Barbara C. de Jong

JanLigthart@thehague.nl
Verleden en actualiteit van de pedagogiek van Ligthart

Op 21 maart van dit jaar zijn in het kader van de ICT-week in Den Haag de eerste Jan Ligthartlezingen gehouden. De stichting Jan Ligthart beoogt het bevorderen van onderwijsvernieuwing in de ruimste zin van het woord. Inleiders op die dag gaven hun visie op het onderwijs in de 21e eeuw. De Jong was de eerste inleider met een historisch pedagogisch verhaal. De inleiding drukken we integraal af.

De onderwijzer Gerard Jan Ligthart (1859-1916) werd in 1885 hoofd van de openbare lagere school in de Tullinghstraat te Den Haag. Het was een school voor kinderen van on- en minvermogenden. Jan Ligthart, op dat moment 26 jaar jong, was reeds toen een ervaren leerkracht. Hij had al ruim dertien jaar voor de klas gestaan op Amsterdamse armenscholen. Ligthart bleef in de Tullinghstraat tot aan zijn dood in 1916. De man ontwikkelde zich in die periode van een jong en onbekend schoolhoofd tot een ver over de landsgrenzen bekend pedagoog. Bovendien liet hij een vrij omvangrijk oeuvre na.

Jan Ligthart aan het werk

Ligthart werd aanvankelijk in de jaren negentig bekend van de vorige eeuw binnen de onderwijzers-vakbeweging omdat hij pleitte voor democratisering van de macht in de school. Hij stelde schoolvergaderingen in waarbij alle leden van het personeel stemrecht hadden. Dit gegeven ging in tegen de bestaande schoolverordeningen, volgens welke het hoofd der school vrijwel de absolute macht had.Maar vooral werd Ligthart in den lande bekend om zijn zaakonderwijs volgens de methode Het volle leven. Volgens deze methodiek kregen de kinderen uit de eerste drie klassen naast de verplichte vakken lezen, schrijven, rekenen en taal les over de drie thema`s woning, voeding en kleding.

Kinderen op een school in de Schilderswijk drinken melk

Het ging er bij dit zaakonderwijs om dat kinderen, die vrijwel onvoorbereid, zonder enige vorm van kleuteronderwijs in de eerste klas kwamen, kennis en inzicht verkregen in de alledaagse omgeving waarin zij leefden. Een opvallend en nieuw aspect van het zaakonderwijs vormden de alternatieve leervormen. Behalve enerzijds een boeiend, en concreet verhaal van de onderwijzer(es) voor de kinderen, vormden anderzijds handenarbeid, spel, tuinwerk, kleurige wandplaten, en kinderboeken essentiële fasen van het leren. Door deze meer actieve leervormen kwam in plaats van de leraar het individuele kind duidelijker in het centrum van het onderwijs te staan.

Het unilaterale  klasseverband, dat zo kenmerkend was voor het negentiende-eeuwse onderwijs, werd daardoor losser. In samenhang met zijn nieuwe methodiek werd Ligthart bekend als pedagogisch auteur en adviseur. Hij publiceerde enkele tientallen artikelen over gezinsopvoeding en lager onderwijs en begeleidde vernieuwingsprocessen op een zestal andere scholen. Maar vooral oogstte hij bekendheid door zijn schoolboekjes, die hij in samenwerking met zijn collega Scheepstra schreef. De series voor de schoolvakken aanvankelijk en voortgezet lezen, taal, aardrijkskunde en levende natuur bleven tot ver in de jaren zeventig in gebruik. Mede door de illustraties van Cornelis Jetses werden de kleuters Ot en Sien, Pim en Mien welhaast onsterfelijk. 

En wie kent niet het Verbeterd leesplankje van Hoogeveen? Het waren Ligthart en Scheepstra die Hoogeveens leesplankje ingrijpend verbeterden en er de bekende aap-noot-mies-vorm  aan gaven. Het leesplankje en de schoolboekjes sloten didactisch naadloos aan bij Ligtharts zaakonderwijs volgens de methodiek van het Het volle leven.

Vandaag, hier en nu, in de context van het huidige vernieuwingsstreven in Den Haag, dat duidelijk refereert naar een man als Ligthart, zou ik inzicht willen geven in de kern van Ligtharts onderwijsvernieuwing. Daarnaast zal ik ook kort ingaan op de rol die de Gemeente Den Haag  hierin speelde. Tot slot leg ik een link van de vorige eeuwwisseling naar nu. Oftewel 'Jan.Ligthart@thehague.nl.'

De School in de Tullinghstraat
De School in de Tullinghstraat bestond sinds 1871. Zij was van gemeentewege gepland bij een van de eerste stadsuitbreidingen sinds de zeventiende eeuw, op de moerassige veenbodem ten zuiden van het centrum van de stad, in het buurt van het station van de Hollandse IJzeren Spoorweg Maatschappij. De buurt rondom het Station Hollands Spoor werd vooral bevolkt door arbeiders en de armere bevolking. Vaak waren het migranten, mensen die door de landbouwcrisis van het Hollandse platteland naar de grote stad waren vertrokken, om er werk te vinden in een van de vele werkplaatsen, kantoren, fabrieken of winkels. Hun kinderen waren aangewezen op de School in de Tullinghstraat.Het politiek liberale Den Haag voorzag met de School in de Tullinghstraat  naar de eisen van die tijd in een minimale behoefte.

