Henny Buiting

Jan Cornelis Ceton en de arbeids-eenheidsschool.
De strijd van een volksonderwijzer voor een betere maatschappij


‘Wij eischen een eenheid van onderwijs, die alle bestaande en deugdelijke schoolinrichtingen in zich opneemt en daaraan al het noodige en wenschelijke voor een harmonische ontwikkeling naar lichaam en geest toevoegt’. Dit socialistische schoolsysteem kent de arbeid ‘als grondslag voor de lichamelijke, zoowel als voor de geestelijke en zedelijke opvoeding’ en heft het onderscheid tussen de diverse soorten onderwijs op, zodat ‘één groot instituut van opvoeding ontstaat.’

Jan Ceton (links) met enkele vrienden bij het 'Jagdhaus' in de Harz, vermoedelijk in de jaren dertig. Foto in bezit van de auteur.

Geboren wordt hij in de vroege ochtend van de 13e mei 1875 aan de Kerkstraat in de kom van Bodegraven, een onooglijke vlek waar de tijd lijkt stil te staan en waar van socialisme of atheïsme nog nauwelijks iets is vernomen. Beide ouders van Jan Cornelis Ceton zijn lidmaat van de Nederlands Hervormde Kerk en hun voorvaderen moeten doordrenkt zijn geweest van een diep doorleefd calvinisme. In Bodegraven bezoekt Jan, samen met broer Cornelis, de openbare lagere school waar vader Huijg Ceton les geeft. Als (hulp)onderwijzer behoort hij tot de semi-intellectuele burgerij, maar hij blijft in Bodegraven ingebed in de proletarische en deels boerse kennissenkring, die zo typerend is voor zijn sociale herkomst. Hij doorbreekt dus niet wezenlijk de sociale klasse van zijn voorouders, wat ook tot uiting komt in de levensloop van beide zoons: de jongste zet als timmerman de traditie voort van een proletarisch-ambachtelijk beroep, waar de oudste in de voetsporen treedt van zijn vader en voor onderwijzer gaat leren.

Ceton temidden van de schoolkinderen van de Kastanjepleinschool rond 1912. Foto in bezit van auteur.

Jans jeugdjaren in Bodegraven zijn ongetwijfeld beïnvloed door de diepe godsdienstigheid van zijn moeder die de religieuze ijver verklaart, waarmee hij in zijn volwassen leven het marxisme als verlossingsleer van het proletariaat dient. Meer nog telt de invloed van zijn vader, die hem de weg wijst naar het onderwijzersvak in een periode, dat de industriële transformatie van ons land de gevestigde verhoudingen verandert en de opkomst verwekt van een socialistische arbeidersbeweging. Zijn vader moet het ook geweest zijn, die Jan op het spoor zet van een liefde voor de natuur, die een bijzondere invulling zal geven aan zijn werkzame leven als onderwijzer.

Onderwijzer met liefde voor de natuur

Op 2 september 1890 wordt Ceton ingeschreven als leerling aan de Rijkskweekschool te Haarlem, waar hij dankzij een rijksstudietoelage voor onderwijzer kan leren. In Haarlem valt nadruk op ‘karaktervormende’ vakken en op activiteiten als handenarbeid, gymnastiek, tekenen, zang en toonkunst, terwijl ook het bijhouden van de schooltuin en het deelnemen aan schoolexcursies en muziekavonden het verhevene in de mens en het bewonderen van de schoonheid der natuur beogen wakker te maken. Na op 10 oktober 1894 de onderwijzersakte te hebben behaald, vertrekt Ceton in januari 1895 naar Alphen aan den Rijn om er als onderwijzer te gaan werken aan de openbare lagere school. Alphen ligt in het calvinistische Oude Rijn-gebied en de antirevolutionaire gemeentebesturen proberen met niet aflatende ijver het openbaar onderwijs te marginaliseren. In De Rijnbode, het regionale én liberale blad van Alphen aan den Rijn en omstreken, ageert onderwijzer en sociaal-democraat C. Bijkerk tegen sociaal onrecht en tegen pogingen het openbaar onderwijs te worgen. Het staat wel vast, dat Bijkerk en Ceton elkaar in deze periode ontmoeten, wat vermoedelijk de stoot geeft tot Cetons lidmaatschap rond 1900 van de Sociaal-Democratische Onderwijzersvereeniging (SDOV), met als ‘opstapje’ het secretariaat van het Nederlandsch Onderwijzers Genootschap.  

