Cajo Brendel

Staking in het Groninger land

Voor ons staat vast, dat de staking bij de 'Ommelanden' slechts op één wijze kan eindigen: door de volledige overwinning van de Algemene Nederlandse Agrarische Bedrijfsbond. Omdat het standpunt van de ANAB de zienswijze van onze tijd vertegenwoordigt, van overleg tussen werkgevers en werknemers op voet van gelijkheid. Een koppige enkeling als de heer De Boer kan een tijd lang zijn ogen pogen te sluiten voor de feiten, hij kan de wijzers van de tijd niet terugdraaien.

Staking bij de Ommelanden.

Met deze woorden besloot op een gegeven moment Het Parool een beschouwing over een conflict dat 21 augustus 1952 uitbrak bij de coöperatieve Groningse zuivelfabriek De Ommelanden en dat tot 4 oktober van het jaar daarop heeft geduurd. Het was een dergelijke zienswijze, waarvan Het Parool ook al eerder blijk had gegeven en die later nog eens werd verkondigd in een boek dat geheel aan deze staking was gewijd en dat de titel kreeg van 'Correctie op de eeuwgrens', die mijn interesse wekte.

De grote aandacht die van meet af aan het gebeuren werd gewijd was voor mij de aanleiding om mij naar Groningen te begeven en mij nader op de hoogte te stellen. De mogelijkheid hiertoe werd mij geboden doordat de krant waar ik toentertijd voor werkte een reportage over een en ander wilde hebben. Het gevolg was, dat ik zowel met de 'koppige' directeur van deze zuivelfabriek kon spreken als met stakingsleider Sake van der Ploeg van de ANAB en de stakers zelf. Met diverse andere personen die hetzij op deze, hetzij op gene wijze bij de gebeurtenissen waren betrokken, had ik eveneens contact.

Mijn verblijf ter plekke duurde twee dagen en begon - volgens afspraak - met een onderhoud met directeur De Boer. Dat vond plaats in wat ronduit het eerste hotel van Groningen kon worden genoemd, vrijwel aan de voet van de Martinitoren. De heer De Boer had daar in de vooravond het diner gebruikt met een Franse zakenrelatie.
Wat ik mij na al die jaren van het gesprek herinner is dit, dat hij er op uit was mij van zijn gelijk te overtuigen. Ik was nauwelijks tien minuten met hem in gesprek of ik wist dat hij tot dat type van werkgever behoorde dat onder alle omstandigheden baas in eigen huis wil zijn en nooit genoegen neemt met inmenging van wie dan ook.

Naarmate hij langer aan het woord was rees voor mij onwillekeurig een schim uit het verleden op, een verleden waarin de ondernemer roofbouw op de arbeiders pleegde en waarin directeuren vakbonden als lastige pottenkijkers beschouwden. Dat in hun keuken waarin pensioenrechten, betaalde overuren en vakantietoeslagen onbekende dingen waren. In dat verleden bestond er geen cao en werden de arbeiders ofwel als lucht beschouwd ofwel ze werden goed genoeg bevonden om te worden afgesnauwd.

Ik logeerde voor één nacht in het toentertijd naast het station gelegen hotel Frascati, waar ook de stakingsleiding haar hoofdkwartier had gevestigd. Daar sprak ik langdurig met Van der Ploeg, die mij onder meer dingen vertelde die mijn indruk over De Boer bevestigde. Toen de ANAB namelijk op een gegeven ogenblik om een onderhoud met hem verzocht, antwoordde deze kortaf: 'Als wij de bonden willen spreken roepen wij ze wel.'