De school werd gebouwd omdat de Gemeente volgens de wet van 1857 verplicht werd om voor kinderen van on- en minvermogende ouders kosteloos onderwijs aan te bieden. Het qua inwoners zeer snel groeiende Den Haag voorzag pas in het midden van de jaren negentig in die behoefte. In deze samenhang is ook de minimale kwaliteit van het schoolgebouw in de Tullinghstraat te begrijpen. Het schoolgebouw, met haar drie lokalen bestemd voor 12 klassen, was gebouwd vanuit de principes “eenvoudig en goedkoop”.

Dat betekende dat het gebouw was voorzien van schoolbanken en een eenvoudige serie leermiddelen, licht en vuur, van eenvoudige privaten. Bijzonder was het feit dat er een gymnastieklokaal was, dat eveneens als aula gebruikt kon worden. Ligthart ontving in de jaren negentig een budget van fl. 750,- per jaar. Dat was omgerekend een bedrag van fl 1,80 per kind per jaar. Scholen in andere delen van het land kregen een vergelijkbaar bedrag.

Ligthart uitte in de loop der jaren vele klachten over de gebreken van het schoolgebouw, de slechte toestand der privaten, het verrotten van de vloer die werd aangetast door de zompige moerasbodem, de vochtige atmosfeer, de tocht en slechte verwarming. Hij deed voorstellen voor verbeteringen, die slechts werden aangebracht als het hoogst noodzakelijk was. Zo werden de drie lokalen elk door wanden in tweeën verdeeld. En de zes onstane ruimten ieder weer door een gordijn in twee helften gescheiden. De Wethouder van Onderwijs J. Th. Mouton deed in 1905 voorstellen voor een ingrijpende verbouwing van het gebouw dat hem “een doorn in het oog” was. Maar daar bleef het bij.

De bijdrage van Den Haag aan de school in de Tullinghstraat bestond, behalve in de verzorging van het hoogstnoodzakelijke materiaal, vooral in de controle van het ziekteverzuim van kinderen en personeel. Met verdere randvoorwaarden of met de inhoud van het onderwijs bemoeide zij, noch de voorloper van de inspectie, de Plaatselijke schoolcommissie zich nauwelijks.

Hartepedagogiek
Den Haag was als grote stad in een breed en onomkeerbaar proces van industrialisering en democratisering vervat. Ligthart stond als hoofd van de Tullinghstraatse school op een convergentiepunt van verschillende politiek-maatschappelijke kwesties. Zo had hij rechtsstreeks te kampen met de gevolgen van armoede, kinderarbeid, drankmisbruik, verwaarlozing van kinderen en criminaliteit.

Kenmerkend voor Ligtharts onderwijsvernieuwing nu, was dat hij als hoofd der school niet bleef afwachten, maar dat hij in de jaren negentig, betrekkelijk op zijn eentje, het initiatief nam om de kinderen van zijn school beter toe te rusten voor het arbeidsleven, dat immers al zo snel voor de deur stond. In de eerste plaats formuleerde Ligthart aanvankelijk in de eigen schoolkrant, later in zijn eigen landelijke tijdschrift en boeken, de zogenaamde ‘hartepedagogiek’.

Ligthart was van mening dat in de samenleving van zijn dagen nauwelijks een kindvriendelijke omgeving te vinden was. In het gezin gaven meestal de belangen van vader en moeder de toon aan. Kinderen werden door hun ouders niet in ware zin waargenomen,  er bestond weinig werkelijke interesse voor kinderen. In de huiskamer moest alles schoon en rustig blijven, de meubels mochten niets van hun plaats. Op het niveau van de buurt bestond er voor kinderen geen plaats waar zij zich vrij bewegen konden. Het verkeer werd al maar drukker, terwijl de voor kinderen paradijselijke ruimte net buiten de rand van de stad steeds moeilijker te vinden was. Op straat gaven koude, economische belangen de toon aan.

De school moest een maatschappelijke vrijplaats voor het kind worden, een plek waar het zich vrij van dwang kon ontwikkelen. Het moest een plaats worden waar kinderen met plezier naar toe kwamen, zodat zij zich er in betrekkelijke vrijheid onder verantwoordelijkheid konden ontplooien, tot mondige mensen. Ligthart ging er vanuit dat het kind de zelfstandig draaiende motor van zijn ontwikkeling was. Opvoeding en onderwijs moesten hierbij aansluiten. In de alledaagse, tamelijk gespannen situatie in de Tullinghstraatse school betekende dit dat Ligthart bij zijn personeel een fundamenteel veranderingsproces moest aansturen. Vanuit de negentiende-eeuwse opleidingen en gewoonten stonden onderwijzers het centrum van het onderwijs. Er werd frontaal les gegeven, het curriculum orienteerde zich naar de wetenschappen, en de onderwijzer had deze kennis in pacht. Om het onderwijs leuker en interessanter voor kinderen te maken, moest volgens Ligthart allereerst de leerkracht het belang van zijn eigen weten en van zijn eigen macht relativeren. Daarnaast moest deze de bewegingsdrang en de activiteitsdrang van kinderen weten te achten. De leerkracht moest zich in plaats van tegenover het kind naast het kind opstellen. Hij of zij moest in plaats van een machtsverhouding waarin straf een belangrijk opvoedingsmiddel was, een vertrouwensbasis met het kind kweken. Vanuit solidariteit behoorde de leerkracht zich te verplaatsen in de positie van kind, om het van daaruit mee te nemen.