Ceton fulmineert in De Rijnbode tegen de abominabele bezoldiging van onderwijzers: 'Mannen, dagelijks bezig met de opvoeding der kinderen van hunne medeburgers, hebben nauwelijks genoeg om vrouw en kinderen behoorlijk te onderhouden. En ontvalt hun de kostwinner - dan moet na zijn dood worden gebedeld’. In 1895 benadrukt hij, voor een gehoor van lokale onderwijzers, het belang van schoolwandelingen: ‘Juist die schoolwandelingen geven ons de stof voor ons taalonderwijs. Hoeveel woorden en uitdrukkingen ontleenen hunnen oorspronkelijken inhoud aan dingen en verschijnselen in bosch en veld, wei en water, aan verschillende bedrijven. Veel stof in onze leesboeken is onbruikbaar door ‘t gebrek aan waarnemingen’. De mensen geloven het geschrevene eerder dan ‘hunne oogen, want hunne oogen zijn verzwakt, verzwakt door het overmatig gebruik van die brillen, de boeken; zozeer, dat zij dikwijls wat zij in boeken gelezen hebben, niet herkennen, wanneer het hun in de natuur voorkomt. Bij de jeugd willen we zorgen, dat zij hare oogen oefene’.

Jan Ceton en Emma Hess, vermoedelijk in de tuin van hun huis aan de Laing's Nekstraat 33''' te Amsterdam.

Cetons nadruk op de levende werkelijkheid der natuur, wijst vooruit naar zijn bejubeling van de arbeids-eenheidsschool, die de levende werkelijkheid der maatschappij als basis kent. Zijn lezing getuigt tevens van een liefde voor de natuur, die hij in dezelfde periode verwoordt in de tweede jaargang van De Levende Natuur, het blad van Jac. P. Thijsse. Ceton doet erin verslag van een eenzame wandeling van Alphen naar Boskoop: ‘‘t Is een stille, zoele dag. Zacht ritselend beweegt de ratelpopulier, het perpetuum mobile der bosschen zijn bladen. Kalm overschaduwt de knotwilg de sloten en nauwelijks beweegt hij zijn zachtgroene, behaarde blaadjes. ‘t Is overal vrede, rust in de natuur. Loomerig ligt de koe te herkauwen in het malsche gras; een stil voor zich heenstarende bles beweegt droomerig zijn staart om de vliegen te verjagen, en wijdt schijnbaar al zijn overige aandacht aan de paal van een hek.’ In dit aardse paradijs doemt plots het industriële kapitalisme op: ‘We slaan een hoek om. Links van ons wordt de gezichteinder begrensd door den zich kronkelenden Rijn; de Alferhoorn met zijn hoogopgaande iepenlanen en de rookende schoorstenen der vele fabrieken, draait zich langzaam van Noord-Zuid, in welke richting dit water ook door Alfen loopt, naar Oost-west, zijn oorspronkelijke en algemeene richting.’ Temidden van een koesterende natuur heeft Ceton de disharmonie ontdekt van de ‘rookende schoorstenen der vele fabrieken.’ Het lijkt erop, dat in deze zinsnede de sleutel ligt tot het doorgronden van het ogenschijnlijk raadselachtige verband tussen Cetons natuurliefde en zijn latere socialisme, dat de verloren band met de natuur moet herstellen en een nieuwe gouden eeuw van harmonie mogelijk maken.

Marxistisch opposant te Amsterdam
Einde mei 1899 verruilt Ceton het landelijke Alphen voor Amsterdam-Oost, waar hij tot april 1936 als onderwijzer werkzaam zal zijn. Net als in Alphen legt hij er schooltuintjes aan, die door de kinderen bewerkt worden en hij neemt ze regelmatig mee naar buiten om bloemen en planten te zoeken, die worden gedroogd en in herbariums geplakt, voorzien van Latijnse namen. Een enkele maal gaat een klas op reis naar Renkum, waar één van de drie vakantiekinderhuizen gevestigd is. Ceton trekt er dagenlang met de kinderen op uit en het is een zo groot feest, dat leerlingen het zich zestig jaar later nog precies weten te herinneren.

Ceton temidden van schoolkinderen voor het vacantiehuis te Renkumin de jarendertig. Foto in bezit van auteur.

Amsterdam is bovenal de plaats, waar Cetons politieke loopbaan begint. Hij wordt er secretaris van afdeling Amsterdam III der SDAP, secretaris van het Hoofdbestuur der SDOV en penningmeester van de Amsterdamsche Bestuurdersbond. Zijn toetreding tot de SDAP valt samen met het begin van een partijstrijd die hem omsmeedt tot een radicaal marxist. Beslissend voor hem is de ‘schoolkwestie’, die in 1902 uitmondt in steun der partij aan staatssubsidiëring van het godsdienstig lager onderwijs. Ceton is voorstander van het neutraal staatsonderwijs en beschouwt het bijzonder onderwijs als instrument in handen der heersende klasse. In het sociaal-democratische maandblad De Nieuwe Tijd, verzamelbekken der marxistische opposanten, merkt hij op dat de partij zijn ‘sociaal-demokratisch onderwijzersgemoed in opstand bracht’. Vanaf dat moment maakt hij een radicaliseringsproces door, dat hem op de uiterst linkervleugel van de partij doet belanden. In oktober 1907 behoort hij tot de oprichters van De Tribune, het links-marxistische weekblad dat zich steeds scherper tegen de partijkoers keert en het is Ceton, die in het Marx-nummer van 14 maart 1908 op oudtestamentische wijze uitpakt tegen de leiders der partij: ‘t Zou ons droef te moe kunnen worden, als onze beweging de weerspiegeling moest zijn van zijn willen en werken, van ‘t willen en werken van het proletariaat. Hoe zou hij, als de Nazarener in den Jeruzalemschen tempel, in onze socialistische beweging de scharrelaars en handelaars gegeeseld hebben, die als socialisme het proletariaat hun waren verkochten’.
Met de Kamerverkiezingen van 1909 in zicht forceert dan partijleider Troelstra het buitengewoon congres van Deventer (13-14 februari 1909). De ‘Tribunisten’ weigeren opheffing van hun weekblad, worden geroyeerd en richten op 14 maart 1909 de Sociaal-Democratische Partij (SDP) op. Ceton maakt deel uit van haar partijbestuur en is vele jaren redactielid en administrateur van De Tribune.

