Ruud Beeldsnijder

De tong van Johan de Witt. Een politieke afrekening

Jaren geleden stond ik voor een vitrine, in het historisch museum van Den Haag, tegenover de tong van een der grootste staatslieden van Nederland. Dat Johan de Witt op een gruwelijke wijze vermoord was, wist ik, maar niet dat zijn tong rustte in een historisch museum.

De confrontatie met de tong van De Wit bracht me tot het nadenken over hoe zoiets had kunnen gebeuren in een doorgaans tamelijk vreedzaam land. En verder over wat nazaten van de liberalen van toen nu zouden kunnen vragen. Misschien dat de tong, met plechtige eerbewijzen, bij de overige resten zou moeten worden begraven. Net zoals Groenlanders, wier ijsmummie in de tentoonstelling 'Botje bij botje' in de Rotterdamse Kunsthal aanwezig was, dat destijds hebben gevraagd. Bij de moord en de verminking daarna van de De Witten was de opgefokte haat tegen hen opmerkelijk. Zeker, Johan de Witt was een hooghartig regent tegenover wat hij als 'gepeupel' beschouwde. Misschien was hij alleen voor mensen uit zijn eigen kring vriendelijk en hartelijk, maar welke regent was niet zo?

Johann de Witt

Het politiek gebeuren in de tijd van Johan de Witt
Na de mislukte aanslag op Amsterdam in 1650 en het vroegtijdig overlijden van stadhouder Willem II, besloten de Staten geen nieuwe stadhouder meer aan te stellen. De talentvolle Johan de Witt, een regentenzoon uit Dordrecht, werd in 1653 raadpensionaris van Holland.

Ten aanzien van de buitenlandse politiek heeft de Republiek in de periode 1650 - 1672 voortdurend moeten laveren tussen de Engelse en Franse politiek. Met Engeland werden twee zeeoorlogen gevoerd. De Engelse kooplieden en bankiers, zo mede de Fransen, bezagen de grote macht en bloei van Amsterdam, dat in staat was oorlogen in Europa te financieren en gekroonde hoofden de benodigde leningen te verstrekken, met afgunst.
Na het aan de macht komen van Cromwell kwam er een eind aan de oorlog met de Engelsen. In overleg met Cromwell, die niet wenste dat de met de Stuarts verwante Oranjes weer aan de macht zouden komen, liet De Witt in een speciale geheime zitting van de Staten van Holland de Acte van Seclusie in 1654 aannemen. Daarmee maakte hij zich gehaat bij de Orangistische partij. In 1660 werd Karel II, een oom van het zoontje van Willem II en Mary Stuart, tot koning van Engeland gekroond. Het verzoek van moeder Mary om het jongetje tot stadhouder van Holland en Zeeland te benoemen, werd door de Staten afgewezen. Wel trokken deze de Acte van Seclusie in en schiepen daarmee de mogelijkheid dat het prinsje bij meerderjarigheid staatsfuncties kon vervullen, mits zijn opvoeding aan de Staten werd toevertrouwd.

Zo werd Willem III in 1666 'Kind van Staat', maar bleef onder de niet altijd gunstige invloed van zijn kleine pro-Engelse omgeving. Maar de betrekkingen met Frankrijk, dat aasde op de Zuidelijke Nederlanden, ontwikkelden zich niet gunstig, net zo min als die met Engeland. In de Tweede Engelse zeeoorlog boekten in 1665 de Engelsen een overwinning en dit leidde De Witt tot de overweging dat hij Franse steun nodig had. Die kon hij vragen op grond van een verdrag uit 1662, maar deze hulp kwam slechts mondjesmaat. Buat, een oud-kapitein in de lijfwacht van prins Willem III, die tegen de Republiek had geïntrigeerd, werd in 1666 terecht gesteld. Dat werd een reden voor de Staten van Holland om in 1667 het Eeuwig Edict af te kondigen waarbij het stadhouderschap in Holland werd afgeschaft en dat over de andere provincies onverenigbaar werd verklaard met de functie van kapitein-generaal. Wel kreeg de jonge prins een zetel in de Raad van State. Er waren velen, die nu de indruk kregen dat De Witt Franse hulp had gezocht om diens ontplooiing te beletten. Toch bleef Frankrijk gevaarlijk en in 1668 sloten de Republiek, Engeland en Zweden een verbond om de agressieve Franse politiek in te tomen, de Triple Alliantie. Betrouwbaar bleek deze alliantie niet. In 1670 sloten Engeland en Frankrijk een geheim verdrag van Dover met het doel Nederland ten geschikter tijd aan te vallen. Maar De Witt had al spoedig gemerkt, na het terugroepen van de Engelse ambassadeur, dat men weinig op de Engelsen zou kunnen rekenen bij een Franse aanval. Hij had altijd veel gedaan voor de versterking van de vloot, maar het leger bleef zwak, reorganisatie was haast niet mogelijk, omdat het gezag per gewest werd uitgeoefend. Er was te weinig discipline en een chronisch gebrek aan manschappen. Bovendien was het de vraag wie opperbevelhebber zou moeten worden. De Witt vertrouwde de jonge prins te weinig en vond bovendien dat deze te weinig ervaring had.  
In 1672 kwamen de oorlogsverklaringen van Frankrijk en Engeland aan de Republiek. Het moet een grote schok zijn geweest, ook voor De Witt, die als jurist vertrouwde op teksten van wetten en verdragen. Er verschenen in Holland zeer kwaadaardige politieke pamfletten

