Henny Buiting

Paul de Groot, een hartverscheurend en meedogenloos portret

Voor de overgrote meerderheid van het Nederlandse volk, voor zijn talrijke politieke tegenstanders en zeer zeker ook voor dissidenten in eigen kring gold Paul de Groot, aanvoerder van de CPN, de kleine communistische partij van ons land, als de vleesgeworden duivel en als object van haat en verachting. Wat betreft die politieke opponenten neemt de trotskistische beweging een bijzondere plaats in, vanwege de omhelzing van de door Lenin gestichte Sovjetstaat, om zich tezelfdertijd militant te keren tegen het zogezegde stalinisme als de bureaucratische en moordlustige verwording ervan.

Het is in zekere zin vanzelfsprekend dat een auteur als Jan Willem Stutje die zich in de hier besproken studie, zij het impliciet, tot dit trotskisme bekent, de persoon van De Groot verbindt met, zoals het wordt geformuleerd, de 'misdaden en absurditeiten van het stalinisme' (12). Door middel van de levensbeschrijving van Paul de Groot zoekt de dissertatie (meer) inzicht in het wezen van het stalinisme. Minder voor de hand liggend gezien deze achtergrond, is de opzet zich in te leven in de motieven van De Groot, niet alleen om 'waarheidsgetrouw' te kunnen oordelen, maar zeker ook om deze overtuigde stalinist van diens diabolische statuur te ontdoen. Dienstig aan deze doelstelling is natuurlijk een schets van de sociale, culturele en politieke context die De Groots politieke leven sterk bepaalde. Minstens zo belangrijk echter dunkt me de poging De Groot als mens van vlees en bloed te beschrijven, waarbij diens joodse afkomst van eminent belang is. Deze poging de beschreven hoofdpersoon te vermenselijken, komt duidelijk naar voren in de huiveringwekkende beschrijving van de jacht van de nazibezetter op de communist maar bovenal jood De Groot en, in ruimere zin, tevens in de signalering van het afwijzen door 'de maatschappij' van diens joodse identiteit die De Groot, zoals Stutje aantoont, in later jaren 'met waardering' besprak (12).

Op weg naar de macht

De biografie is strikt chronologisch opgebouwd en ziet bewust af van een afzonderlijke behandeling van thema's, zoals dat aangaande de kwestie van de joodse identiteit en de joodse emancipatie die toch een van de hoofdmotieven van het boek uitmaakt. Dit om, zoals Stutje meedeelt, de valse suggestie van een niet aanwezige coherentie te vermijden en om 'uit de feiten' zélf een karaktervorming te reconstrureren (15). Men kan dit een nobele en in zeker opzicht een voor de hand liggende aanpak noemen, maar zo onproblematisch als de auteur het doet voorkomen is een dergelijke opzet toch zeker niet.

Inderdaad toont de fascinerende beschrijving van de jeugd- en jongelingsjaren van De Groot (1899-1925), dat een 'verstehende' en door specifieke achtergronden gesteunde presentatie van 'feiten' buitengewoon vruchtbaar kan zijn. Het op uniek archiefmateriaal berustende verhaal geeft een prachtig beeld van de vormingsperiode van de in Antwerpen opgroeiende telg van een Amsterdams diamantbewerkersgezin, die in de havenstad zijn latere vrouw Szajndla (Sally) Borzykowska kort na de Eerste Wereldoorlog leert kennen. De Groots prille aanraking met de arbeidersbeweging, zijn ontluikende sympathie voor de Vlaamse beweging en naderhand zijn overgang naar een militant communisme zijn op een zodanige wijze beschreven, dat psychologische en politieke kenmerken van de latere partijleider reeds beginnen door te schemeren.

Toch treffen we anderzijds ook al in deze eerste periode, maar veel sterker nog in latere episodes, het bezwaar aan van, oneerbiedig gezegd, een zekere 'anarchie van de feiten'. Natuurlijk geeft de auteur wel degelijk informatie over de Vlaamse beweging, over de invloed van de nieuwe Sovjetstaat, van het opkomende communisme en natuurlijk de vakbeweging, toch geldt óók dat veel kennis ten onrechte wordt voorondersteld en dat de beloofde beschrijving van een vormende context van de hoofdpersoon te schematisch en ad hoc blijft om een psychologische maar ook een politieke diepgang mogelijk te maken. Deze constatering geldt nog veel sterker de periode van 1925 tot 1930, door Stutje getypeerd als die van 'de wording van een stalinist', en de erop volgende van 1930 tot 1934 wanneer De Groot tot het centrum van de macht begint door te dringen, om deze vervolgens decennialang in handen te houden.