Het ideaal van de arbeids-eenheidsschool    
Kort na het partijschisma veroordeelt Ceton in de SDP-brochure Op, voor uw school! de volksschool, die de arbeider aanpast aan industriële arbeid waarvoor ‘slechts enkele eenvoudige handgrepen noodig zijn’. Hij verbindt deze kritiek met een pleidooi voor de zogenaamde ‘eenheidsschool’, die de opvoeding der jeugd moet regelen ongeacht sekse, leeftijd, afkomst of aanleg: ‘Wij eischen een eenheid van onderwijs, die alle bestaande en deugdelijke schoolinrichtingen in zich opneemt en daaraan al het noodige en wenschelijke voor een harmonische ontwikkeling naar lichaam en geest toevoegt, aldus vormend een maatschappelijk organisme, dat de hoogste belangen der maatschappij heeft te verzorgen’. Een dergelijke school omvat de bewaarschool, de lagere school, de middelbare én hogere school en ‘we maken daarvan één groot instituut van opvoeding voor allen’. Eenieder mag in principe de gehele school volgen, zij het dat een ‘natuurlijke’ grens wordt gesteld door de begaafdheid der leerling.

Ceton tussen leerlingen van de 6e klas van de Kramatschool te Amsterdam 1936. Foto in bezit van auteur.

Jaren vóór het ontstaan van Sovjet-Rusland heeft Ceton dus reeds het grondpatroon ontdekt, dat het bolsjewistische schoolsysteem aanvankelijk zal kenmerken. Net als in zijn Alphense tijd betoogt hij ook nu, dat scholing niet primair op boekenwijsheden moet berusten, maar op een omgang met ‘de praktijk’ als pedagogisch-didactisch instrument, zij het dat de maatschappij de plaats van de natuur heeft ingenomen. Ook stelt hij nu expliciet, dat de ‘eenheidsschool’ een schoolsysteem moet vervangen, dat de volksklasse dom houdt en overlevert aan het geestdodende karakter der kapitalistische arbeidsdeling. Ceton volgt dus consequent de tijdens de ‘schoolkwestie’ verworven overtuiging, dat het bestaande onderwijsstelsel kapitalistische doelen dient en fundamentele veranderingen moet ondergaan. Nu echter laat hij tevens weten, dat dit doel slechts realiseerbaar is onder geheel nieuwe, socialistische, verhoudingen, zoals in het  artikel ‘Sociaal-democratie en Onderwijs’ uit 1913.

Hierin stelt hij, dat het socialistisch schoolsysteem gekenmerkt wordt door ‘arbeid [...] als grondslag voor de opvoeding, voor de lichamelijke, zoowel als voor de geestelijke en zedelijke opvoeding..’ Niet theoretische kennis heeft het primaat, maar het omgaan met arbeidsvormen die de leerling in de maatschappij zal gaan verrichten. Op deze wijze zal arbeid niet langer vervreemd zijn, maar aangepast aan de mogelijkheden en behoeften van ieder: ‘Zoo wordt door de arbeidsopvoeding der socialistische maatschappij al ‘t goede in den mensch ontwikkeld en wel zoo, dat het zoowel hem zelven als de maatschappij op de vruchtbaarste wijze ten goede komt. Menschen [...] kunnen vol goeden moed de verantwoordelijke taak op zich nemen, de menschelijke maatschappij en in ‘t bijzonder het maatschappelijk arbeidsproces met bewustzijn volgens hun wil in te richten en in te leiden’. Een jaar nadien heet het volksonderwijs aangepast aan de behoeften der kapitalistische markt én door de heersende klassen gebruikt om het volk dom te houden en een proletarisch klassenbewustzijn te beletten. Ceton contrasteert dit met de eenheidsschool, die het toekomstige socialisme vorm zal geven. Ze zal voor ieder toegankelijk zijn en rekening houden met ‘het vermogen der leerlingen en de eischen der maatschappij’. Van een onderscheid tussen diverse soorten onderwijs is geen sprake meer en er ontstaat ‘één groot instituut van opvoeding’. Deze eenheidsschool zal neutraal en ongodsdienstig zijn en vanzelfsprekend voor eenieder gratis toegankelijk.