De ophitsing in pamfletten
Die haat tegenover de De Witten, vermengd met veel oud zeer, die hem fataal is geworden, valt in heel wat pamfletten, allen uit het jaar 1672, te constateren. De moord zou een volksgericht zijn, zoals men het toen wilde doen voorkomen. En hoeverre zouden de oorlog en de ellende daarvóór daarop zijn uitwerking hebben gehad?
In een tiental onderzochte pamfletten, alle uit het jaar 1672, voor en na de moord op de gebroeders De Witt, maar het waren er wel veel meer, kwamen heel wat politieke grieven, sommigen oude, te voorschijn. Zoals de afkondiging van het Eeuwig Edict, waarbij de familie van Oranje van het stadhouderschap werd uitgesloten, de terechtstelling van Buat en de Graeff, de regentenmacht en regenten-hovaardij, de Franse bedreiging, natuurlijk het gevolg van 'verraad' en het 'verkwanselen' van het land en de vrijheid bij vredesonderhandelingen. De gereformeerde dominee's en hun aanhangers verweten de 'stoïcijnen' dat zij misschien wel de 'ware vrijheid' verkondigden, maar de ware godsdienst hadden zij niet. Wij kunnen citeren uit deze pamfletten over:

Het Euwig Edict
- 'Hoe sterk en duur dat eeuwig edict (het ontnemen van regeringsfuncties aan de Oranjes) besworen was en hoe menigmaal den jongen prins lagen gelegt waren.' -
- 'En den Orangen Stam doen voor den Witten bukken. Die hij met duijvels list soo gruwelijk bevocht'-.

De slachtoffers Buat en de Graeff
- 'Bloed dat vergoten is, door toedoen van de raadpensionaris'-. Hier werd gedoeld op het proces tegen Buat. - 'Buats bloed roert om wraak, het wilder noch seldsaem afloopen'.
 
De Regentenmacht en hovaardij
- 'Mijn vriend, weet gij niet hoe dese twee gebroeders geheerst hebben en dat men met recht van haar mag zeggen gelijk Daniel eertijds eens seijde tegens den koningh Belsazar'...-. En hierbij werden bijbelse woorden gebruikt - 'haren geest verstijft van hovaardije - wierden sij van den throon hares koninkrijks afgestoten en men nam de eere van haar weg'- .
- In: 'De quade regeringe der Loevesteijnse factie', wordt gesproken over Witte (broots) kinderen die de plaatsen overgenomen hebben. - 'Daar was niet te hoog, of het konde begaan en bekomen werden bij die Witte voeten hadden' -. Het Eeuwig Edict werd gezien als 'een grouwelijke 't samenzweringe'.
- 'is het regeren soo soet men kan zijn vriende so beraaf over al in kruijen, en zijn het die niet zo zijnt andere'-.

De Franse bedreiging en verraad
- 'Een ieder roept verraad. d' Een scheld Oranje voor een oorzaak van 't verraad. Doch deze dat zijn meest vijanden van den Staat. Een ander vromer man, die seijdt dat dit al smeulde sinds Tweeden Wilhelms doodt en dat van dien tijd heulde met koningh Lodewijk dien schellem Jan de Wit, om 't vrije Nederland te leveren in 't bezit van hem en Holland soo geweldigh 't onderdrukken'-. De pamfletschrijvers ginger er van uit dat list was gebruikt 'op dat hem van Lowijs ter leen wierd toegebroght 't Gesach van 't Holle landt. Die ons willen leveren aan Vrankrijk'.