In 1923 wordt De Groot wegens politiek activisme uit België verbannen. Na omzwervingen door Duitsland en Frankrijk belandt hij in 1925 tenslotte met vrouw en dochter in Nederland, waar hij actief wordt binnen de CPN. De lezer wordt bestookt met, inderdaad, een overvloed aan 'blote feiten' omtrent de manoeuvres van De Groot binnen de uiterst linkervleugel van de Nederlandse arbeidersbeweging. Ongetwijfeld een boeiend en historisch gezien buitengewoon belangrijk verslag, maar wat node wordt gemist is een meer analytisch verhaal over de wording van het Nederlandse communisme, de grondpatronen van de Communistische Internationale (Comintern), de kenmerken van het trotskisme, van het stalinisme en van andere thema's die voor goed begrip van De Groot en diens politieke optreden noodzakelijk zijn. Auteur Stutje gooit ons pardoes in het diepe en we bevinden ons van het ene moment op het andere temidden van het strijdgewoel. Links en rechts vallen slachtoffers, fronten verschuiven, vaandelvlucht naar het vijandige kamp is aan de orde van de dag en dit al geconcentreerd op wat de onafwendbare gang van de hoofdpersoon naar het centrum van de macht lijkt te zijn. Het verhaal blijft echter te beschrijvend en daarmee te schimmig en onoverzichtelijk om uit de kluwen van het gebeuren de eigenlijke motoriek en diepere zin van het historische proces te ontdekken.

Het is dezelfde achtergrond die de toegezegde karaktertekening van De Groot niet echt uit de verf doet komen. 'Feiten' zijn er in overvloed en er zijn stellig episodes in De Groots leven die door de auteur met grote empathie of zelfs psychologische diepgang beschreven zijn. Toch geldt in zijn algemeenheid, dat de weergegeven feiten niet 'als vanzelf' inzicht verschaffen in het waarom van De Groots geslaagde greep naar de macht en evenmin naar het (mogelijke) verband tussen individuele psychologie, joodse identiteit en stalinistisch leiderschap. De cruciale vraag in hoeverre het vanuit de Sovjetstaat opgelegde organisatiemodel van de communistische partijen het optreden van Paul de Groot dwingend vastlegde en welke vrijheidsgraden er mogelijkerwijs voor hem resteerden, blijft daarmee in wezen onbeantwoord.

Typerend in dit verband is een, althans volgens de auteur, cruciale episode in De Groots leven wanneer deze zich nog zo groen achter de oren is, in alle openheid de achterban van de CPN te mobiliseren tegen de partijleiding. Het incident speelt zich af in 1927 wanneer De Groot bakzeil moet halen en erkennen, 'dat leiding hem in de toekomst alleen kon toevallen door intern strijd te voeren buiten iedere openbaarheid om' en door de 'verantwoordelijkheid voor fouten loyaal te dragen'. Dit effent voor De Groot, zo concludeert Stutje, de weg naar de macht waarbij uitsluitend het eigenbelang telde, 'dat hij [...] [sindsdien] rücksichtslos najoeg.' Zo construeert de auteur uit de feitelijke beschrijving weliswaar een zekere karakterologische tekening, maar van diepgang is geen sprake, typerend voor alléén het zogenaamde stalinistische leiderschap lijkt het allerminst en het terugvoeren van De Groots Werdegang op één enkel incident is maar al te duidelijk een zwaktebod, iets wat bevestigd wordt door de introductie van De Groots 'ambitieuze karakter' als aanvullende, doch niet nader verklaarde factor (97).

Tweede wereldoorlog
Hoewel de boven aangegeven bezwaren het boek als geheel typeren, geldt tezelfdertijd dat ze aan belang inboeten naarmate het verhaal in de tijd vordert. Auteur Stutje raakt steeds beter op dreef en het verhaal bereikt zelfs een magistraal én dramatisch hoogtepunt wanneer de periode van de Tweede Wereldoorlog is aangebroken, zonder dat nadien van een heuse neergang kan worden gesproken. De beschikking over meer archief- en literatuurbronnen en - belangrijker nog - over getuigenissen van personen die De Groot zélf hebben meegemaakt, lijkt debet aan deze opvallende verschuiving. Het hoofdstuk waarin de oorlogsperiode is neergelegd toont een zeldzaam beklemmend beeld van een kleine militante communistische partij, die het opneemt tegen de overmachtige en meedogenloze moordmachine van de nazistische bezetter. Onwaarschijnlijke heldhaftigheid wordt afgewisseld door verraad en menselijke zwakheid, maar op het netvlies blijft toch vooral het beeld branden van doodgewone arbeiders die met al hun angsten en onzekerheden de barbaarsheid van het nazisme en van het monsterlijke antisemitisme weigeren te accepteren.