Tijdens de eerste wereldoorlog verleent de SDAP steun aan de nationale defensie, proclameert de godsvrede en draagt zorg voor de voedselvoorziening op lokaal niveau. De kleine SDP daarentegen organiseert, samen met syndicalisten, anarchisten en religieuze socialisten, acties en demonstraties en weet radicaliserende arbeiders voor zich te winnen. Bovendien krijgt de partij de wind in de zeilen door de bolsjewistische revolutie van november 1917, die zo’n indruk maakt dat de partij haar naam verandert in Communistische Partij in Nederland (CPN). Bij de Kamerverkiezingen van 1918, de eerste onder algemeen kiesrecht, wordt zowel lijstaanvoerder David Wijnkoop als Partijbestuurslid Willem van Ravesteyn in het parlement verkozen. Een jaar later gaat Jan Ceton deel uitmaken van de Staten van Noord-Holland, waar hij zich inzet voor het openbaar onderwijs en voor de belangen der armen. Typerend is zijn uitval naar diegenen, die de arbeiders verwijten te grote gezinnen te stichten: ‘Er is gezegd, dat er verschil moet zijn tusschen het opfokken van dieren en het opfokken van menschen. Ja precies, maar hoe is het vaak in de praktijk? Dat de arbeidersklasse genoodzaakt is haar kinderen als dieren op te fokken en de bourgeoisie de dieren kan opfokken als menschen. Zoo moeten wij op het oogenblik de zaak zien en dat moet duidelijk worden gezegd’.

Actief als volksonderwijzer
Cetons politieke activiteiten belemmeren allerminst zijn werkzaamheden als onderwijzer of een voortgaande interesse in het (volks)onderwijs. In 1916 bestrijdt hij in het artikel ‘De schoolvrede’ de voorgenomen grondwettelijke gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs. De volkskinderen, zo merkt hij op, zullen nu worden opgekweekt tot ‘deemoedige, zich aan geestelijke en wereldlijke machten onderdanig voelende slavenzielen..’ De grondwetswijziging vormt niet minder dan ‘een ontzettende aanval op de tot op zekere hoogte nog neutrale staatsschool, een onderwijshervorming die voor het proletariaat beteekent een stap achteruit’. In de brochure De Communistische School beklemtoont hij enkele jaren later opnieuw, hoe de bestaande volksschool het arbeiderskind aanpast aan het monotone ritme van de fabriek en de toegang tot hogere onderwijsvormen belet. Vooral echter steekt Ceton de loftrompet op de geest der revolutie die door het oude Europa en het jonge Amerika waart. Het einde van het kapitalisme nadert en de nieuwe Sovjet-staat is reeds begonnen met de realisatie van de arbeids-eenheidsschool: ‘Rusland is op weg naar de Communistische school, op weg naar een ontwikkeling en beschaving aan allen’. Duidelijker dan in voorgaande artikelen en brochures beschrijft Ceton vervolgens hoe dit nieuwe schoolsysteem er idealiter uit zal zien.
Het omvat ‘het onderwijs van de Bewaarschool af tot de Hogeschool toe, doch [...] zal geheel beheerscht worden door de arbeidsbasis’. De school heeft als taak het kind op te leiden tot lid der ‘arbeidsgemeenschap’ en omvat een complex van zowel pedagogische als technische modelinrichtingen, zoals een land- en tuinbouwbedrijf, een werkplaats en fabriek alsmede wetenschappelijk-technische instellingen. De school ‘is geworden tot een maatschappelijk bedrijf, zoowel dienende voor opvoedings- als voor productieven arbeid. Deze ‘Werk- en Leerschool’ zal het kind opleiden tot den welbewusten arbeider van de nieuwe maatschappij’, waarbij ‘arbeid en opvoeding [...] één [zijn].’ De leerling begint in het land- en tuinbouwbedrijf, leert vervolgens diverse maatschappelijke werkzaamheden, dan het handwerk om tenslotte in de werkplaatsen technische en industriële werkzaamheden te leren beheersen.

De waarnemingen en ervaringen die tijdens dit leerproces worden opgedaan houden tegelijkertijd een moeiteloze absorptie in van natuurwetenschappelijke, wiskundige en andere wetenschappelijke kennis: ‘Zoo ontvouwt de arbeid ongemerkt, met groot indringingsvermogen en aanhoudingsvermogen zijn karakter en missie als opvoedingsmiddel’. Juist omdat een grote diversiteit aan maatschappelijk nuttige arbeid wordt geleerd, is van een kapitalistische arbeidsdeling niet langer sprake en zullen ‘de volwassen producenten een groote elastische massa vormen, die zich kneeden laat naar alle conjuncturen van de behoefte aan arbeidskrachten. Ze zal gedurende den zomer de akkers en weiden bevolken en in den winter de werkplaatsen en fabrieken vullen. Ze zal hierheen of daarheen vloeien, al naar de maatschappelijke behoefte ze roept’.