De schuld van de De Witten en de dreigementen tegen hen
- Brilleman vraagt: 'Maar hoe is 't. Zal men de Witten voor martelaars of voor gestrafte schuldigen te boek stellen'. En het antwoord luidt: 'voor onschuldige altijd niet'-.
We vinden in de pamfletten de slogan: 'Oranje boven en Wit onder. Die anders wil die slaa de Donder'. Eén conclusie is: 'Niet sparen sagen en tangen om de al te seer ingekanckerde en verotte ledematen af te setten'.
- 'Gij krijgt verraders loon, sal dan den Koningh praten; ons vriendschap is nu uit, vertrek het is u best, ghij sijt voor mij in 't land een schadelijke pest' -.
- Pieter de Groot, sijn swager Momba, ruart van Putten en andere ontrouwe dienaars van den Staat. / De gemeente hiermede niet vernoeght/ en verstaan hebbende dat hij ruart soude los gaan/ is op de been gekomen/ en heeft enige schoten op de voor-poort gedaan/ en hem nevens zijn broeder doorschoten/ en getrapt/ de leden als ooren neus en vingeren afgesneden/ en alsoo voorts aan de wip opgehangen naakt/ en seer lelijk toegesteld/ soo dat den selven hier op aerden een seer ellendig loon heeft ontvangen -.
- 'En Mr. Jan de Wit heeft nu gesien hij sal sekerlijk ten onder raken en van spijt als berstende: Heeft hij niet so veel miljoenen guldens uit het land gemaakt/ de Vijant ingelaten'. En de burger zegt: 'Ik vrees altemet voor ongemak, doch dit is waerachtig, dat de Burgerij genegen is te defenderen ten uijterste toe en soo gemerckt werd ijmandt te zijn die contrarij meent Hij sal eerder van kant zijn als hij selfs denkt'. De predikant uit het aangehaalde pamflet zegt dan nog wel dat men gehoorzaam moet zijn aan de overheden en op God vertrouwen.
In een samenspraek Tusschen Pieter en Klaes, met een grafschrift er bij, kunnen we vinden: - 'Hier leijt hij, die het Landt aan Vrankrijk overgaf door gruwelijk verraat en listige patenten'. En Pieter zegt: 'Dat hem de donder sla tot stucken en tot scherven men hoordt hem als een vis te snijden en te kerven. Die sulk een snootheijdt oijt bedacht heeft te bestaan Men kiest mij tot zijn beul, ick sou hem villen braden En koocken 't Ingewant en 't Hart uijt 't lichaam rucken Ja dan wel bloedrauw selfs opeten al de stukken'.

Toch waren er gelukkig ook andere, hoewel schaarse, geluiden. We lezen in: 'Copie van een Brief, Geschreven uyt Rotterdam aan N.N., Licenciaet in de Rechten tot Dantzich', iemand, die kennelijk anoniem wilde blijven, maar zijn hersens gebruikte: 'Maer het is beklaegelijk dat de justitie niet meer en is gerespecteerd en dat de Gemeente als een hollende paert den breijdel heeft uit de mont gesmeten ende sich soo meester gemaekct van die gene die haer hadden behoren te regeren, en deze barbaarsche ja onmenselijke manieren van mishandelen heeft een onverwinnelijcke schant-vleck toegebracht, aen onse goet-aerdige, en allesints barmhertigh en mededogende gereputeerde natie'. Dit werd geschreven uit Rotterdam, den 22 augustus 1672.

