Cajo Brendel

Ervaringen met vakbonden


De staking bij de Groningse zuivelfabriek 'De Ommelanden', waarover ik in het vorige nummer schreef, duurde lang. Zij begon in augustus 1952 en eindigde pas in oktober van het jaar daarop. Zij was langer nog dan de landarbeidersstaking van 1929 in Oost-Groningen die na vijf en een halve maand ten einde liep. In de voorzomer van 1953 ben ik nog eens naar Groningen gegaan waar ik voor de tweede keer gepraat heb met Sake van der Ploeg, die de stakingsleider was. In het kleine, pal naast het Groningse station gelegen hotel Frascati vertelde hij mij het een en ander over zijn strategie. Ik luisterde, allesbehalve onder de indruk, zwijgend toe.

Haven van Ijmuiden tijdens staking van 1956.

De boeren uit de regio, die hun melk niet zoals gewoonlijk konden afleveren maar geenszins voor de vakbond wilden capituleren, brachten die per auto naar andere melkfabrieken, de meeste ervan in andere provincies gelegen. Sake liet hen door diverse stakers per auto volgen. Het was naar zijn eigen woorden "een soort van spelletje". Je kon het achtervolging noemen, maar dan een achtervolging die nergens toe leidde. De vakbeweging, legde hij uit, kon zich niet permitteren de melkproductie in andere bedrijven stil te leggen.

Wat dan de zin was, vroeg ik mij af. Sake raadde mijn gedachten. 'Ik regel dat zo', zei hij, 'om de stakers bezig te houden, om ze te behoeden voor verveling.' Het sprak voor mij vanzelf dat noch de boeren - de aandeelhouders van 'De Ommelanden' - noch directeur De Boer daar enige pijn aan hadden. Het verbaasde mij niet. Aan de strijdbaarheid van welke vakvereniging ook geloofde ik geen seconde. Al jaren niet! Dat was mij, lang voor de oorlog al, door een werkloze arbeider uitgelegd.

Leermeester in Den Haag
Die 'uitleg' - je zou het een soort van 'college' kunnen noemen - had plaats in de mooie zomer van 1934. Het was een zomer die ik mij nog altijd heel goed herinner. Ik woonde destijds nog in Den Haag. Mijn 'leermeester', twee maal zo oud als ik, was een werkloze arbeider, die nog voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in een Rotterdamse fabriek werkte waar levertraan werd geproduceerd.

Toen ik hem leerde kennen woonde hij niet meer in Rotterdam. Zijn huis stond in het Haagse Laakkwartier, een typische arbeiderswijk met woningen waarvan de meeste tussen beide oorlogen gebouwd moeten zijn. Hij had al op zeer jonge leeftijd contact met de arbeidersbeweging gemaakt en was een vurig aanhanger van Herman Gorter en kende heel de geschiedenis van zowel de Duitse KAPD (Kommunistische Arbeiter Partei Deutschland) en haar zusterpartij de KAPN.

Hij had een bovenwoning. Avond na avond zaten wij daar, de ramen open, over niets anders te praten dan de tegenstellingen tussen kapitaal en arbeid, of liever tussen arbeiders en kapitalisten. Een vakbond die zich in het belang van zijn achterban tegen de bourgeoisie keerde, zo wist ik sindsdien, behoorde tot een voltooid verleden. Wat Sake mij met zekere trots meedeelde bevestigde mijn zienswijze, die overigens daar in hotel Frascati niet voor het eerst bevestigd werd.

Mijn Haagse 'leermeester ' had mij o.a. in kennis gebracht met geschriften van Anton Pannekoek die hij, nieuwsgierig als hij was, verslonden had. Ik zou het na hem doen. 'De bureaucratische leiders van de vakbonden', las ik bij Pannekoek, 'beheersen de massa's voor het kapitaal en ten dienste van het kapitaal. Zij houden de massa's onderworpen en trachten hen te paaien met demagogische frasen.'

Met wat Pannekoek schreef maakte ik kennis in wat ik mijn 'leerjaren' kan noemen. Ik maakte er opnieuw kennis mee na de oorlog en nog eer ik daar in het noorden in Frascati tegenover Van der Ploeg zat.

