Bob Reinalda

De korte biografie als genre

Op 15 december 2000 wordt, ijs en weder dienende, in het Zaans Museum het achtste en laatste deel van het Biografisch woordenboek van het socialisme en de arbeidersbeweging in Nederland, afgekort tot BWSA, gepresenteerd. Op initiatief van P.J. Meertens werd op 11 april 1953 de grondslag voor dit biografisch project gelegd op een vergadering van de kort tevoren opgerichte Sociaal-Historische Studiekring.

Na dertig jaar verscheen een overzicht van de voorbereidingen. Een van de belangrijkste besluiten van de redactie is geweest het biografisch woordenboek niet in één deel te publiceren, zoals de stichters van het project steeds voor ogen heeft gestaan, maar uit te komen in afzonderlijke delen, die dan samen het woordenboek vormen. Daarbij werd ervoor gekozen in elk deel biografieën van A tot en met Z op te nemen en niet, zoals ook gebeurt, de letters van het alfabet af te werken. Tussen 1986 en 2000 verschenen bij het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis met een royale subsidie van Reaal (voorheen de Centrale) en steun van de Nederlandse Stichting tot beoefening van de Sociale Geschiedenis acht delen met, als ik goed heb geteld, 577 levensschetsen.

In de redactie van het biografisch woordenboek hebben, in alfabetische volgorde, korte of langere tijd zitting gehad: Mies Campfens, Jan Gielkens, Ger Harmsen, Jannes Houkes, Frits de Jong Edz., Piet Meertens, Albert Mellink, Oene Noordenbos, Bob Reinalda, Margreet Schrevel en Anneke Welcker. De cursief gedrukte namen zijn de namen van de huidige redactie. Aansluitend op het achtste deel zal nog een negende deel verschijnen met de registers op alle delen, alsmede correcties en aanvullingen op de gepubliceerde schetsen. In dit artikel enkele woorden over de korte biografie als genre en enkele gedachten inzake het negende deel.

De korte biografie als genre
Biografische woordenboeken zijn een typisch product van de 19e en 20e eeuw, gebaseerd op de ‘moderne biografie’. De moderne biografie beschrijft min of meer complexe persoonlijkheden als deelgenoten van hun tijd. Er zijn drie kernelementen te onderscheiden: 1. het individu dat centraal staat; 2. diens gecompliceerde persoonlijkheid, die wij willen en kunnen kennen; en 3. het gegeven dat het individu probeert zijn of haar omgeving, de publieke sfeer, te beïnvloeden en vorm te geven. Beïnvloeding van de publieke sfeer gebeurt ter bevrediging van persoonlijk nut (al is er, zo leren deze woordenboeken, veel tegenslag te verwerken), maar de bedoelde beïnvloeding draagt bij tot de schepping van iets nieuws. Criterium voor opname in het BWSA is: ‘de oorspronkelijke bijdrage, welke personen aan de ontwikkeling van het socialisme en de sociale beweging geleverd moeten hebben. Zij, die alleen maar organisatorisch actief zijn geweest, blijven buiten behandeling’, heet het in een wel zeer strenge formulering.

Theorievorming over de biografie heeft vooral betrekking op de grote biografie (in boekvorm), vaker die van letterkundigen dan politici of sociale bewegers, nauwelijks nog van ondernemers. Die theorievorming raakt ook aan die handige naslagwerken, onze biografische woordenboeken, en ik ben uiteraard niet de eerste die spreekt over de ‘korte biografie als genre’.

Hoe groot is die korte biografie? Naar boven grenst de redactie zich in het BWSA af van de biografie in boekvorm, naar beneden van de doorgaans nogal opsommerige Who is who’s en bio’s als onderdeel van bij voorbeeld parlementaire geschiedenissen. ‘Van personen, die in het parlement naar voren komen, dient een beeld te worden gegeven, maar het beeld mag nimmer worden tot een kleine biografie’, aldus Peter Maas. Wie het eerste deel van het BWSA vergelijkt met de latere delen, zal merken dat de redactie de omvang van de schetsen vergroot heeft, omdat zij meende dat meer woorden een genuanceerder en beter te lezen schets opleveren. Aanvankelijk zat de redactie teveel tegen een Who is who aan. Er was onvoldoende ruimte om een persoon uit te tekenen met een anekdote of treffend citaat. Hier is een woord van dank op zijn plaats aan de uitgever (Stichting beheer IISG) en voornaamste subsidiegever (Reaal), die de redactie ruimhartig toestonden meer pagina’s te gebruiken. Ook in de typografie was al sprake van ruimhartigheid, waardoor een te klein lettercorps en een veelvoud aan afkortingen vermeden konden worden. Integendeel, bij de uitgave is gekozen voor een ruime en open typografie, met bij elke schets een portret van de gebiografeerde.

