Sjaak van der Velden
Gerrit Sterkman, een Rotterdams activist
Bij acties in buurten of bedrijven is altijd een aantal mensen betrokken die de zaak trekken. Zij zijn het die de onvrede van grotere groepen weten te verwoorden en als eerste hun nek uitsteken. Een van die mensen was de Rotterdammer Gerrit Sterkman (1901-1980). In zijn tijd een lokale beroemdheid naar wie zelfs een plein is genoemd, maar een die nooit het Biografisch woordenboek of de Who is who? zal halen. Omdat ik hem enige tijd als actievoerder heb meegemaakt, wil ik ook op deze plaats de herinnering aan hem levend houden.
In 1970 brak in Rotterdam de grootste havenstaking van na de oorlog uit en het was ook het jaar waarin de actiegroep Het Oude Westen landelijk in de publiciteit kwam. Ik zat toen nog op school, was zestien jaar oud en erg onder de indruk van deze acties. Dat leidde ertoe dat ik afstand nam van de Rotterdamse Oranje Vrijstaat en aansluiting zocht bij de Kommunistiese Eenheidsbeweging Nederland (marxisties-leninisties) (KEN-ml), de voorloper van de huidige SP, omdat die organisatie in deze acties op de voorgrond trad.
In de KEN-ml ontmoette ik voor het eerst Gerrit Sterkman, die een heel aparte plaats innam tussen de vele intellectuelen. Hij wist dwars door de intellectualistische discussies heen zijn mening te verwoorden en wel zo dat iedereen hem begreep. In de buurt Het Oude Westen noemde men hem Ome Gerrit wat aangeeft hoe deze oude activist daar als een vis in het water was. Uit deze jaren stamt ook een TV-optreden van Gerrit. Het was een periode waarin veel te doen was over de woningnood en PvdA-man Marcel van Dam had het voorstel gedaan, dat iedereen in Nederland een deel van zijn loon zou afstaan voor oplossing van de woningnood. Toen dit voorstel in een televisieprogramma ter sprake zou komen, togen de actievoerders uit het Oude Westen naar Hilversum. Gerrit voorop. Toen hij de kans kreeg, tegen de zin van de programmaleiding in, greep hij een microfoon. Voor het hele land hield hij vervolgens een vurig pleidooi, dat de centen maar moesten worden gehaald bij de “couponknippers en laaielich¬ters” maar niet bij de gewone arbeiders. Het zal wel niet door Gerrit zijn gekomen, maar Van Dams voorstel stierf een stille dood.
Een Rotterdamse arbeidersjongen.
Wie was nu die Gerrit? Hij was de zoon van Benjamin Sterkman en Bertha Venix en werd geboren in 1901. Zoals hij zelf vaak zei: ‘Ik weet het nog goed, ik was er zelf bij”. Zijn vader, die al vroeg wees was, had als fuselier twaalf jaar in de Oost gediend en was daarna loopknecht en bediende van het Rotterdamsch Leeskabinet.
Toen Gerrit 7 jaar oud was, overleed zijn moeder. Zijn vader, een groot bewonderaar van Multatuli en Spiekman, hertrouwde een jaar later met Trijntje Hoefman en uiteindelijk telde het gezin 10 kinderen en overleed een jongetje op tweejarige leeftijd. De armoede die in het gezin heerste kan misschien aardig worden geïllustreerd met twee voorvallen. Pa Sterkman moest voor zijn baan een wit overhemd dragen, maar omdat dat te duur was, droeg hij slechts een wit frontje onder zijn vest. Een ander en schrijnender voorval is het volgende. Gerrit kon goed tekenen en de toenmalige directeur van de Rotterdamsche diergaarde, die eens een tekening van Gerrit had gezien, zorgde ervoor dat hij naar de tekenacademie kon. De benodigde passer¬doos gaf hij erbij. Op een goede, of beter gezegd slechte, dag stond de kleine Gerrit huilend in de gang: zijn passerdoos was weg. Moeder had deze naar de lommerd gebracht, want ze zat zonder geld. Gerrits moeder zette toch al alle zeilen bij om de eindjes aan elkaar te knopen. Ze verzorgde niet alleen een gezin van twaalf personen, maar werkte ook als wasvrouw. Zelfs dat wasgoed verdween af en toe een paar dagen naar ‘ome Jan’, de lommerd.
De armoede in huize Sterkman zorgde er trouwens ook voor dat Gerrit op zijn twaalfde moest gaan werken. Eerst als bezorger voor een apotheker en later als papierprikker in de Diergaar¬de, waar hij dus de directeur ontmoette. Nog weer later ging hij aan het werk als pakhuis¬knecht bij een lorrenboer (Cohen). Direct na de Eerste Wereldoorlog trad Sterkman als scheeps¬fitter in dienst op de fabriek van Feijenoord waar hij 1921 zijn eerste grote staking meemaakte. Reeds vanaf de eerste dag trad Gerrit als activist op en stortte hij zich met hart en ziel op het actiewezen. In 1922 trouwde hij met de zwangere Cornelia Slinger, maar dat lijkt geen erg gelukkig huwelijk te zijn geweest. Gerrit zelf zei later wel eens, dat zijn politieke activiteiten hem zijn huwelijk hadden gekost. In ieder geval verliet zijn vrouw hem al na anderhalf jaar om een half jaar later toch weer terug te keren. In 1937 was het echter echt afgelopen en in 1939 werd de scheiding uitgesproken.