Mijn tocht naar het Groningse land was vooral daarom voor mij uitermate leerzaam omdat ik in de gelegenheid was drie werelden te leren kennen: die van een 19e eeuwse werkgever, die van de moderne vakbeweging en die van de arbeiders. Een wereld waarin georganiseerd overleg als een normale zaak wordt beschouwd was voor de heer De Boer het volstrekte onbekende. Wat de vakbeweging betreft: er was geen sprake van dat zij hier strijd voerde in p1aats van georganiseerd overleg doch slechts om georganiseerd overleg, opdat dit in de toekomst mogelijk zou zijn. Wat de stakers betreft, die sprak ik dezelfde avond nog toen Van der Ploeg mij in zijn auto meenam naar de op geruime afstand van de stad aan de Friese Straatweg gelegen fabriek. In het holst van de nacht stond ik voor het grote fabriekscomplex. De verlichte klok op het hoofdgebouw wees kwart over één. In de condensafdeling, in de hoge ruimte waar melkpoeder werd gefabriceerd, in het ultramoderne laboratorium, overal brandden volop de lampen. De Ommelanden, zo hoorde ik, is een continubedrijf, maar achter de glazen wanden dreunden toen geen machines en op het door een hek omsloten terrein was geen sterveling te bekennen.

De posters, arbeiders uit de stad Groningen of uit Lettelbert, uit Zevenhuizen of Bedum, de pet in de ogen gedrukt, de handen diep in de zakken, de jassen glimmend door het vocht van de herfst, tuurden er zwijgend naar. Ze deden dat met dezelfde strakke blik als waarmee altijd belegeraars hebben getuurd naar een ingesloten vesting. 'Die verlichting', zeiden zij, 'is camouflage die dienen moet om de indruk te wekken dat er met behulp van onderkruipers gewoon kan worden doorgewerkt.' Van werken was geen sprake. Nog terwijl ik daar stond floepten afdelingsgewijs de lichten uit. Alleen de wijzerplaat van de grote klok bleef zichtbaar. Diepe stilte heerste alom.
De volgende morgen ben ik in de fabriek geweest. Hoe ik er binnen kon komen kan ik mij niet herinneren, maar ik herinner mij wel dat de heer De Boer er mij ontving. De vorige avond nog had hij in het hotel zijn positie zeer rooskleurig voorgesteld. Hij noemde 'de zaak volkomen dood voor de heren van de vakbeweging.' Die morgen echter moest hij toegeven dat de condensafdeling bijvoorbeeld door de staking volkomen was lamgelegd.
Wie de heer De Boer geloven wilde ging het hele conflict 'om niets'. Volgens hem zou er geen enkele eis van het personeel zijn die niet door de directie was ingewilligd. In het even- eens aan de Friese Straatweg gelegen, kleine café Gruno, waar de zuivelarbeiders dagelijks bijeenkwamen, hoorde ik van hen dat de staking het enige middel was dat hun nog overbleef om de toepassing van allerlei bepalingen van de cao af te dwingen. Het personeel wachtte nog steeds op nadere mededelingen over zijn pensioenrechten.

Wat de heer De Boer vertelde over inwilliging van de eisen van zijn arbeiders was in werkelijkheid niets anders dan een sprookje. De staking bij De Ommelanden was allesbehalve 'om niets' begonnen. Ir. W. Pasma, de secretaris van de Bond van Zuivelfabrieken in Groningen, verklaarde mij dat genoemd bedrijf het enige van Nederland was dat zich niet bij de Bond van Zuivelfabrieken in Groningen had aangesloten. Het maakte zich, vertelde hij, schuldig aan oneerlijke concurrentie en was groot geworden met behulp van methoden die de andere zuivelfabrieken 'immoreel' achtten.

Ik sprak destijds in Groningen ook met de heer E. Ebels, de Commissaris der Koningin in die provincie. Deze vertelde me dat hij een bemiddelingspoging had ondernomen, maar dat deze mislukte nog voor zij was begonnen. De heer De Boer weigerde botweg aan de onderhandelingstafel plaats te nemen nog voordat hij wist met wat voor voorstel de CdK voor de dag zou komen. 'Als agrariër', aldus de heer Ebels, 'sta je volstrekt niet zo gauw aan de kant van de vakbonden...  Maar nu zou ik willen, dat ook andere vakbonden dan het NVV zich achter de staking stelden. Dat zou de heer De Boer en wellicht de melkleveranciers er misschien van overtuigen dat de zaken toch wel wat anders zijn dan zij het tot dusver zien.'