Knelpunten bij de beknopte biografie
De beknopte biografie kent enkele knelpunten. Het eerste knelpunt betreft de persoonlijkheid van de gebiografeerde. In het BWSA wordt steeds het hele leven van betrokkene geschetst, dus niet alleen die aspecten uit het leven die op de sociale beweging betrekking hebben. Het is de vraag of het de auteur lukt die persoonlijkheid te tekenen. Waar bestaat die uit? Werken wat Karl Mannheim Polar-Erlebnisse noemt door in die levens? Bestaan er keerpunten, cruciale momenten in een leven, hoogte- of dieptepunten waarin die persoonlijkheid aan de oppervlakte komt? Krijgt de auteur op die momenten greep, respectievelijk op de momenten daartussen? En wat als dergelijke hoogtepunten ontbreken? Wat zegt de auteur over het ‘intieme’ leven van de gebiografeerde? Te merken is dat biografen (en redacteuren) de nodige schroom hebben bij het vermelden van emoties, de privé-sfeer, homoseksualiteit, of omgang met partners, die er wel zijn, die zelfs een rol spelen, maar die toch op een bepaalde manier soms niet genoemd mogen worden. Niet ieder beziet het gevoelsleven van de ander met even veel warme belangstelling als Maarten Koning zijn collega’s in Voskuils Bureau. Redacties van biografische woordenboeken raden psychologiseren eerder af. Ton Gabriëls van het Biografisch Woordenboek van Nederland hoort overigens tot de voorzichtige aanmoedigers  In deze context past ook het vraagstuk van de goed gekozen anekdote, die volgens Sam Dresden ertoe kan leiden dat men de zin van het levensverloop begrijpt. Hij verzet zich echter tegen de gedachte dat de anekdote het hele leven typeert. Ten aanzien van anekdotes bestaat in biografische woordenboeken terughoudendheid, meer dan gerechtvaardigd is op grond van het beperkte woordental.

Het tweede knelpunt in de beknopte biografie is de contextuele informatie. Die komt er in een biografisch woordenboek gauw bekaaid van af. Terecht wijst Jan Romein er op dat die essentieel is voor het begrijpen van de gebiografeerde. Maar ik weet ook hoe ik als redacteur teveel uitweiding in dit verband schrap. Dat is immers elders na te lezen. Daar is het biografisch woordenboek niet voor.

Het derde knelpunt betreft het vermijden en ontmaskeren van mythes. Er kan niet genoeg gewezen worden op de noodzaak oorspronkelijke bronnen te gebruiken, en voorzichtig te zijn met het overschrijven van reeds bestaande beelden. Bij de korte biografie is dit een punt van zorg, wanneer een auteur te veel op bepaalde literatuur of op enkele bekende gegevens steunt. Meer in het algemeen doet zich hier het feit voor dat biografische woordenboeken zelden met een notensysteem werken. Eigenlijk is dit vanuit de wetenschap een vereiste, al komt het zogeheten APL aan het eind van de schets (Archief, Publikaties en Literatuur) hier enigszins aan tegemoet.

