Bob Reinalda

Ideeën, overzicht, vergelijking en internationaal

Ik heb mijn ideeën onder vier punten gevat.

Ideeëngeschiedenis
Van de drie-eenheid sociale beweging / maatschappijkritiek / organisatie is de ideeëngeschiedenis over maatschappij en verzet, respectievelijk maatschappij en aanpassing de meest onderbelichte gebleven. De onderzoekers werden hetzij verleid door de bekoring van spontaniteit, hetzij door de gemakken van organisatiegeschiedenis op sleeptouw genomen. Ideeënontwikkeling in samenhang met golven van spontaniteit en organisatorische kracht is moeilijker grijpbaar, omdat dit niet alleen een historische of sociaal-wetenschappelijke scholing vereist maar ook een filosofische. Ideeëngeschiedenis blijft een lacune, zolang dit niet eens expliciet wordt aangevat.

Een overzichtswerk
Voor de sociaal-historisch wat gehandicapte mens zijn velerlei hulpmiddelen geschapen, zoals biografische woordenboeken, chronologieën, documentuitgaven, registers op boeken waarin die ontbraken, en dergelijke. Goede en omvattende overzichten van de gehele Nederlandse arbeidersbeweging tussen 1840 en 1960 ontbreken echter. Met de gehele beweging bedoel ik de politiek-sociale beweging die zich in dat tijdsbestek ontwikkelde als collectieve respons op de moderne, aan loonarbeid gekoppelde industriële ontwikkeling en waaraan een einde kwam met de moderne welvaartstaat, waarin de overheid in combinatie met particulier initiatief zorgzaam optreedt voor al haar burgers. Deze beweging dient uiteraard breed te worden opgevat. Zij dient alle mogelijke bewegingen en organisaties te omvatten (actiegroepen, vakorganisaties, fanfarecorpsen, politieke partijen, coöperatieve uitvaartverenigingen en dergelijke), mensen van uiteenlopende komaf (bewogen ondernemers, geletterde of nog niet geletterde werklieden, zuinige kantoorbedienden, kleine middenstanders, meer en minder begaafde politici, enzovoorts) en alle strevingen (politiek, godsdienstig, vrijdenkend, noem maar op). De beweging dient bovendien met haar tegenbewegingen geconfronteerd te worden.

Mogen de goden en godinnen die het IISG bestieren dit instituut een fraaie en rijke prijsvraag laten uitschrijven, met de bedoeling een bekwame jongeling een boek van 300 pagina’s te laten schrijven dat de drie-eenheid van sociale beweging / maatschappijkritiek / organisatie  omvat. Voor de prijsvraag zou een hoofdstuk van ongeveer 15 pagina’s moeten worden ingeleverd, alsmede een gedetailleerde inhoudsopgave. De prijswinnaar krijgt gedurende een jaar een kamer op het IISG met computer alsmede een kast met literatuur om het overzicht te schrijven en een stimulerende begeleidingsgroep. In mijn ogen mag het boek beslist niet langer zijn, wil men daarmee een breed publiek bereiken. Aan de leeftijd van de jongeling dienen geen beperkingen te worden gesteld, zolang deze jong van geest is en vertrouwd wil zijn met wat de huidige onderzoekers van het IISG bekoort. Mijns inziens hoeft het niet bij één overzichtswerk te blijven. Hoe meer (en anders), hoe beter. Maar het zou al fraai zijn als de prijsvraag tot een eerste overzicht leidt.

Landenvergelijking
Vergelijking doet relativeren en relativering is goed. Mijns inziens wordt het hoog tijd de Nederlandse beweging wat meer met die uit andere landen te vergelijken. Gedacht kan bij voorbeeld worden aan Zuid-Afrika, Tsjecho-Slowakije, Uruguay en Japan. Voor al deze landen zijn argumenten aan te voeren, maar het mogen ook andere landen zijn. Laten we Nederland toch vooral niet te veel in zijn/haar uppie bekijken, en als er nu een instituut is dat vergelijking mogelijk maakt dan is het wel het IISG. Die eerste I mag best wat meer beklemtoond worden. Ik weet hoe stimulerend het is om te vergelijken sinds ik in Noorwegen ook college geef over onder meer de Nederlandse buitenlandse politiek en die samen met studenten ben gaan vergelijken met de Noorse buitenlandse politiek. Heel wat meer overeenkomst dan vermoed. Noorwegen is verder het land van Stein Rokkan, die een opnieuw in de belangstelling staande aanzet tot theorievorming over overeenkomsten en verschillen in nationale staten heeft gegeven. Met Seymour Lipset (S.M. Lipset, S. Rokkan, Party Systems and Voter Alignments: Cross National Perspectives, New York: Free Press 1967) heeft hij maatschappelijke tegenstellingen bij voorbeeld herleid tot twee belangrijke en langdurige maatschappelijke processen, namelijk industrialisatie (de industriële revolutie) en het gelijktijdige, maar deels ook oudere proces van natievorming (de nationale revolutie). Waar het om oudere processen gaat, valt te denken aan de patronen van handelsroutes in Europa (en vooral de knooppunten daarin en de bijbehorende internationale arbeidsverdeling) en de uitwisseling van ideeën (via kloosters en later ook vestigingsplaatsen van drukkers). In dit perspectief geplaatst zou de Nederlandse arbeidersbeweging veel beter tot haar recht kunnen komen. Ik pleit uitdrukkelijk voor het gebruik van dit soort theorieën alsook voor het op grond van deze theorieën kiezen van te vergelijken landen. Juist de overeenkomsten en verschillen met andere landen kunnen ons verder helpen. Bovendien kan de beweging geplaatst worden in ontwikkelingen op langere termijn, zoals dat van de moderne nationale staat of de ontwikkeling van arbeid sinds het einde van de Middeleeuwen.