Het rampjaar 1672
Het Franse leger rukte op en bezette op 3 juli 1672 Utrecht, na omtrekkende bewegingen door Duitsland. Dit was mogelijk geworden door een verbond met de keurvorst van Keulen en het oversteken van de Rijn bij Lobith op 12 juni. Nu werden Johan de Witts’ pogingen om bondgenootschappen te sluiten met de Fransen verweten. Toch werkte de Witt bijna onafgebroken om de landstrijdkrachten te versterken. Samen met Willem van Oranje, nu kapitein-generaal - de vroegere conflicten werden op zij gezet - nam hij de verantwoordelijkheid voor het behoud van de Nederlanden. Men mag aannemen dat de samenwerking van Willem met Johan de Witt gegrond was op oprechte bedoelingen. Nadelig was echter dat vele volgelingen van de prins hoge officieren in het leger waren, verbitterd door de terechtstelling van hun vriend Buat. Sommigen waren half Engels of met Engelse vrouwen getrouwd. Vooral deze waren haatdragend en allerminst gesteld op De Witt. Zij geloofden, zoals de laatste biograaf van De Witt, Herbert Rowen, betoogt, 'in een wereld waar staatkunde werd bedreven met de dolk'. Indien nodig waren zij meer dan bereid de volkswoede te gebruiken om hun politieke doelen door te zetten. Johan de Witt poogde, door onderhandelingen met Lodewijk XIV, te redden wat er te redden viel. Pieter de Groot, diplomaat en zoon van Hugo de Groot was een van de onderhandelaars met de Fransen. Hij ging in zijn aanbiedingen zeer ver. Ten slotte adviseerde hij toch de zeer vernederende en slechte voorwaarden van Lodewijk XIV niet te aanvaarden. Niettemin zag hij, beangstigd door de 'volkswoede', zich genoodzaakt in allerijl Nederland te ontvluchten. De onderhandelingen leidden tot niets en de gekweekte volkswoede die Johan de Witt van capitulatie aan de Fransen beschuldigde, werd alleen maar groter. Hoe Willem zich echter ook inzette, zijn militaire kennis, meer theoretisch dan praktisch, was niet te vergelijken met die van de Franse generaals.

Door opgehitste heethoofden werd op 21 juni 1672 werd een eerste aanslag op De Witt gepleegd. Jacob de Graeff, een van de aanvallers, die niet als de overige drie, na de aanslag naar het legerkamp van de prins was gevlucht, werd gevat, bekende en werd terechtgesteld. Desondanks scheen De Witt nog clementie voor hem te hebben verzocht. Nu werd De Graeff, net als Buat, een martelaar voor de Oranje-gezinden. Het doel van de aanvallers was geslaagd, want door de aanslag was De Witt, al had hij deze overleefd, politiek machteloos geworden. Het Eeuwig Edict werd op 4 juli 1672 ingetrokken en op dezelfde dag werd Willem III stadhouder van Holland, spoedig daarna ook van Zeeland. De roep om Oranje nam toe, de volmachten van de prins werden steeds vergroot. Op 4 augustus bood Johan de Witt zijn ontslag aan bij de Staten van Holland. De verheffing van de prins tot stadhouder had hij met werkelijkheidszin en waardigheid als een voldongen feit aanvaard. De Republiek was in een moeilijke toestand geraakt. Friesland en Groningen waren slechts over zee te bereiken, Overijssel, Gelderland en Utrecht waren bezet. Holland werd alleen door de Waterlinie beschermd.

De wraak
Maar bovenal werd in Holland de politieke situatie steeds moeilijker. De beschikbare troepen waren naar het front gezonden. De burgerwachten kregen daardoor een grote rol toebedeeld. Zij waren niet altijd opgewassen tegen oproerige, opgehitste menigten. De Oranjeaanhangers poogden nu De Witt te treffen door politieke en lijfelijke aanvallen op zijn broer Cornelis, ruwaard van Putten, wonend in Dordrecht. Op 21 juni werd een mislukte aanslag op Cornelis gepleegd. Nog ernstiger was een valse beschuldiging van een onbetrouwbaar sujet, Willem Tichelaar, barbier-chirurgijn in Piershil (Putten), dat Cornelis de Witt hem zou hebben willen inschakelen om de prins te vermoorden. Het Hof van Holland liet nu op 23 juli, na een getuigenverklaring van Tichelaar, Cornelis de Witt te arresteren, met Tichelaar zelf. Men achtte één van hen aan een misdrijf schuldig. In werkelijkheid ging het om een politiek oordeel tegen Cornelis. Immers Cornelis was door een menigte op 29 juni gedwongen geweest een eis tot herroeping van het Eeuwig Edict te ondertekenen. En aanvankelijk had hij geweigerd. Johan probeerde alles te doen voor zijn broer, maar had in feite geen enkele invloed en macht meer. Bovendien heeft hij, naar het blijkt, het gevaar van de valse aanklacht onderschat. De laster kwam immers van de gewone man, een regent hoefde daaraan geen aandacht te schenken. In strijd met het bestaande strafrecht werd Cornelis in de Gevangenpoort zwaar gefolterd, ondanks het ontbreken van een betrouwbare aanklacht. Cornelis bekende niet. Tichelaar, eveneens nog gevangen, werd onvoorwaardelijk vrijgelaten en Cornelis, ondanks dat geen schuld kon worden aangetoond, veroordeeld tot ontheffing uit al zijn ambten, levenslange verbanning uit Holland en betaling van de proceskosten. Dit alles was niet anders te beschouwen dan als gerechtelijk onrecht, te weeg gebracht door politieke haat.