Het vierde knelpunt, dat mij ook op de toekomst brengt, betreft de coherentie in een biografie. Dit ligt in het verlengde van het eerste knelpunt. De biografie als zodanig en het biografisch woordenboek in het bijzonder leiden makkelijk tot beschrijving van een gesloten, complete persoonlijkheid met samenhangend gedrag. James Clifford spreekt evenwel over de ‘mythe van de persoonlijke coherentie’, waardoor openheid in een leven dat zich nog moet ontwikkelen en discontinuïteit makkelijk ondergesneeuwd raken (vgl. Clifford 1978). Komen bij voorbeeld de dieptepunten in een leven wel voldoende aan bod, of neigt de biograaf eerder tot vergoelijking dan debunking? Zijn uitspraken gedaan bij begrafenissen of crematies – als algemene waardering vaak aan het eind van een schets geciteerd – genuanceerd genoeg? Biografen veronderstellen al gauw een opgaande lijn in een leven, en verwaarlozen de neergaande lijnen. De penningmeester van de Algemene Nederlandse Metaalbewerkers-Bond J.G. Sikkema schreef ooit korte levensschetsen van zijn bondsbestuurders – deze zijn opgenomen in het door Luuk Brug en anderen uitgegeven boek Organisatie in een ijzeren tijdperk– waarin deze boekhouder als vanzelfsprekend ook de neergaande lijnen vermeldt. Te denken valt aan een degradatie door slecht functioneren of ontslag als gevolg van een – ik zeg het erbij – vaak door geldgebrek afgedwongen, greep in de kas. Auteurs van korte schetsen, die aan dit soort onaangename gebeurtenissen herinnerd worden, willen nog wel eens afwijzend reageren op voorstellen ter aanvulling van hun ontwerpschets, heb ik gemerkt. Liever de nare dingen niet zo hard gezegd, is dan de gedachte.

Levens zijn niet zo coherent, zeg ik, terwijl ik als redacteur tegelijk een schets verwacht die samenhang vertoont, maar dan dus wel een met oog voor discontinuïteit en tegenstrijdigheid in persoonlijkheid en gedrag.

Toekomst: CD-Rom en internet?
Dan nog iets over de toekomst van dit biografisch project. Allereerst is er het nog uit te brengen negende deel, met daarin registers, correcties en aanvullingen. Bij registers kan men denken aan een totaalregister op alle acht delen (eerder werd na deel 5 een afzonderlijk register gepubliceerd, dat op de delen 1 – 5 betrekking heeft). In deel 7 heeft de redactie van het BWSA al duidelijk gemaakt dat zij het op prijs stelt correcties en aanvullingen op eerder gepubliceerde levensschetsen te ontvangen. Deze oproep heeft inderdaad tot reacties geleid. Soms betreft het kleine correcties of aanvullingen, soms gaat het om substantiëlere bijdragen. De redactie heeft de bedoeling de nog levende auteurs van haar schetsen aan te schrijven met het verzoek correcties en aanvullingen in te sturen, de recensies door te vlooien en op andere manieren zicht te krijgen op wat er aan correcties en aanvullingen kan worden opgenomen. Hierbij valt ook te denken aan bijeenkomsten, waarin deskundigen nog eens naar de gepubliceerde teksten kijken. Ieder die correcties en aanvullingen heeft, alsmede suggesties voor het negende deel, kan die aan de redactie kenbaar maken.

Als de middelen te vinden zijn, zou ik het BWSA uiteindelijk ook op CD-Rom willen uitbrengen, en eventueel ook in een internetversie (die de mogelijkheid van voortgaande aanvulling alsook uitbreiding en voortzetting in zich bergt). De 44 delen van het Franse zusterproject, kortweg Le Maitron, staan op één CD-Rom-schijfje. Naast makkelijk opzoeken biedt deze publicatievorm het perspectief van een prosopografische analyse, dat wil zeggen zicht krijgen op de kenmerken van een groep mensen, die zich in een specifieke periode voor een bepaald doel inzetten. Op een CD-Rom zijn deze eenvoudig op te sporen met de zogeheten ‘boolean operators’ (en, of en zonder). Het zou bepaald interessant zijn eens na te gaan van bepaalde groepen, hoe vaak zij scheidden en hertrouwden, hoeveel kinderen zij hadden en op welke wijze zij tot de sociale beweging zijn gaan horen. Met een schriftelijke versie kan men dit uiteraard ook te weten komen, maar met de moderne technieken kan dit oneindig veel sneller en preciezer.

