd veel handwerken gedaan. Niet dat ik daar zoveel mee verdiend heb. Ik heb wel toen voor een heel huis matten gebreid en een loper voor de trap en ook gordijnen gehaakt. Vroeger was dat niet dat vrouwen gingen werken. Je ging wel in de buurt helpen.’

Het tweede voorbeeld betreft de bevindingen die de Verenigde Naties in 1975 deden met betrekking tot het aandeel van vrouwen in de verrichte arbeid, beloning en kapitaal - wereldwijd gezien. Ik citeer het commentaar hierop van Dale Spender in Women of Ideas: ‘Given that the United Nations statistics are based on information supplied by member nations, and one assumes therefore that they are the most flattering interpretation available, the fact that women do two-thirds of the world’s work, for less than 10 per cent of the world’s salary, and own less than 1 per cent of the world’s wealth, is probably a conservative estimate. These statistics do help to suggest that there is some discrepancy between the “power” of the sexes.’ Misschien zou het een goed idee zijn om dit citaat ergens op een goed zichtbare plaats in het IISG, tempel van labour history, op te hangen.

Dagelijks leven
Met de veelvormige en omvangrijke arbeid van vrouwen zitten we midden in het dagelijks leven, en alles wat vrouwen gedaan hebben - betaald en onbetaald - om het leven van hun naasten - vaders en moeders, broers en zussen, echtgenoten en kinderen, anderen - niet alleen draaglijk te maken, maar ook prettiger en mooier. In algemene zin is betekenisgeving een aspect van het dagelijks leven waar ik aandacht voor wil vragen; soms is de wat zwaardere term ‘zingeving’ ook op z’n plaats, zoals Lex Heerma van Voss die term in de hierna volgende discussie gebruikte. Bij een schitterende foto van een immigrantengezin - moeder en drie kinderen geconcentreerd aan tafel werkend, terwijl Pa dat aanschouwt vanuit zijn schommelstoel - heeft fotograaf Lewis Hines zelf dit onderschrift gegeven: ‘everybody works but ...,’. De foto van Hines is afgebeeld in het boek Cheap Amusements. Working Women and Leisure in Turn-of-the-Century New York van Kathy Peiss uit 1986.

Haar commentaar, volgend op het onderschrift van Hines: ‘The room’s decor shows that poverty did not stop women’s efforts to beautify their homes.’
 
The cultural handling of gender among working-class people
Het boek van Kathy Peiss is in veel opzichten exemplarisch voor waar ik heen wil. Het beschrijft de vrijetijdscultuur van jonge werkende vrouwen - hun waarden en gewoontes, hun publieke stijl, hun interacties - in New York rond 1900. Hoewel ‘vrije tijd’ nog helemaal niet vanzelfsprekend was - ‘Who had leisure time?’, zegt een Poolse immigrante - slaagden veel jonge vrouwen er toch in wat tijd voor zichzelf vrij te maken, misschien te bevechten, tijd waarin de harde realiteit van de fabriek en de overvolle huizen even vergeten kon worden. Een van de belangrijkste aspecten van die vrije tijd was wat Peiss ‘the cultural handling of gender among working-class people’ noemt. Zoiets is moeilijk goed te vertalen, maar laat ik het houden op ‘de culturele vormgeving van gender in de arbeidende klasse’. Die vormgeving was natuurlijk niet eenduidig: ze kon zowel leiden tot ideeën en activiteiten die de bestaande hiërarchieën bevestigden - waarbij vrouwelijke afhankelijkheid werd gecontinueerd - als ook tot nieuwe vormen, waarbij vrouwen meer autonomie verwierven en die ook zichtbaar maakten.     

Een van de grootste culturele veranderingen van de twintigste eeuw in vergelijking tot de negentiende is de opkomst van de heterosociale omgangscultuur, in tegenstelling tot de ‘Victoriaanse tijd’ waarin vrije omgang tussen de seksen - van welke klasse dan ook - niet mogelijk was, omdat dit de seksuele reputatie van de betreffende vrouw aantastte. Peiss betoogt - ten slotte - dat die grote culturele omslag van een homosociale naar een heterosociale cultuur niet alleen van boven naar beneden plaats vond - van de hogere naar de lagere klassen -, maar dat de working-class women daar zelf een actieve rol in hebben gespeeld.