Zaakonderwijs
In Ligtharts pedagogie kwam weliswaar de behoefte van het kind aan activiteit op de voorgrond te staan, dit betekende geenszins dat de leerkracht zijn initiërende rol verloor. In tegendeel. Als het kind later zijn brood wilde verdienen, dan moest het over kennis van de objectieve werkelijkheid beschikken. Daarom  formuleerde Ligthart naast de hartepedagogiek als tweede antwoord op de sociale kwestie het zaakonderwijs volgens de methodiek van Het volle leven.

Met de drie thema-projecten voeding, kleding en woning, waarbij de kinderen werden ingeleid in de kennis van levende natuur, techniek en landbouw,  wilde Ligthart de Nederlandse maatschappij voor arbeiderskinderen ontsluiten. Ligtharts grote kritiek op het curriculum van zijn dagen was dat het teveel was afgestemd op kinderen uit de hogere burgerij. Het onderwijs op de lagere school behelste in wezen een voorbereiding op het gymnasium en op de HBS, het orienteerde zich naar de systematische wetenschappen. Het was zeer theoretisch en bestond te veel uit dorre feitenkennis, waarvan het doorsnee kind weinig of geen profijt had voor zijn latere leven. De grote meerderheid van de Nederlandse kinderen ging maximaal zes jaren school. Twaalf jaar oud verlieten zij de school om te gaan werken bij een baas of in de huishouding. In de korte tijd die zij op school hadden, wilde Ligthart hen kennis en inzicht meegeven, die voor hun latere leven als mondige, zelfstandig handelende Hagenaars van belang was. Om die reden koos hij voor het overbrengen van kennis en inzicht, hoe globaal ook, in de Nederlandse middelen van bestaan. Het zaakonderwijs ging samen met een vernieuwing van het abstracte taal- en rekenonderwijs. Inhoudelijk werd het onderwijs vereenvoudigd, terwijl methodisch de leerlingen meer vanuit het principe der zelfwerkzaamheid aan de slag konden.

Met het zaakonderwijs, waarvoor hij van gemeentewege, dus van zijn werkgever, nooit enige financiële ondersteuning had gekregen, oogstte Ligthart groot succes. Hij trok de aandacht van vele Europese en Amerikaanse onderwijsvernieuwers. Hoewel de Eerste Wereldoorlog een abrupt einde maakte aan het succes van de schoolmeester uit de Schilderswijk, had Ligthart binnen de Nederlandse ontwikkeling een lijn uitgezet. En dat was een pedagogische lijn die tot in de jaren zestig door de hoofdinspectie van het lager onderwijs werd aanbevolen.

Besluit
Anders dan honderd jaar geleden wil de Gemeente Den Haag graag investeren in de onderwijsvernieuwing. Zij wil aan de school de opdracht geven kinderen voor te bereiden op de informatie-maatschappij. Als de Gemeente aan dit nobele streven de naam van Jan Ligthart wil verbinden, heeft zij aan hem een verplichting. In de eerste plaats de verplichting aan alle Haagse lower-class-kinderen. Want dat zijn de kinderen die in Ligtharts pedagogiek centraal staan. Maar vooral ook omdat deze kinderen en jongeren zonder ervaring met de moderne media over 10 jaar grote kans lopen uitgesloten te worden van de arbeidsmarkt. Daarom zal de huidige onderwijsvernieuwing expliciet naar een zinvolle aansluiting moeten zoeken bij de complexe praktijk op de Haagse binnenstadscholen. Doet men dit niet, dan zal er niet alleen geld maar ook veel talent worden verspild. In de tweede plaats is hij die de naam Ligthart aan zijn onderwijsvernieuwing wil verbinden niet alleen verplicht om methodisch kindvriendelijk te werken, maar dient zij vooral ook zorg te dragen voor inhoudelijke rijkdom. Want het zal vooral de inhoud van het onderwijs zijn, die bijdraagt aan de vorming van mondige, zelfstandig denkende Hagenaars.

Literatuur
B.C. de Jong, Jan Ligthart (1859-1916). Een schoolmeester-pedagoog uit de Schilderswijk. Groningen 1996.
I. van der Velde, ‘Lager onderwijs’, in: J.W. van Hulst (red.), Vernieuwingsstreven binnen het Nederlandse onderwijs in de periode 1900-1940. Groningen 1970, pp. 111-144.