Oude en nieuwe sociale bewegingen vergelijken
Sociale bewegingen worden oud en er ontstaan nieuwe sociale bewegingen. Ook hier kan vergeleken worden, bij voorbeeld tussen de sociale bewegingen uit de tweede helft van de negentiende eeuw (denk aan de vredes-, vrouwen- en arbeidersbeweging) en de sociale bewegingen uit de tweede helft van de twintigste eeuw (denk aan de vredes-, vrouwen- en milieubeweging). Ik noem hier één opmerkelijke overeenkomst. Beide groepen bewegingen maken intensief gebruik van internationale conferenties en organisaties met de bedoeling via het internationale niveau nationale politieke en sociale stelsels te veranderen in een periode die gekenmerkt wordt door internationalisering alsook sociale transformaties. In de negentiende eeuw zijn de voorbeelden natuurlijk de welbekende Internationales en de fora waar ik op doel de vele internationale conferenties en de zogeheten internationale publieke unies. Een fraai zicht hierop biedt het intussen vergeten boek van F.S.L. Lyons, Internationalism in Europe 1815-1914 (Leyden, A.W. Sythoff 1963.)

De wel als nieuwe sociale bewegingen aangeduide bewegingen uit de tweede helft van de twintigste eeuw zijn eveneens actief op internationaal niveau, onder meer op de vele internationale conferenties die de Verenigde Naties en daarbij horende gespecialiseerde organisaties (vaak opvolgers van de internationale publieke unies) organiseren. En als zij bij die organisaties geen of weinig toegang hebben (zoals bij IMF, Wereldbank en Wereldhandelsorganisatie) treffen wij hen agerend op straat. Ook in dit geval geldt dat sociale bewegingen invloed proberen uit te oefenen via internationale fora en organisaties die nationale staten helpen om zich aan te passen aan veranderende omstandigheden. Dit kan allerlei vragen oproepen die het onderzoek verder kunnen brengen. Verschillende van de negentiende-eeuwse internationale conferenties werden gesponsord door de adel, die in dit soort gevallen, ondanks haar naderende ondergang, soms verder keek dan de druk industrialiserende bourgeoisie. Het lijkt mij aardig om de vooruitziende blikken van de negentiende-eeuwse arbeidersbeweging en adel eens te vergelijken. Bovendien vraag je je dan af wie er in de twintigste eeuw, wanneer staten de rol van financiers van internationale conferenties en organisaties hebben overgenomen, verder kijken dan de bezige bedrijven?

Voorts is het de vraag hoe de organisaties van beide bewegingen zich verhouden en hoe die organisaties zich ontwikkeld hebben. Jelle Visser (in: Amsterdams Sociologisch Tijdschrift, 27/1-2, mei 2000, pp.199-222) heeft gepleit voor toepassing van evolutionaire organisatietheorieën op ontwikkelingen in de vakbeweging, omdat die veranderingen kunnen verklaren als een cumulatief en probabilistisch proces van variatie, selectie en retentie. Organisatieverandering blijkt dan niet het resultaat van de vooruitziende bedoelingen die bij het meeste onderzoek naar sociale bewegingen verondersteld worden, maar van proefondervindelijke correcties op het verleden waarbij geslaagde voorbeelden bij anderen worden nagebootst. Met andere woorden, er wordt misschien wel meer naar het verleden dan naar de toekomst gekeken. Visies op organisaties kunnen bovendien sterk tijdgebonden zijn, en zowel verandering veronderstellen als stabiliteit en continuïteit, zo ontdekte ik bij mijn onderzoek (‘International Organizations as Sources of Change’ in: K. van Kersbergen et al. (red.), Expansion and fragmentation. Internationalization, Political Change and the Transformation of the Nation State, Amsterdam: AUP 2000) naar internationale organisaties als bron van verandering in samenhang met het proces van staatsvorming. Zulk soort relativeringen lijken mij gezond bij het doordenken van wat wij al over de Nederlandse arbeidersbeweging denken te weten. Daarom een pleidooi voor vergelijking van bewegingen uit verschillende tijdvakken en toepassing van daarvoor relevante theorieën.

Kortom, moge het komen tot een ideeëngeschiedenis, een prijsvraag die tot een of meer overzichtswerken leidt, meer landenvergelijking en meer vergelijking van bewegingen in de tijd, mede in internationaal perspectief.