Om half tien 's ochtends van de 20e augustus wandelde de pas vrijgelaten Tichelaar de Gevangenpoort uit en sprak de door Oranje-gezinden opgeruide menigte toe. 'Zotte wijven', aldus een dagboekschrijver, kusten Tichelaars handen, omdat hij door zijn aanbrengen de prins van een zekere dood verlost had. Dat hìj Tichelaar, was vrij gelaten, betekende immers dat Cornelis schuldig was. Johan werd, naar alle waarschijnlijkheid, door een boodschap van het dienstmeisje van de cipier, naar de Gevangenpoort gelokt, onder het voorwendsel dat Johan hem nodig had. Dat Johan hem nodig had was waar, maar niet dat Cornelis om hem gevraagd had. De beide mannen zaten nu in een opgezette val. Om elf uur had Johan de proceskosten voor zijn broer betaald. Zij wilden samen weg gaan, maar werden onder bedreiging met wapengeweld gedwongen terug te keren. Tegen de dreigende menigte werd de gehele schutterij opgeroepen. De kapitein der ruiterij, wetend dat hij te weinig manschappen had, verzocht de Gecommitteerde Raden om drie compagnieën cavalerie. Deze bleven echter geformeerd op de Plaats. Willem, in Alphen gelegerd, werd verzocht troepen naar Den Haag te zenden en zelf te komen, maar deed niets. De geposteerde cavalerie, bleef de enige bescherming voor de De Witten.

Maar 's middags kwamen er geruchten dat Westlandse boeren op weg waren Den Haag te plunderen. In paniek begon de burgerij huizen en winkels te sluiten. De secretaris van de Staten van Holland gaf de commandant van de ruiterij, Tilly, het schriftelijk bevel de bruggen die de toegang tot Den Haag vormden, te beschermen. Tilly, wetend wat er nu stond te gebeuren zou gezegd hebben: 'Ik zal gehoorzamen, maar de gebroeders De Witt zijn nu zo goed als dood'. In feite was Tilly in opdracht van de Haagse magistraat buiten spel gezet. Tegen drie uur 's middags trokken de ruiters af. Ondertussen waren de De Witten-haters Odijk, Zuilestein en Cornelis Tromp nogmaals in de herberg De Zwaan op de Plaats, naast te Gevangenpoort, bijeen voor nader overleg. Dat valt in het handgeschreven verslag van D. Kopmoijer, predikant te Wassenaar die naast de Gevangenpoort woonde, te lezen. In de herberg lieten de 'heren' de belangrijkste figuren van de Blauwe Vaandelcompagnie van de schutterij, zeer Oranjegezind, bij zich komen. Zij spoorden hen aan er voor te zorgen dat de menigte, waarvan er velen al dronken waren, vóór de avond viel zijn werk zou hebben gedaan. De zilversmid Hendrik Verhoeff, wonend op de Groenmarkt, had 's ochtends al tot God gebeden dat het hem gegeven mocht zijn De Witten te helpen 'om hals te brengen' of zelf te sterven. Hij zou er voor had gezorgd hebben dat de schutterij in de wapenen was geroepen. De wraakzuchtigen moedigden een grote opgehitste menigte aan.