Nu is het op CD-Rom zetten van een bestaand biografisch woordenboek als BWSA of Le Maitron nog iets anders dan het opzetten van een gedigitaliseerd woordenboek, zoals in de 21e eeuw zal gebeuren. In het eerste geval worden bestaande teksten en schijfjes gebruikt om in plaats van een gedrukte tekst een beeldscherm te vullen. Uitgangspunt daarbij is feitelijk het format, zoals dat door de initiatiefnemers is ontworpen. Als lezing van Het Bureau van Voskuil mij iets heeft doen begrijpen, dan is het wel de planloosheid die aan Piet Meertens’ oorspronkelijke BWSA-project uit 1953 ten grondslag heeft gelegen. Wat ik in de jaren zeventig geleerd heb, toen ik bij de kleine redactie kwam, zijn uiterst nuttige vaardigheden als het blijven vullen van mapjes met knipsels en uittreksels, het beschrijven van systeemkaarten en het met mappen en kaarten vullen van aangeschafte ladekasten. Ik pluk er voor het BWSA nog steeds de vruchten van, omdat op deze wijze veel gegevens over te beschrijven personen bij elkaar zijn gekomen. Tot de hulpmiddelen van redacteuren hoort vanwege het contact met auteurs tevens de telefoon, tegenwoordig aangevuld met E-mail. Achteraf gezien, is het volstrekt terecht geweest om bij onze levensschets van Meertens in het eerste deel van het BWSA een foto te kiezen van Meertens, die in zijn ene hand een gedrukte bron houdt en in zijn andere een telefoonhoorn: een toegang tot zijn netwerken.

Het anarchische van Meertens’ BWSA-opzet is ook het verdere verloop ervan blijven kenmerken. Veel hing af van wat er werd ondernomen, zoals na vele jaren inventariseren het plan om in zes, later acht delen te verschijnen. Meertens’ schetsen in het oude Mededelingenblad waren min of meer het voorbeeld voor de latere, in boekvorm gedrukte schetsen, al heb ik aangegeven dat de redactie, die het format eerder al verbeterde, tevens een leerproces heeft doorgemaakt en uiteindelijk voor breder opgezette beschrijvingen heeft gekozen. Door een veelvoud van vaak praktische oorzaken zijn de schetsen in het BWSA niet altijd even consequent als zou moeten. Zelf zie ik dat gegeven, op een enkele echte inconsequentie na, wel als charmant. Bovendien is Meertens’ project met acht delen na 47 jaar flink gevorderd. In de 21e eeuw zal dat anarchische niet meer kunnen, omdat voor het opzetten van een gedigitaliseerd biografisch woordenboek veel meer een van tevoren doordacht format vereist is, opdat vergelijking van alle levensaspecten mogelijk wordt. Elk leven wordt als het ware in onderdelen uiteengelegd, waarna elk onderdeel moet worden ingevuld. Ik wil hiermee geen doem oproepen, omdat ik verwacht dat het ontwerpen van zo’n format enige tijd zal nemen, waarna alles op zijn of haar pootjes terecht zal komen. Wat zo’n digitaal biografisch woordenboek echter niet mag worden, is een woordenboek dat in de korte biografische schetsen geen aandacht besteedt aan de incomplete persoonlijkheid, tegenstrijdigheden in iemands leven, neergaande lijnen, bijzondere emoties en andere hierboven onder knelpunten aangeroerde zaken.

Literatuur
Brug, L., H. van den Hurk, et al, Organisatie in het ijzeren tijdperk. De ANMB gegevens van J.G. Sikkema toegelicht en aangevuld. Amsterdam 1995.
Clifford, J., ‘“Hanging up looking glasses at odd corners”. Ethnobiographical prospects’, in: D. Aaron (red.), Studies in biography. Cambridge 1978, pp. 41-56.
Dresden, S., De structuur van de biografie. Den Haag 1956. (p. 99)
Gabriels, A. J. C. M., ‘Portretten in miniatuur: het Biografisch Woordenboek van Nederland’, in: B. Toussaint en P. Van der Velde (red.), Aspecten van de historische biografie. Kampen 1992, pp.50-64.
Maas, P. F. (red.), Parlementaire geschiedenis van Nederland na 1945. Deel III. Het kabinet-Drees-Van Schaik (1948-1951). Band A. Liberalisatie en sociale ordening. Nijmegen 1991
Reinalda, B., ‘Dertig jaar Biografisch woordenboek van het socialisme en de arbeidersbeweging in Nederland’, in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 9 (1983), 3, nr. 32, pp. 370-96.
Reinalda, B. (1998). ‘Discontinuity and coherence in the short biography: Arthur J. Goldberg and the OSS Labor Branch’, in: H. Bak en H. Krabbendam (red.), Writing lives. American biography and autobiography. Amsterdam 1998, pp. 238-246.
Romein, J.,  De biografie. Amsterdam 1946. (p. 170)

Correcties en aanvullingen op de bestaande biografieën in het BWSA kunnen worden gestuurd naar Bob Reinalda, Achterloseweg 45, 6615 AG Leur, B.Reinalda@BW.KUN.NL.