Conclusie
Waarom is het boek van Peiss zo mooi en waar wil ik heen? Ik heb gezegd dat vrouwen nog steeds te weinig in het onderzoek naar arbeid en arbeidsverhoudingen voorkomen. Daarbij heb ik sterk de indruk (maar ik heb geen concrete voorbeelden gezocht) dat als zij wel voorkomen of genoemd worden, dit vaak in een slachtofferrol is. Vrouwen alleen als slachtoffer afschilderen is echter net zo onjuist als ze negeren of vergeten.
 

* Vrouwen zijn historical agents, niet alleen maar slachtoffer van kapitalisme en patriarchaat. Ze maakten keuzes, ze gaven zin en betekenis aan de dingen die ze voor zichzelf en anderen deden, ze zochten hun weg binnen de bestaande machtsverhoudingen. Kathy Peiss verliest die machtsverhoudingen niet uit het oog, maar laat integendeel zien hoe de betreffende vrouwen zich daarbinnen bewogen en soms wat meer ‘vrijheid’ bevochten. Peiss: ‘Without denying the importance of those points [kapitalisme en patriarchaat] I think it is necessary to understand how women pushed at the boundaries of constrained lives and shaped cultural forms for their own purposes. .... working women’s embrace of style, fashion, romance, and mixed-sex fun could be a source of autonomy and pleasure as well as a cause of their continuing oppression.’

* Onderzoek als dat van Peiss opent het zicht op het dagelijks leven, inclusief de zo belangrijke vraag wie welke arbeid deed, ‘who had leisure time’, wanneer en hoe dat veranderde, wie daar een rol in speelde en hoe men die eventuele ‘vrije tijd’ invulde (van vakbondslidmaatschap tot het bezoeken van café, bioscoop of danslokaal, waar de nieuwe verhoudingen tussen de seksen mede werden vormgegeven).

* Peiss heeft zich geconcentreerd op vrouwen uit de arbeidende klasse, maar vanuit een vergelijkbaar perspectief van vragen naar arbeid en vrije tijd en de culturele vormgeving van gender - zowel op individueel als sociaal niveau - kan onderzoek naar mannen en mannelijkheid worden gedaan.

* In nog bredere zin, ten slotte, zou ik willen pleiten voor onderzoek naar de cultuur van de arbeidersklasse, op basis van het inzicht dat gender er een centrale component van was, voor individuele mensen, binnen het gezinsleven, in het werk, in vriendschappen, sociale relaties vrije tijd. Er verschijnen de laatste tijd zoveel mooie studies over de cultuur en identiteit van de burgerij, zoals Jan Bank en Maarten van Buuren, van Ileen Montijn, van Christine Delhaye en van Jan Hein Furnée.

Laat dit ook voor de arbeidende klasse gebeuren, met daarbij als sleutelbegrippen dagelijks leven, mannelijkheid en vrouwelijkheid, identiteit, klasse en agency.

Literatuur
Bank, Jan en Maarten van Buuren, 1900: hoogtij van burgerlijke cultuur. Den Haag 2000.
Delhaye, Christine, ‘De geschiedenis van de consumptiecultuur en de individualisering van de vrouwelijke identiteit, Nederland 1880-1920. Een Foucauldiaanse benadering’, in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, jrg. 26 (2000), nr. 3, pp. 263-288.
Furnée, Jan Hein, ‘Beschaafd vertier. Standen, sekse en de ruimtelijke ontwikkeling van Den Haag, 1850-1890', in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis,  jrg. 27 (2001) nr. 1, pp. 1-32.
Montijn, Ileen, Leven op stand 1890-1940. Amsterdam 1998.
Morée, Marjolein en Marjan Schwegman, Vrouwenarbeid in Nederland 1870-1940. z.p. 1981.
Peiss, Kathy, Cheap Amusements. Working Women and Leisure in Turn-of-the-Century New York. Philadelphia 1986.
Spender, Dale, Women of Ideas and What Men Have Done to Them. Londen etc. 1988; first edition 1982.
Waarden, Frans van, Bert de Vroom en Jan Laurier, Fabriekslevens: persoonlijke geschiedenissen van arbeiders, fabrikanten, managers and andere betrokkenen uit de Twentse textielindustrie. Zutphen 1987.