Ceton benadrukt, dat in de nieuwe maatschappij niet geproduceerd wordt voor de winst maar voor de behoefte en zegt daarnaast, dat de arbeids-eenheidsschool de kapitalistische tegenstelling tussen handen- en hoofdarbeid opheft. Van minachting voor handenarbeid zal niet langer sprake zijn en de eigenlijke aanleg van iemand zal veel sneller ontdekt en vervolgens ontwikkeld worden. De arbeids-eenheidsschool maakt deel uit van een maatschappij, waar niet het gezin maar de gemeenschap het kind opleidt tot deelnemer aan de productie. De enkeling wordt losgemaakt van de strijd om het bestaan en innerlijk zowel als uiterlijk vrijgemaakt ‘voor een reine en zuivere deelname aan de zoogenaamde cultuur’. Ceton verwerpt tenslotte pogingen om onder het kapitalisme arbeiders- of communistische (zondags)scholen op te richten, omdat deze de kapitalistische scholen nooit kunnen verdringen en velen zullen onttrekken aan de klassenstrijd ter verovering van de staatsmacht. Het idee van communistische- of socialistische arbeiders(zondags)scholen wordt ten tijde van Cetons artikel gepropageerd door de communist Andries van Gool. Diens vroege dood belet realisatie ervan.

Sovjet-Rusland en de arbeids-eenheidsschool

Ceton staat ook aan de wieg van de op 27 december 1918 te Utrecht opgerichte Kommunistische Onderwijzers Vereeniging (KOV), waarvan enkele tientallen onderwijzers lid worden en die tot 1923 heeft bestaan. Hij is redacteur van haar orgaan, De Communistische Onderwijzer, en publiceert in het blad talrijke artikelen over het stervende kapitalisme en vooral over de experimenten met het schoolsysteem in Sovjet-Rusland. De doelstelling van de KOV is, in de woorden van Ceton, een kern van onderwijzers te vormen die gereed staat om ‘na de verovering van de dictatuur door het proletariaat, de stuwkracht [...] [te] zijn voor de te stichten arbeids-eenheidsschool..’ In het blad bericht hij onder andere over arbeiders- en boerenuniversiteiten in Sovjet-Rusland die deel moeten gaan uitmaken van de eenheidsschool, waarmee inmiddels op initiatief van Volkscommissaris Loenatscharski een begin is gemaakt. Ceton is er juichend over en vat het plan op de jonge sovjetstaat te bezoeken en de werking van de eenheidsschool met eigen ogen te aanschouwen. Dit bezoek wil hij combineren met het bijwonen van het Congres van de ‘Roode Vakbonds Internationale’ en van de ‘Communistische Internationale’ (Comintern).

Op 25 februari 1921 richt hij een schriftelijk verzoek aan de gemeente om Sovjet-Rusland te mogen bezoeken. Het verzoek wordt afgewezen, waarna Ceton de gemeenteraad om toestemming vraagt. De Raad stemt er wèl mee in, maar het vermag B. en W. niet te vermurwen. Op 17 mei 1921 hakt Ceton de knoop door en besluit toch te vertrekken. Zijn reis naar het rode Rusland veroorzaakt een enorme sensatie in de burgerlijke en linkse pers. Terwijl De Telegraaf, Het Handelsblad, Het Volk en natuurlijk De Tribune Cetons handelwijze steunen, merkt een krant als de Nieuwe Schiedamsche Courant op, dat diens desertie een nieuw bewijs vormt van ‘de verwildering en de bandeloosheid van de roode elementen’. Na terugkeer in Nederland wordt Ceton op 16 augustus de toegang tot zijn school ontzegd, waarna hij de 7e september als onderwijzer wordt ontslagen. Wethouder Willem Vliegen, lid van de SDAP en een oude politieke vijand van Ceton, weet hem echter naar zijn oude school terug te loodsen, waardoor hij op 16 januari 1922 weer voor de klas staat.

Cetons reis naar Rusland verloopt zeer moeizaam. Het Duitse consulaat weigert een visum waarna hij, samen met Henriëtte Roland Holst en Louis de Visser, zonder papieren op pad gaat om pas na ruim een week via Berlijn Moskou te bereiken. Anders dan Roland Holst verliest Ceton geen moment zijn geloof in de Sovjet-staat en de opbouw van het socialisme daar. Toch betoont hij zich ook een koele waarnemer tijdens zijn bezoek aan het Congres der Comintern. Temidden van een juichende menigte communisten verschijnt er Lenin op het podium, maar Ceton laat zich niet meeslepen en deelt naderhand mee, dat de grote leider van de revolutie hem ernstig is tegengevallen. Hij houdt zich in Sovjet-Rusland vooral bezig met het bezoeken van scholen en bericht erover in De Communistische Onderwijzer, De Tribune en in verschillende brochures, zoals in School en kind in Sowjet-Rusland.