'Er bleef ons geen andere keus', zei de destijds 21-jarige staker Koos Suurhof, 'er was geen andere oplossing en het besluit tot staken werd genomen met bijna algemene stemmen, maar één stem blanco.' De vastbesloten wil van de stakers enerzijds en de koppige vasthoudendheid van de heer De Boer anderzijds leidden tot - wat ik toen natuurlijk nog niet wist - de lange duur van het conflict dat zich ook voortdurend verscherpte. Ik ben natuurlijk ook na mijn bezoek aan Groningen de gang van zaken nauwlettend blijven volgen. Op Oudejaarsdag 1952 wierp de heer De Boer de brandfakkel van de klassenstrijd op het Friese platteland. Hij trok naar de gemeente Achtkarspel om er onderkruipers te ronselen. Het gevolg was dat er grote onrust ging heersen onder de arbeiders in Kooten, Kootstertille en Kootstermolen, in Zwaagwesteinde en Buitenpost, in Drogeham en Twijzel. Het streven van de heer De Boer om onderkruipers te ronselen stuitte bij een grote meerderheid van de Friese arbeidersbevolking op felle weerstand. Vooral in het dorp Kootstertille leidde dat tot strijd. Deze bracht de grote tegenstelling aan het licht, niet slechts die tussen de ANAB en De Ommelanden, maar ook die tussen de zuivelarbeiders en de ANAB en die tussen de burgerlijke kranten en een man als De Boer. Aanvankelijk kon men in de bedoelde kranten hoofdzakelijk sympathie voor de stakers lezen, althans sympathie voor de ANAB.

Zij die aanvankelijk de Groningse stakers nog met een Hosanna tegemoet traden aarzelden na een felle botsing in Kootstertille geen ogenblik om Kruisigt hen! te roepen. De Nederlands Hervormde predikant ds. A.J. Hendriks te Kooten richtte zich met een 'woord van herderlijke vermaning' tot zijn gemeente, waarin hij met alle nadruk waarschuwde tegen alles wat strijdig was met wet en orde. De ANAB verklaarde op 13 januari - ik was het conflict bij De Ommelanden aandachtig blijven volgen - dat deze bond zich geheel met deze kanselboodschap kon verenigen.

Wat de staking bij 'De Ommelanden' mij destijds geleerd heeft was, dat in de loop van een conflict de tegenstelling tussen de vakbeweging en haar achterban steeds duidelijker aan het licht treedt. Dat bleek bovendien ook uit hetgeen stakingsleider Van der Ploeg mij vertelde omtrent zijn 'strategie'. Van felle strijd, zoals die bijvoorbeeld in Kootstertille plaats- vond, was bij hem geen spoor te bekennen. De actie van de bond bestond - iets anders kan moeilijk worden gezegd - uit het min of meer 'bezighouden' van de stakers. Hij liet ze bijvoorbeeld bedrijfsauto's van De Ommelanden of die van melkleveranciers volgen, wat, zo bleek uit zijn verhalen, op min of meer vrij zinloze acties neerkwam.

Als ik me goed herinner ben ik twee keer in Groningen geweest. Des te langer de staking duurde des te meer werd mij het dubbele karakter ervan duidelijk. 'Al zal', lees ik op één van mijn notities uit die dagen, 'de directie, dat wil zeggen de heer De Boer, in ieder geval de verliezende partij zijn, dat betekent geenszins dat de arbeiders de overwinnaars zullen wezen.' Waarvoor de ANAB streed kan min of meer worden beschouwd als een reeds overal bestaande voorloper van het 'poldermodel'. Dat wil zeggen: de samenwerking van bond en werkgever in tegenstelling tot de door de heer De Boer verpersoonlijkte afkeer van beider samenwerking.