Verweven met de illegale strijd van de CPN is het zo mogelijk nog dramatischer wedervaren van Paul de Groot, diens vrouw en dochter tijdens de oorlogsperiode. Als partijleider, maar vooral vanwege zijn joodse herkomst, is De Groot eerste doelwit van de bezetter die alles op alles zet hem in handen te krijgen. Hoewel De Groot, conform de premissen van het Molotov-Ribbentrop-pact en van de Comintern, aanvankelijk zijn pijlen richt op het Frans-Duitse imperialisme, maakt het verbod van de CPN en haar nevenorganisaties op 20 juli 1940 duidelijk dat slechts een illegaal functioneren resteert. Half november 1940 valt De Groot in een militante kaderbrief de nazi's aan, 'die de armoede vermeerderen, de cultuur vernietigen en rassenhaat tegen de Joodse bevolking prediken' (174). De voorname rol van de CPN bij de staking van februari 1941 tegen de jodenvervolging, verhevigt de jacht van de bezetter op communisten en daarmee op Paul de Groot, die gedwongen wordt van onderduikadres naar onderduikadres te trekken. Dan treft hem in oktober 1942 het noodlot wanneer hij, ondergedoken te Gorssel, bij een overval door jodenjager Kees Heil op het nippertje weet te ontsnappen. Sally Borzykowska, die zich voor haar man opoffert - 'Loop, jongen, loop' zijn de laatste woorden die Paul de Groot van haar hoort - en dochter Rosa worden echter gearresteerd en vervolgens op 3 november 1942 in Auschwitz vermoord. De Groot, die de resterende oorlogsjaren tussen hoop en vrees leeft over het lot van zijn
geliefden, schrijft negen maanden na de arrestatie van vrouw en kind een tweetal hartverscheurende brieven om, zoals het heet, zich 'een beetje op te luchten'.

Deze brieven, zeer terecht (vrijwel) integraal weergegeven, zijn werkelijk onthutsend en ontroerend wat betreft de psychologische diepgang waarmee De Groot eigen falen tegenover vrouw en kind bekent, om zich onder te dompelen in een bijna onmenselijke wroeging. Voor auteur Stutje zijn de brieven een document humain op zich, maar ze vormen toch vooral het uitgangspunt om De Groots naoorlogse meedogenloze en paranoïde houding binnen de CPN, maar ook in de persoonlijke omgang, te kunnen plaatsen. De hardnekkigheid waarmee de CPN-leider de moord op vrouw en kind weigert terug te voeren op hun joodse afkomst en zijn nadruk op alléén de politieke dimensie, hun communisme, verschaft Stutje bovendien de mogelijkheid De Groots joodse identiteit te duiden en, tot op zekere hoogte, te verbinden met de partijpolitieke dimensie.

Alleenheerschappij en deconfiture

Ofschoon De Groot na de doodschrik van zijn nipte ontsnapping alle contacten met de CPN tijdens de oorlog verbreekt, slaagt hij er opmerkelijk gemakkelijk in na de bevrijding de leiding van de CPN te heroveren. Het beeld dat Stutje schetst van dit leiderschap is aan de ene kant dat van een bijna despotische verplettering van alles wat de partijleider niet zint, waarbij geen middel geschuwd wordt. De centrale plaats die de Tweede Wereldoorlog binnen de CPN tot aan haar opheffing is blijven innemen, gebiedt De Groot bovendien de partijgeschiedenis te (laten) herschrijven om zijn eigen jarenlange distantie van de partij tijdens deze gitzwarte periode, hoe begrijpelijk deze in psychologisch opzicht ook was, te verdoezelen of zelfs in haar tegendeel te doen verkeren.

Vriendschappen worden vermorzeld, partijgenoten verketterd, besmeurd en gecorrumpeerd om dit doel te realiseren. Tegelijkertijd wordt dit ontluisterende beeld zeer bewust door de auteur genuanceerd, waar hij de ramp die De Groot tijdens de oorlog trof in de beschouwing betrekt. Aan deze nuancering draagt ook de boeiende weergave bij van De Groots tweede huwelijk met de weduwe Eke Zegeling, die hem tijdens de oorlog in Zwolle een onderduikadres verschafte, en van zijn liefdevolle omgang met haar zoon Huib. Zo ontstaat een soort dubbelportret in één persoon van een norse, schichtige en door 'het stalinisme' gevormde potentaat enerzijds en een door de oorlog getekende, jarenlang door de Binnenlandse Veiligheidsdienst begluurde, erudiete joodse man anderzijds die, ironischerwijze, tenslotte door eenzelfde partijlogica verpletterd wordt die hijzelf zolang heeft weten te gebruiken en cultiveren.

De geschiedenis van de tanende macht van De Groot binnen de CPN en diens mislukte poging zijn vroegere almacht te herstellen wanneer de CPN in 1977 een verpletterde verkiezingsnederlaag lijdt, wordt door de auteur op buitengewoon gedetailleerde maar vooral op indrukwekkende wijze verteld, waarbij de getuigenissen van direct betrokkenen het geheel een extra dramatische lading geven. De beschrijving van de erop volgende laatste levensfase van Paul de Groot tenslotte toont vooral diens menselijke kant en verwekt, ondanks alles wellicht, mededogen met een man die niet alleen beul en vervolger, maar zeer zeker ook slachtoffer van niet zelf gekozen historische omstandigheden is geweest.

Jan Willem Stutje, De man die de weg wees. Leven en werk van Paul de Groot 1899-1986 Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam, 2000, 610 blz..