Van een echte communistische school, zo zegt hij in deze brochure, kan nog niet gesproken worden, omdat Sovjet-Rusland nog in opbouw is en de vestiging van een nieuwe maatschappij en een nieuw schoolwezen veel tijd vergen. Nu reeds echter is de school in Sovjet-Rusland in al z’n vormen voor ieder vrij en kosteloos toegankelijk en de domperige kerkelijke school is er afgeschaft, omdat godsdienst er een strikt private aangelegenheid is. Hij verhaalt van een arbeidsschool in Moskou, waar de kinderen in werkplaatsen vaardigheden opdoen en (wetenschappelijke) kennis vergaren. Ze maken er voorwerpen als regenmeters en bastschoenen en gaan naar fabrieken om kennis en ervaring op te doen. Ook bestaat er een practische kunstopvoeding door middel van kindertoneel. Samen met de, eveneens communistische, onderwijzers Brecht van den Muijzenberg-Willemse en Jan Stam bezoekt hij een experimentele Model-Schoolcommune in het dorp Uspenskoje aan de Moskwa. De school richt zich op het platteland en zomers komen er stadskinderen, die bij de boeren in de omgeving gaan werken en in eigen tuintjes gewassen verbouwen.

Uit de beschijvingen van de vele scholen die Ceton bezoekt én uit de door hemzelf gemaakte foto’s, komt het beeld naar voren van buitengewoon primitieve en doodarme scholen, die het aan vrijwel alles ontbreekt. Ceton zelf verklaart de aangetroffen armoe en achterlijkheid uit de vernielingen door revolutie en burgeroorlog en houdt staande dat, temidden van de woestenij, een nieuwe maatschappij en pedagogiek geboren worden: ‘Er is trouwens geen enkel land waar het kind, ondanks alles, in zoo gunstige verhoudingen verkeert als in de Sowjet-Republiek’. In een latere brochure, De Arbeidsschool als maatschappelijk probleem, zet Ceton opnieuw uiteen wat de arbeids-eenheidsschool inhoudt. Opvallend eraan is, dat niet de feitelijke ontwikkeling van de eenheidsschool in Sovjet-Rusland aan bod komt, maar dat het toekomstige communisme wordt geschetst, dat arbeid van allen voor allen zal laten zien. De eenheidsschool staat ten dienste hiervan en voedt vanaf de bewaarschool op tot collectieve arbeid ‘van gansche kindergroepen van verschillenden leeftijd, van gansche schooleenheden, en zelfs samenwerking van die schooleenheden in federatief verband, waar dat nuttig en noodig kan zijn’. De school neemt de opvoeding van het kind grotendeels van het gezin over en man en vrouw nemen onder het communisme gezamenlijk deel aan de arbeid. De onderwijzer van de toekomstige arbeidsschool leert in fabriek en werkplaats, kent het gehele productieproces en is ‘een man van den arbeid.’

Desastreus heden en glorie in de toekomst
Cetons nadruk op een glorierijke toekomst heeft alles te maken met de afwezigheid van positief nieuws in een levend heden. Op het eind van zijn brochure erkent hij openlijk de desastreuze positie van het onderwijs in Sovjet-Rusland. Hij wijst ter verklaring op het ontbreken van historisch voorbeelden en de bedreiging van Sovjet-Rusland door de buitenwereld. Ook noemt hij de misoogsten, de vernietiging van industrieën en het feit dat slechts weinig onderwijzers sympathie hebben voor het nieuwe regiem. Gezien deze alarmerende situatie, zo stelt hij, moet de school op dit moment vooral gericht zijn op het leveren van arbeiders voor de industrie, opdat het verval ervan kan worden gekeerd.

De laatste constatering is volkomen juist en bevat, zonder dat Ceton dit bevroedt, reeds de route die het Russische schoolsysteem vanaf dat moment zal inslaan en die alles van doen heeft met de aanpassing van een nog achterlijke boerenbevolking en een door revolutie en burgeroorlog geteisterde arbeidersklasse aan een geforceerd industrialiseringsproces. Deze ‘oorspronkelijke accumulatie van kapitaal’ vernietigt meedogenloos de experimentele kanten van het prille onderwijsexperiment en maakt het onderwijs horig aan de dwingende vereisten van een straf georganiseerd staatskapitalisme.       