In de tweede helft van de jaren '40 van de twintigste eeuw brak, niet alleen in Nederland, de ene staking na de andere uit. Het was héél erg vaak een 'wilde' staking, die niet door een vakbond uitgeroepen of erkend werd. Het waren stakingen zoals er ook voor de oorlog, maar in kleiner aantal, al waren geweest. Wat ik de jaren direct na de oorlog waarnam droeg er bepaald niet toe bij mijn kijk op de vakbeweging te veranderen.

Interesse in onafhankelijke vakbeweging
Geestverwanten van mij keken, evenals ik, met argusogen naar een bepaalde bond. Die bond, misschien moet ik zeggen die organisatie, verscheen ten tonele in Rotterdam. Het was het Onafhankelijk Verbond van Bedrijfsorganisaties (OVB). Dit verbond wilde noch een politieke partij noch een vakbond zijn, omdat het zowel politieke partijen als vakbonden overbodig achtte. De groep waartoe ik behoorde was van het begin af aan in het OVB geïnteresseerd omdat dit het standpunt huldigde, dat de eenheid van de arbeiders tot stand moest komen op  basis van één bedrijf en dat derhalve bedrijfsorganisaties moesten worden gevormd.

Zij die het nieuwe verbond op de voet volgden, stonden er met een zekere sympathie tegenover maar sloten niet uit dat het zich in de toekomst maar weinig van de oude vakcentrales zou onderscheiden. Naarmate de tijd verstreek was ik net als mijn geestverwanten ervan overtuigd, dat het OVB hoe langer hoe meer koerste naar een nieuw soort vakbond.

Van het begin af aan was mijn visie op het OVB pessimistisch. Dat nam niet weg dat ik wel begreep waarom het OVB van zijn kant geïnteresseerd was in denkbeelden, als die van Gorter en Pannekoek, die in de loop van de jaren hoe langer hoe meer uiterst kritisch tegenover partijen en vakbonden waren komen te staan. Zij beiden hechtten veel meer betekenis aan de arbeidersraden, zoals die korte tijd na de revolutie van 1917 in Rusland bestonden.

De belangstelling voor raden van het OVB verklaart ook waarom ik op een gegeven moment in een lokaal te IJmuiden het woord mocht voeren. Daar waren op een gegeven moment bij het OVB aangesloten stakende vissers bijeen. Toen ik aan voorzitter Toon v.d. Berg vroeg of ik het woord mocht voeren, verleende hij het mij, nadat hij mij gevraagd had wat precies mijn opvattingen waren. Toen ik hem inlichtte kon ik het podium op gaan. Toon v.d. Berg - een van de oprichters van het OVB - had zich zichtbaar opgelucht getoond dat ik noch stalinist was, noch iets te maken had met de EVC (de sterk onder bolsjewistische invloed staande Eenheids Vak Centrale).

Wat ik precies betoogd heb kan ik me na ruim veertig jaar niet goed meer herinneren. In ieder geval, dat weet ik zeker, stemde het niet precies overeen met de opvattingen van het OVB. Ik denk dat ik er de nadruk op heb gelegd dat het in de klassenstrijd, en bij ieder conflict, van de grootste betekenis is dat de arbeiders zelf handelen.

Bij het verstrijken van de jaren werd hoe langer hoe duidelijker, zeker duidelijker dan op die vergadering in IJmuiden, dat het OVB steeds verder van onze opvattingen kwam te staan. Het mocht zich een verbond van bedrijfsorganisaties noemen, het verschil met de traditionele vakbonden werd voortdurend geringer.

Weinig verschil met houding en optreden van de bestuurders van de sinds jaar en dag bestaande vakbonden vertoonde ook een enkele bestuurder van het OVB. Toen ik een aantal jaren later een spreekbeurt in Rotterdam vervulde, voelde een van deze bestuurders zich geroepen om mij te bestrijden op een wijze die in niets verschilde van die welke CPN-ers plachten toe te passen. Enkele aanwezigen protesteerden en verweten hem dat zijn woorden tot 'broodroof' konden leiden. Dat konden ze niet, maar daar wist hij natuurlijk niets van. Maar hoe dan ook, mijn sympathie voor het OVB nam er beslist niet door toe.