Alleen de Gecommitteerde Raden van Holland, de Haagse magistraat, of het hof van de prins hadden kunnen ingrijpen om de situatie te redden. Zij kenden het gevaar, maar, hoewel gewaarschuwd, deden zij niets, noch de Haagse magistraat. Predikanten beschouwden een executie als een wraak van de Heer. In de Gevangenpoort werden de gebroeders door officieren en burgers gemolesteerd, geslagen en naar buiten gesleurd, met de bedoeling hen, vastgebonden aan het schavot, te fusilleren. Maar zover is het niet gekomen. Cornelis werd onder slagen en steken vermoord, Johan, tegen de grond geslagen, zou nog hebben geroepen: 'Wel mannen, wel burgers, wat zijn jullie aan het doen?' Hij werd in het achterhoofd door een pistoolschot dodelijk geraakt. Toen de broeders, al dood waren werd nog op hen geschoten. Na de moord riepen leden van het Blauwe vaandel, het huis van de raadsheer van der Graeff voorbijgaand: 'Wij hebben de doot uwes Soons gewroken, sij hangen al op'. Aan het schavot werden de lijken van de De Witten geschonden. Van der Goes schreef, in een brief van 22 augustus 1670 aan zijn broer: 'Niet het graeuw, maer principaele borgers, als silversmeden, schoenmaeckers en oock andere soo fatsoenelycke, daeraen condt sien wat grooten haet op haer hals hadden'. De daders, voor zover die al te vinden waren, werden niet vervolgd. Enkelen kregen zelfs ambten of toelagen.
Na de dood van Johan stelde een commissie een onderzoek in naar zijn papieren. Men wilde weten of er enig bewijs te vinden was van malversaties ten voordele van de Franse politiek. Een van de leden, geen aanhanger van De Witt, antwoordde op de hem gestelde vraag: 'Wat souden wy gevonden hebben, niet dan eerlijkckheydt'.

Na-mijmering
Blijft de vraag naar de verantwoordelijken voor de moord op de De Witten. Vooral: was Willem schuldig aan of de aanstichter van de moord? Hierop kan men beslist neen zeggen. Vraagt men wat hij heeft gedaan om de Witten te redden, terwijl hij wist dat ze in doodsgevaar verkeerden, kan men zeggen: niets. Het is zo goed als zeker dat Willem de gruwelijke wijze om met Johan de Witt af te rekenen, terwijl deze al lang geen politieke macht meer had, verafschuwde. Desondanks had hij niet de moed, de kracht en de macht daar openlijk tegen op te treden.
Hij was afhankelijk van zijn aanhang, voor een deel rapaille. Het was de weg van meer politici in de geschiedenis.
Ook een andere vraag kan men niet uit de weg gaan: bestond het grauw dat volgens historieschrijvers de De Witten vermoord en vooral geschonden zou hebben, nu uit criminelen of uit eenvoudige burgers in de gedaante van massa? Ten eerste: zouden de 'criminelen' van Den Haag, zoals gebleken is, voor het merendeel bedelaars en dieven, zo'n ingekankerde haat tegen de De Witten hebben gehad? Men mag veronderstellen dat de bedelaars hun hand ophielden om te krijgen wat men geven wilde en de dieven hun handen gebruikten om te pakken wat zij pakken konden. Waarschijnlijk zou het hun om het even zijn of de De Witten of andere regenten het land bestuurden. En ten tweede: kon misschien de gewone, 'fatsoenlijke' burger, wanneer hij eenmaal was opgejut door politici of predikanten en dronken gevoerd, in de kortste keren verworden tot grauw, gepeupel of janhagel? Een verschijnsel dat we de hele geschiedenis door vinden.
Er waren mensen die bereid waren in hun buidel te tasten voor zo'n gruwelijk souvenir als een 'stukje De Witt'. Een dergelijke souvenirjacht gebeurde wel vaker. De echte moordenaars waren te vinden onder de Haagse schutterij. De moord was in feite een politieke moord, een afrekening, een niet-gerechtelijke executie. Men zou kunnen veronderstellen dat dergelijke moordenaars ook nog verlangden de lijken van de De Witten te schenden, omdat zij wilden geloven dat het gezag van de Oranjes net zo was geschonden en de prins zelfs bedreigd.

Uiteindelijk heeft Willem III de politiek van Johan de Witt voorzichtig voortgezet. Geen vernieuwingen of wijzigingen in het bestaande stelsel, maar wel gebruik maken van politiek structuren die er al waren om zijn eigen politiek door te zetten. Ten slotte was Willem een leerling geweest van de raadpensionaris, had hem gewaardeerd en tijdens de bedreiging van het land redelijk met hem samengewerkt.  

