Cajo Brendel

De verbeelding aan de macht.
Het Kabinet-Den Uyl 1973-1977


‘Dit’, zo zeggen de twee auteurs in hun voorwoord, ‘is het verhaal van een bijzonder kabinet: het kabinet-Den Uyl, dat Nederland regeerde van 1973-1977.’ Bijzonder is het boek in ieder geval in zoverre, dat Peter Bootsma en Willem Breedveld dankbaar gebruik hebben kunnen maken van bijzonder veel bronnen, waarvan de belangrijkste ongetwijfeld de uitvoerige gesprekken met toenmalige ministers zijn.  Zij bleken bereid het tweetal openhartig en uitvoerig te woord te staan. Daarnaast zijn ook boeken en artikelen uit tijdschriften en kranten gebruikt die op het onderwerp van het boek betrekking hadden. De manier waarop de beide auteurs deze bronnen gebruikt hebben, alsmede de compositie van het boek, heeft hun gehele werk buitengewoon leesbaar, om niet te zeggen meeslepend gemaakt.

De ondertitel roept de vraag op van welke 'verbeelding' hier eigenlijk sprake is.  Op de achterzijde van de omslag wordt het Kabinet-Den Uyl ‘eigenzinnig’ genoemd en gezegd dat het ‘in niets op hedendaagse kabinetten lijkt.’ Voorzover dit wel met de hedendaagse werkelijkheid overeenkomt kan dit niet worden tegengesproken. Evenmin kan worden betwist dat het boek ‘een samenhangend portret’ van de toenmalige regering schildert.

Nadat dit alles is vastgesteld, valt niet te ontkennen dat dit portret m.i. ook bepaalde zwakheden heeft. Van begin tot einde heeft men meer een journalistieke reportage voor ogen dan een historische studie en niet duidelijk wordt, wat voor verbeelding eigenlijk aan de macht is. Is het de verbeelding van de kiezers, die na de val van het kabinet Cals/Vondeling eindelijk weer een 'linkse' regering aan het bewind zien? Of is het de verbeelding van het ministers zelf, vooral de verbeelding van Joop den Uyl? Behalve dit echter kleeft er aan dit boek nog een tweede bezwaar, een bezwaar dat overigens te begrijpen valt omdat een van de twee schrijvers een politicoloog is, de ander een journalist.  De hele geschiedenis van het kabinet-Den Uyl wordt beschreven vanuit een politiek gezichtsveld.  Hier zijn heel duidelijk twee politieke journalisten aan het woord.

Het hoofdstuk - om maar meteen op het m.i. minst sterke punt te wijzen - dat wat over 'de maatschappijhervormende voorstellen' gaat, biedt m.i. minder dan de titel ervan zou doen veronderstellen. Er wordt daar begonnen met het citeren van woorden die Ed van Thijn gesproken heeft bij de algemene beschouwingen van 1974.  ‘De PvdA’, zo zei hij, ‘zal onder geen beding accepteren, dat ten derden male na de oorlog een kabinet met socialisten erin geen wezenlijke veranderingen in de machtsverhoudingen in Nederland zou kunnen bewerkstelligen.’ Dat echter bij dit kabinet sprake is van een tevoren veronderstelde 'socialistische aard', blijkt even later duidelijk.

Waarom dit zo is wordt in het boek verklaard met behulp van een verantwoorde beschrijving van politieke omstandigheden en verhoudingen.  Dat de maatschappelijke verhoudingen, misschien nog beter gezegd de economische omstandigheden de werkelijke, veel meer de doorslaggevende, verklaring vormen daaraan gaan de beide auteurs volstrekt voorbij. Op geen enkele bladzijde wordt er gesproken over klassenverhoudingen en ontwikkelingen die daarmee samenhangen. De conflicten waaraan uitvoerig aandacht wordt besteed zijn conflicten zoals het Lockheed-schandaal, de heftige botsingen veroorzaakt door zaken als de twist over de abortuswetgeving [de zaak Bloemenhove] of de manier waarop de zaak Menten werd aangepakt of liever niet werd aangepakt.

Wie zich interesseert voor de debatten in de toenmalige ministerraad, voor de manier waarop deze of gene autoriteit politiek bedrijft, over de politieke trucs of handigheidjes bij de kabinetsformaties, zowel die van 1973 als die van 1977, vindt in dit boek boeiende lectuur te over. De vloeiende stijl waarin het een en ander wordt beschreven getuigt van de journalistieke vaardigheid van de auteurs. Soms kunnen uitvoerige passages of niet minder uitvoerige, letterlijk weergegeven uitspraken als anecdotes worden beschouwd, dan wel als zodanig worden beschreven.

Van alle personen die de revue passeren krijgt men een duidelijke indruk. Wie anders dan misschien verwacht wordt als een van de zwakste naar voren komt is de minister-president Joop den Uyl.  Veel scherper treden formateurs als Jaap Burger of Ed van Thijn naar voren. Zeer uitvoerig, maar tegelijkertijd uiterst kritisch, wordt de persoon van Dries van Agt beschreven. Daarbij wordt niet verzuimd te vermelden dat hijzelf meer dan eens moest toegeven, dat hij feitelijk voor de politiek in het geheel niet in de wieg was gelegd. Hierop volgt dan een alinea waaruit duidelijk blijkt hoezeer dit een treffende karakteristiek was. Niet vergeten wordt ook - tot verbazing van sommigen ongetwijfeld - dat de minister van sociale zaken Jaap Boersma, lid van de Anti Revolutionaire Partij, meer dan eens het meest radicale [men zou kunnen zeggen: meest linkse] standpunt van de gehele ministersploeg vertolkte. En wat hier nog eens Den Uyl betreft, deze wordt op meer dan één plaats als een idealist en ‘zwevend’ beschreven.

Dit alles neemt niet weg dat de auteurs van ‘De Verbeelding aan de Macht’ er voortreffelijk in geslaagd zijn de lezer van het begin tot het einde geboeid te houden. De manier waarop zij hun stof hebben ingedeeld en erin geslaagd zijn stap voor stap tot een afgerond beeld te komen, kan niet anders dan knap worden genoemd. Men moet werkelijk een kniesoor zijn om niet herhaaldelijk momenten van grote vrolijkheid te ondervinden.

Besproken boek
Peter Bootsma en Willem Breedveld, De Verbeelding aan de Macht, Het Kabinet-Den Uyl 1973-1977. Den Haag 1999.