Een aantal jaren later woonde ik in Utrecht een vergadering bij die het OVB had belegd in een gebouw op de Nieuwe Gracht. Men wilde met belangstellende leden napraten over een staking van taxichauffeurs die kort tevoren had plaatsgevonden in Rotterdam. De spreker praatte natuurlijk met veel omhaal van woorden alles goed wat de OVB-leiding had gedaan.

Achterin de zaal zaten twee Rotterdamse taxichauffeurs zich te verbijten. Ik kon van hun gezichten aflezen dat het relaas van de spreker in geen enkel opzicht klopte. Toen er een pauze werd ingelast, rezen de twee chauffeurs als een duveltje uit een doosje van hun stoelen op. De spreker wist meteen dat hij allerminst vriendelijk bejegend zou worden. Hij spoedde zich naar de deur en rende de straat op. De twee chauffeurs renden achter hem aan en ik weer achter hen. Maar zowel de spreker als de twee boze leden van het OVB konden harder lopen dan ik. Heel erg was dat niet. De situatie was volkomen duidelijk: zoals overal in de wereld van de vakbeweging lag er tussen bestuurders en achterban een wijde en diepe kloof.

Deze kloof had ik eerder ook waargenomen in de dagen en weken van de staking bij 'De Ommelanden'. Toen namelijk directeur De Boer met enig succes op het Friese platteland onderkruipers probeerde te ronselen, versperden de Groningse stakers hen de doorgang. Dat gebeurde bij het dorp Kootstertille, op de weg die van Leeuwarden naar de Groningse hoofdstad loopt. Het was natuurlijk iets dat van de stakers zelf uitging; iets dat bepaald niet strookte met de zogenaamde 'strijdmethoden' van de Zuivelbond. Het was iets dat in niets leek op het 'spelletje' dat Sake van der Ploeg speelde. Het leidde tot een confrontatie met de politie, waar hij uiteraard niets voor voelde.  

Inderdaad, de kloof tussen Sake en zijn achterban was allesbehalve een denkbeeldige. Dat heb ik jaren later voor de tweede maal geconstateerd op een vergadering van de Zuivelbond in Heerenveen. In die vergadering moest Sake van der Ploeg zich verantwoorden voor allerlei dingen die hij had ondernomen tijdens een staking of wel had ondernomen toen er een staking dreigde. Het aan een café grenzende lokaal was goedgevuld. Zij die er zaten waren allerminst tevreden met alles wat Sake heel gewoon en normaal vond. Over wat die dingen waren kon geen twijfel bestaan. Sake, die mij nog kende uit de dagen van de Ommelanden-staking, had mij bij zijn binnenkomst een uitgetypt rapport overhandigd. Het bevindt zich nog steeds in mijn archief. De dingen die de woede der aanwezigen opwekten, werden hierin niet weerlegd, maar verdedigd.

Hij telefoneerde niet vanuit het bondskantoor naar de verschuilende afdelingen. Hij deed dat vanuit het bureau van Rinze Zijlstra, de voorzitter van de werkgeversbond. 'Jij bent mesjokke', riepen ze vanuit de zaal, 'waar precies telefoneerde je dan?.'  'Bij de secretaresse', zei Sake. 'Die vertelt direct aan de baas wat jij als stakingsleider van plan bent!' 'Wel nee', zei  Sake geruststellend, 'Ik dicteer haar ook mijn brieven!' Geroep uit de zaal: 'Met een afschrift op het bureau van Zijlstra zeker!' Sake sprak dat tegen. De zaal werd zowat afgebroken.

Het eind van het liedje was, dat Sake zijn positie in de Zuivelbond kon vergeten. Toen er werd gestemd, werd in zijn plaats Cees Schelling als secretaris gekozen. Ook daar in Heerenveen kon je constateren dat de arbeiders en de vakbondsbestuurders mijlenver van elkaar staan. Schelling was anders dan Van der Ploeg, maar niet veel beter. Een paar jaar later was er, vlak voor Pasen, een staking waarbij diverse grote bonden betrokken waren en wel onder sterke  druk van de leden. De bestuurders konden als gevolg van deze druk niets anders doen dan naar het wapen van de staking grijpen. Ze wisten niet meteen, hoe ze weer van de staking af zouden kunnen komen. Het middel dat ze vonden - een uitvinding op zichzelf -  was: om hulp vragen bij de voorzitter van de SER, de Sociaal Economische Raad, drs. J.W. de Pous.