Zoals gezegd bericht Ceton ook in De Communistische Onderwijzer over zijn Russische ervaringen. In het nummer van 10 oktober 1921 spreekt hij van zijn terugkeer ‘uit dat zoo gevloekte land, de schrik van elken burgerman, de hoop van elken klassebewusten arbeider’. Hoewel Ceton rept van ‘het begin der nieuwe beschaving’, spreekt hij ook van ‘ontzettende moeilijkheden’ en ‘vreeselijke opofferingen’ om ‘de grondslag te leggen voor deze nieuwe beschaving..’ Net als in bovenvermelde brochure wijst hij op de gebrekkige stand van het onderwijs en somt de oorzaken ervan op. Ondanks alle problemen echter, zo verzekert hij. zal Rusland de bakermat zijn van het nieuwe schoolsysteem en ‘er schittert voor u in het verschiet een toekomst, waarvan ge vroeger slechts hebt gedroomd’. In zijn volgende artikel van 15 november overheerst echter somberte en hij geeft af op ‘onderwijselementen’ die weigeren zich beschikbaar te stellen voor het nieuwe regiem en die het onderwijsexperiment saboteren. Ook de overige artikelen over het Russische onderwijs zijn weinig optimistisch. Zo heet het in het nummer van 1 mei 1922 dat het voorstel - niet aangenomen overigens - private scholen toe te staan, een herstel zou betekenen van ‘bourgeois-klassenscholen’ en een aantasting van het principe van de eenheidsschool.

Ceton steunt nog het Russische initiatief een Onderwijzers-Internationale te stichten: ‘Kameraden, strijdgenooten, volgt onzen raad! Helpt mede aan den bouw van een sterke, eensgezinde onderwijzers-internationale - de Paedagogische Internationale! Onderwijzers aller landen, vereenigt U!’ Overheersend echter is nu het besef, dat de eenheidsschool in Rusland schone utopie is gebleken en dat pas na opbouw van een ‘communistische groot-industrie’ en van het communisme zelf, de arbeids-eenheidsschool geboren zal worden. De aandacht verschuift weer naar Nederland, waar de era van schoolhervormingen voorgoed voorbij is en waar alles moet worden gericht op de komst van het socialisme, zonder welke de eenheidsschool onhaalbaar is: ‘Er is slechts één uitweg: de strijd om de dictatuur van het proletariaat. [...] De arbeiders voorbereiden, de onderwijzers voorbereiden voor de komende proletarische maatschappij, den klassenstrijd voeren, dat willen wij’. In de jaren die volgen vervalt Ceton tot stilzwijgen over de arbeids-eenheidsschool en men behoeft geen helderziende te zijn er een erkenning in te zien van het mislukken van het onderwijsexperiment.

Ceton heeft zich nauwelijks uitgelaten over het pedagogisch-didactische systeem, dat ten grondslag zou moeten liggen aan de arbeids-eenheidsschool. Wel merkt hij op, dat ‘de oude leerschool onder het kapitalisme verandert in een werkschool onder ‘t communisme’, wat de realisering betekent van de opvoedingsidealen van Froebel en Pestalozzi. Hieruit kan worden afgeleid, dat hij de eenheidsschool niet primair ziet als een specifiek pedagogisch systeem. De werkzaamheden die de leerlingen in het nieuwe schoolstelsel practiseren moeten kennelijk borg staan voor de vorming der leerling tot volwaardig deelgenoot van de communistische maatschappij. Dit vormt ook een verklaring ervoor, dat hij zich nooit in geschrifte heeft uitgelaten over de methode van Maria Montessori. Het enige wat we ervan weten is opgetekend uit de mond van Brecht Willemse die meedeelt, dat Ceton het stelsel als een illusie zag. Hier sluit bij aan, dat Ceton zich geheel afzijdig houdt van de polemiek in De Nieuwe Tijd in de jaren 1919 tot 1921 over de relevantie van ‘Montessori’ voor de opbouw van het communisme. In deze polemiek verklaart bijvoorbeeld onderwijzer H. Canne Meijer de methode geknipt voor de arbeids-eenheidsschool, omdat ze zelfontplooiing en individualiteit der leerlingen stimuleert en in haar ‘psycho-analitische’ aanpak de diepe motieven en impulsen van het individu aanspreekt. Andere auteurs onderschrijven dit, maar de onderwijzer Warner Wolda meent, dat de centrale plaats van individuele werkzaamheid in de methode-Montessori sterk verschilt van de gemeenschappelijk-productieve arbeid van de eenheidsschool, die veel ruimer van opzet is en die de gehele lichamelijke, verstandelijke, esthetische en morele opvoeding omvat.

Uit de politiek
Cetons wegebbende interesse in de Sovjet-Russische eenheidsschool valt samen met een in scherpte toenemende strijd binnen de CPN over onder meer de vakbondspolitiek, die beslecht wordt door steun van ‘Moskou’ aan de opposanten en het royement van Wijnkoop en kameraden. Ceton blijft zijn oude strijdmakkers trouw en wordt lid van het Partijbestuur van de op 17 oktober 1926 opgerichte Communistische Partij Holland-Centraal Comité. Wanneer echter in 1930 de afgesplitste partij weer opgaat in de CPN houdt hij het voor gezien en stapt voorgoed uit de partijpolitiek. Vanaf 1931 publiceert hij weer artikelen in De Levende Natuur over vlinders, verlucht met zelfgemaakte fraaie foto’s. Zo verhaalt hij van een verblijf in Preda, een plaatsje gelegen in Zwitserland in het Ober-Engadin. Het is een poëtisch artikel over de schitterende alpenweiden met hun rijkdom aan vlindersoorten en natuurschoon: ‘En dat alles in de frissche, hooge, ijle berglucht, die alles licht en kleurig maakt, waar ‘t een wellust is, in deze zonnige, warme dagen te toeven, waar slechts de dalende zon u noopt, af te dalen naar lager sferen, al liggen deze dan nog op bijna 2000 m. hoogte’.