Een arbeidersdichter
Ondertussen had Gerrit in 1928 zijn tweede grote staking meegemaakt en in 1931 of 1932 werd hij ontslagen. Zes jaar lang duurde zijn werkloosheid, maar hij zat in die periode zeker niet stil. Na een korte tijd lid van de SDAP te zijn geweest, sloot Sterkman zich aan bij de Onafhankelijk Socialistische Partij, een radicale afsplitsing van de SDAP. De artistieke ontwik¬keling van Gerrit was, zoals we hebben gezien, in zijn jeugd door geldgebrek gefrustreerd, maar nu ontwikkelde hij zich weer verder. Er bestond in die tijd een groep Rotterdamse arbeiders, die door het schrijven van gedichten en proza probeerde de strijd voor het socialisme te steunen. In het allereerste begin was Gerrit hier ook bij betrokken, maar toen het later kwam tot de uitgave van het tijdschrift Links Richten zat Sterkman er niet meer bij. Hij was inmiddels bovendien uit de OSP geroyeerd omdat hij qua opvattingen steeds meer opschoof in de richting van de CPH.
In de CPH werd Gerrit actief in de Anti-fascistische Strijdbond, de Roode Vakbewegings Oppositie en de Internationale Roode Hulp. Hij dichtte, richtte een arbeiderscabaretgroep op, schreef twee revues en deed alles wat in zijn vermogen lag “om de gevoelens van verontrus¬ting, van klassebewustzijn tegenover de kapitalisten uit te drukken: tegen de kapitalisten, die de mensen bestelen, uitzuigen en alles doen om rijker te worden, terwijl driekwart van de mensheid honger lijdt.” In dit korte citaat van Gerrit komt treffend tot uiting hoe hij de wereld gedurende zijn hele leven zag. Zijn haat tegen de kapitalisten en zijn kwaadheid over onrecht. Vroeg in de jaren dertig maakten hij en zijn medestrijders zich al zorgen over het opkomende fascisme. Hij reisde in 1933 naar het Internationale Anti-fascistische Congres in Parijs en schreef een gedicht voor een levensmiddelencampagne ten behoeve van de Republikeinen in de Spaanse Burgeroorlog.
Ze staren U aan
Ze staren U steeds aan, de zachte kinderogen
ze zijn zich niet bewust van het leed dat hun geschiedt
ze zitten dicht bij moeder in elkaar gedoken
of spelen zelfs nog blij bij al hun groot verdriet
Ze zagen hoe de bommen der fascisten
hun broertje of zusje dodelijk trof
En moeder snikkend nog de stukken samengriste
van wat eens haar kind was
Ze zagen hoe hun vader vastbesloten
de vrijheidsvuist omhoog tegen Franco ten strijd trok
Zo luidt het begin van Gerrits gedicht. Naast deze activiteiten zag Gerrit ook nog kans een gevluchte Duitse communist twee jaar lang onderdak te verlenen. Deze man, die volgens Gerrit nogal wat eten nodig had, was hem slechts bekend onder de naam Claus. Enkele jaren na de bevrijding kreeg Sterkman de groeten van Professor Alfred Lemnitz, de minister voor Volksonderricht van de DDR. Dat was ‘Claus’ of Klaas.
Bedrijfsactivist
Al het werk dat Gerrit in die jaren verzette, kende een zweem van illegaliteit. Hij was communist, maar trad vooral naar buiten als lid van de diverse massaorganisaties. De CPH had als beleid om oppositie te voeren in het NVV, maar dat wilde niets te maken hebben met communisten. Vandaar dat Gerrit eind jaren dertig eens is voorgedragen voor royement uit het NVV; omdat er niet voldoende bewijs tegen hem was, mocht hij echter lid blijven. Gedurende de oorlog heeft Sterkman eerst een paar jaar ‘in de puin’ gewerkt na het bombardement. Daarna heeft hij de laatste jaren als dwangarbeider in Duitsland doorgebracht. Toen hij na terugkeer zich vervolgens weer als NVV-lid aanmeldde, werd hij geweigerd. Uiteindelijk liet de afdeling hem toch maar toe.
Al gauw werd Gerrit Sterkman echter actief in de Eenheids Vak Centrale (EVC), een linkse vakbond die al tijdens de oorlog was opgericht. Vermoedelijk heeft hij binnen de EVC ook zijn latere levensgezellin tante Cor Barendregt ontmoet. Binnen de kortste keren was Gerrit voorzitter van de afdeling metaal in Rotterdam en dat is hij tot het eind (1958) gebleven. Het is wel aardig om over deze episode een tegenstander van de EVC, Jan Wacht van het NVV, aan het woord te laten: “De E.V.C. heeft in de Rotterdamse metaalindustrie in feite geen rol gespeeld. Wel heeft ze een tijdlang een van haar prominente figuren gesalarieerd, maar ook hij mocht er blijkbaar niet in slagen de E.V.C.-Metaal een enigszins invloedrijke positie te bezorgen. Ze moet zich er nu mee vergenoegen, dat ze in enkele kernen één of meer vertegenwoordigers heeft, welk aantal bij elke verkiezing terugloopt. De vrijgestelde werkt nu weer reeds enige jaren in het bedrijf, waar hij ook vroeger wel werkte, nl. Wilton-Feijenoord.” Er zal misschien ook wel kunnen worden gesproken van een haat-liefde verhouding tussen Wacht en Sterkman, want evengoed lijkt Gerrit op een foto in Wachts gedenkboek te staan (p. 320).