De bij de staking betrokken bonden streefden, met de paasdagen in zicht, naar een 'bestand' dat in elk geval een - desnoods tijdelijk - eind aan de staking zou maken. Zij verzochten of De Pous daartoe wilde oproepen omdat dan zij zelf voor hun achterban niet als de 'boosdoeners' zouden verschijnen.

De Pous was bereid het spel mee te spelen, maar slechts op één voorwaarde: de bonden moesten garanderen dat de staking zou worden afgeblazen zodra hij de oproep daartoe had gedaan. Zo vond er plaats wat sindsdien bekend stond als het 'Paasbestand'. Het viel als een bom op de stakers neer, temeer waar kort daarna tussen bonden en werkgevers de 'vrede' werd gesloten: het zogenaamde  'Haags Akkoord'.

Ik schreef in het toen nog bestaande maandblad 'Spartacus' een kritisch stuk. Kort na de verschijning ervan zat een enigszins boze Schelling bij mij thuis tegenover me. Hij kwam tegen de inhoud van mijn artikel protesteren. Ik verweet hem, dat het besluit tot een bestand achter de rug van de arbeiders was genomen. Hij kon het niet ontkennen. Dat zou niet meer gebeuren, zei hij. Of hij dat zelf geloofde heb ik hem niet gevraagd.

Een bestand zoals dat van april 1973 werd sindsdien niet gebruikt als de beproefde manier om een staking te beëindigen. Maar achter de rug van de arbeiders om beslissingen nemen, dat  gebeurde meer dan eens, zowel daarvoor als daarna. Ik was er getuige van dat in het destijds nog bestaande Gebouw van Kunsten en Wetenschappen aan de Mariaplaats in Utrecht een bijeenkomst plaats vond van hoofdbestuurders en wat lagere functionarissen van de Metaalbewerkersbonden. Onderwerp van de beraadslaging was: de aan de gang zijnde staking bij de DEMKA.

Van meningsverschillen was nauwelijks sprake. De heren vonden zonder meer dat een voorstel van de directie van die metaalfabriek moest worden aanvaard. Werkhervatting was het parool. Van overleg met de achterban werd niet gerept.

Kort daarop gaf, in een ander niet al te groot zaaltje in Utrecht, bondsbestuurder Stan Poppe jr. 'tekst en uitleg' aan een flink aantal personeelsleden van de DEMKA. Er konden vragen worden gesteld, waarvan ik als eerste gebruik maakte. Een vraag had ik eigenlijk niet, wel een opmerking, een soortgelijke als die welke Schelling boos had gemaakt. Poppe jr. werd niet boos. Hij wist natuurlijk dat ik niet uit m'n duim zoog en hij wist wie hij voor zich had: iemand die meer dan tien jaar met zijn vader en anderen in de redactie van het maandblad 'Spartacus' had gezeten.

"Achter de rug van de arbeiders?"

Onder de leden van de metaalbewerkersbonden in het zaaltje, die het uiteraard allerminst eens waren met het plotselinge en onverwachte einde van de staking ontstond beroering. Mijn opmerking was precies dat wat hun op de lippen zweefde. Tussen Poppe jr. en mij volgde geen debat. Hij sprak slechts een paar korte woorden: 'Cajo' - hij noemde mij bij m'n voornaam - 'heeft gelijk. Zó had het niet mogen gebeuren.' 'En in de toekomst?' informeerde ik. Poppe schudde zijn hoofd. 'Geen 'Paasbestand?’ 'Nee', zei Poppe. 'Ik neem aan dat je weet wat ik daar over heb geschreven?' Poppe knikte. 'Als jullie nog eens op deze wijze een staking beëindigen zal je het voor een tweede keer kunnen lezen. Poppe zei, dat hij er dan een antwoord op zou geven. Ik verzekerde hem, dat hij daar dan de ruimte voor zou krijgen.

Het heeft geen twee jaar geduurd of Poppe jr. (en Schelling} konden inderdaad, en om dezelfde reden als voorheen, nog weer eens lezen wat mijn geestverwanten en ik dachten van vakbondbestuurders die hun achterban aan hun laars lappen. Maar van een antwoord heb ik nooit één letter gezien.