Over de betekenis van de politieke erfenis van Johan de Witt is nogal wat te doen geweest. Hoe moest men die waarderen? De conservatieven kwamen uiteindelijk onder de indruk van De Witt's onkreukbaarheid, zijn enorme inbreng in werk en strijd, al was deze aanvankelijk vrij hopeloos, voor het behoud van Nederlands onafhankelijkheid. De liberalen waren Johan de Witt welgezind, maar hun aandacht verflauwde toch wat na het opgeven van het anti-Orangisme in de negentiende eeuw. De socialisten zaten eigenlijk in het moeilijkste parket. Zij waardeerden zeker De Witt's republicanisme, zijn scheiding van kerk en staat, maar beseften toch heel goed dat De Witt de regent was en bleef. Met de gewone man had hij weinig van doen.

We kunnen Johan de Witt zien als een groot, liberaal staatsman, hard werkend voor zijn land, onkreukbaar en eerlijk. Het heeft er alle schijn van dat de moord op de De Witten en de schending van hun lichamen daarna, een politieke afrekening is geweest.

Bronnen
'Een eenvoudig schuitpraatje tussen een Hagenaar en een Rotterdammer', (Knuttel 10472), gedrukt voor Placher Placharis.
'Brillerus Sondagspraatje', Leiden (Knuttel 10490).
'Brillen voor allerhande gesichten', (Knuttel 10327).
'Geneesmiddelen voor Hollants qualen. De quade regeringe der Loevesteijnse factie', (Antwerpen).
'Holland hollende verder na 't verderf', (Amsterdam).
'Hollands Venezoen verkneedt ende in een Oranje oven herbakken', (Knuttel 10612).
'Hydra of monster dier dat tzedert den jaare 1650 in de Verenigde Nederlanden gewoed heeft', (Rotterdam), (Knuttel 10601).
'Een Sociaanse consultatie tussen Jan en Arent, gedrukt voor den bestoven Arent en Jan met zijn effe Backhuijs'.
'Hollandts Venezoen verkneedt: Ende in een Oranjen Oven herbakken (Knuttel 10612).
'Bedenckingen over het geene door de Borgeryen van Hollandt is te weegh gebracht, in het Avancement van sijn Hoogheyd, den Prince van Orange', etc.
' Oranje in 't Hart', (Knuttel 10772).
'Den Val van de Witten. In een samenspraek Tusschen Pieter en Klaes ( Knuttel 10413).
'Copie van een Brief, Geschreven uyt Rotterdam aan N.N. Licenciaet in de Rechten tot Dantzich', (Knuttel 10479).
'Uit het schriftelijk verhaal van een oor- en oog-getuige D.Kopmijer, predikant te Wassenaar, augustij 1672', aanwezig in het gemeente-archief Dordrecht onder de titel 'Dagverhaal van de Moord en Mishandeling der Heeren de Wit Anno 1672, met eenige stukken en Bewijsen tot dezelve behorende verzameld en nageschreven door K.van Alkemade, P. van der Schelling', Nr.85. Volgens Japikse zou het betreffende stuk van de hand van een advocaat Kopmoijer zijn.
Literatuur
Ruud Beeldsnijder, Op zoek naar het Haagse 'grauw'. De criminelen uit de gerechtelijke archieven 1670- 1672. In: Onvoltooid Verleden, Nr.8.
Briefwisseling tussen de gebroeders van der Goes, 1659- 1673, uitgegeven door C.J.Gonnet, tweede deel in: Werken uitgegeven door het Historisch genootschap gevestigd te Utrecht, Derde serie, Nr.11, Amsterdam 1909.
K.H. Haley, 'De Republiek in de tijd van het eerste stadhouderloze tijdperk 1650- 1672', 266- 281, in: Algemene geschiedenis der Nederlanden, Haarlem 1979, deel 8.
N. Japikse, Johan de Witt, Amsterdam, 1928.
Herber H. Rowen, 'Staatsman van de 'ware vrijheid', Leiden,1985.
Wim Vroom, Het wonderlid van Jan de Witt en andere vaderlandse relieken, Amsterdam/Nijmegen, 1997.
L. Wichers, 'Bijzonderheden betreffende den moord der gebroeders de Wit', in: Haags Jaarboekje, 1894.
'De moord op de gebroeders de Witt, Spiegel Historiael, Jrg 2, Nr 7.8 (ca 1970).