In april 1936 neemt hij afscheid als onderwijzer en verhuist met echtgenote Emma Hess naar Albergen in Oost-Twente en kort erop naar Bennekom, gemeente Wageningen. Hij kent hier gelukkige jaren, genietend van de bossen en weiden en natuurlijk van de vlinderrijkdom. Zijn laatste artikel in De Levende Natuur dateert van februari-maart 1941 en beschrijft een rondwandeling: ‘Een Geldersch kwartiertje van het dorpje Bennekom ligt de Hullenberg, als de meeste Nederlandsche bergen niet veel hooger dan een half honderd meters. Wandelt ge van het dorp den weg naar Heelsum op, dan moogt ge zeker niet verzuimen het prachtige oude geboomte om de villa Erica uw aandacht te schenken’. [...] Ik hou van die kleine, smalle paadjes in de bosschen, waarvan er hier zoo vele zijn. Men moet zoo nu en dan eens een tak op zij moeten buigen en de grond moet niet al te gelijkmatig zijn. En dan, jonge berken en eiken en beuken, lorken en elzen en dennen, alles door elkaar. Zoo hier en daar glijdt er een hagedis ritselend weg, de staande vliegen gonzen u overal om de ooren en staan dan plots stil, tot verwondering van elken aviateur.’ In de loop van 1942 openbaart zich bij Ceton een dodelijke ziekte, vermoedelijk leukemie. Hij wordt opgenomen in het ‘Johannieter Hospitaal’ te Amerongen, waar hij op 21 januari 1943 overlijdt. Emma Hess, van joodse afkomst, wordt rond april 1944 gedeporteerd naar Westerbork en vandaar naar Auschwitz, waar ze vrijwel direct na aankomst, op 22 mei 1944, moet zijn omgebracht.

Bronnen
Dankzij het KRO-radioprogramma ‘Adres Onbekend’ van vrijdag 12 oktober 1990 ben ik erin geslaagd een aantal oud-leerlingen van Jan Ceton op te sporen, die mij in hoofdtekst vermelde informatie meedeelden. Verder heb ik gebruik gemaakt van een interview van Sjoerd Karsten met Brecht Willemse (rond oktober 1982), van het archief Brecht van den Muijzenberg-Willemse, map 20A (IISG) en van een enkele mededeling van de heer B.J. Dijkstra te Bussum.

C., ‘Arbeiders- en Boerenuniversiteiten in Sowjet-Rusland’; ‘De Sinowjef-Universiteit’; ‘De daden der gesmade bolschewiki’, ‘Revolutie en Volksontwikkeling’, in: De Communistische Onderwijzer, 12.10, 20.11 en 20.12.1920.
C., ‘Moskou’, De Communistische Onderwijzer, 12.10.1920.
C., ‘Karl Marx. 5 mei 1818-14 maart 1883’, in: De Tribune, 14.3.1908.
J.C. Ceton, De Arbeidsschool als maatschappelijk probleem  Amsterdam, z.d.; verm. 1921.
J.C. Ceton, De Communistische School Amsterdam, z.d. [rond 1919/1920].
J.C. Ceton, ‘De Schoolvrede’, in: De Nieuwe Tijd, jrg. 21 (1916), pp. 321-330.
J.C. Ceton, ‘Onderwijshervormingen’, in: De Nieuwe Tijd, jrg. 19 (1914), pp. 27-45, 81-94.
J.C. Ceton, Onderwijs en opvoeding in Sovjet-Ukraïne Amsterdam, z.d.; verm. 1920/1921.
J.C. Ceton, Op, voor uw school! Amsterdam, z.j.
J.C. Ceton, School en kind in Sowjet-Rusland Amsterdam, 1921.
J.C. Ceton, ‘Sociaal-democratie en Onderwijs’, in: De Nieuwe Tijd, jrg. 18 (1913), pp. 875-889.
J.C. Ceton, ‘Vrije School of verplichte Staatsschool’, De Nieuwe Tijd , jrg. 7 (1902), pp. 37-51, 109-121
De Levende Natuur. Tijdschrift voor natuursport, jaargangen 1898, 1933 en 1941.
W. van Ravesteyn, De roman van mijn leven, p. 434. (Ongepubliceerde herinneringen, aanwezig in het Gemeentearchief Rotterdam).
S.J. Rutgers, ‘De Intellectueelen en de Russische Revolutie’, in: De Nieuwe Tijd., jrg. 26 (1912), pp. 196-212
De Rijnbode, 22.9.1895, 22.11.1896.