Dick de Winter
Sociaal-democratisering in Deventer
Vijf jaar na de viering van het feit dat het in 1994 honderd jaar geleden was dat de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP) werd opgericht, komen de oud-Deventenaren Henny Buiting en Philip van Praag met een lokale studie over Deventer: ‘De Roden Roepen’, met als ondertitel ‘Een eeuw sociaal-democratie in Deventer’.
De titel van dit mooi uitgegeven boek is ontleend aan een gedicht van de sociaal-democratische dichter C.S. Adama van Scheltema, in 1922 door Otto W. de Nobel op muziek gezet. Voor deze studie werd gebruik gemaakt van wat in archieven aanwezig was, zoals notulen, afdelingsbladen, foto’s, vlugschriften en dagboekgegevens. Veel tijd werd door twee medewerkers Arvid van der Wolf en Gé Kelderman besteed aan ‘oral history’. Deze interviews leverden belangrijke persoonlijke gegevens op. In het ‘Woord vooraf’ wordt door Buiting en Van Praag gesproken van een ‘gezamenlijk auteurschap’ ook al neemt elk de volle verantwoordelijkheid voor zijn aandeel in het boek voor zijn rekening.
Toch is het opvallend dat, methodologisch gezien, de benadering van beiden duidelijk verschillend is. Philip van Praag behandelt in chronologische volgorde de periode tot de Tweede Wereldoorlog. Dat is slechts een klein gedeelte van het boek, ongeveer een achtste deel. Dit deel kenmerkt zich door een opsomming van feiten en gebeurtenissen, alles zeer persoonsgebonden. Met veel liefde wordt de rode familie, zoals bijvoorbeeld de Arbeiders Jeugdcentrale (AJC), het Instituut voor Arbeidersontwikkeling (IvAO) en de Vereniging van Arbeiders Radio Amateurs (VARA), beschreven. Maar we vernemen bij Van Praag weinig over ruzies binnen de afdeling Deventer die in het begin van deze eeuw, in 1901, werd opgericht. Nergens is sprake van een structurele benadering van ontwikkelingen van de afdeling. Wel komt in Van Praags bijdrage herhaaldelijk naar voren dat de Roden in het begin van deze eeuw in Deventer konden roepen wat ze wilden, maar dat de omvang en de invloed van eerst de vrije socialisten (Harm Kolthek) en later de revolutionair-socialisten (Johan Roebers) gedurende lange tijd zeer aanzienlijk bleef. De rest van het boek, het overgrote deel, is - ook hier in chronologisch volgorde - door Henny Buiting geschreven. Hij beschrijft eerst de oorlogsjaren, daarna de naoorlogse periode tot aan 1998.
Een prachtig boek Wat ik van het boek vind? Laat ik het maar meteen zeggen: het is een prachtig boek geworden, geen duf gedenkboek. Niet alleen omdat het zo rijk en voortreffelijk door Henk Nalis geïllustreerd is. En ook niet om de gevoelige en persoonlijke manier waarop Van Praag zijn periode beschrijft. Nee, het is vooral de aanpak van Buiting die het boek verfrissend maakt. Waarom?
Om dat toe te lichten is het nuttig eerst een uitstapje te maken en kort in te gaan op de ontwikkeling van de sociaal-democratie in Nederland. Het is belangrijk zich te realiseren dat vanaf het moment dat de SDAP zich in 1894 afsplitste van de Sociaal-Democratische Bond (SDB) electorale factoren binnen de SDAP de overhand kregen. Daardoor ontstond een partijstrategie die veraf stond van een revolutionair-marxistisch partijprogram. Welbewust werd door Troelstra cs. een voorzichtige parlementaire koers gevaren. Die was er vooral op gericht religieuze arbeiders, pachters en (kleine) burgers aan het kiezerspotentieel van de SDAP toe te voegen. Buitings analyse elders: ‘Alle activiteiten van de partij, ook de talrijke demonstraties, (stakings)acties enzovoort, staan ten dienste van de electorale ‘succesformule’, verbonden met de realisatie van sociale wetgeving, kiesrechtuitbreiding en andere voor het proletariaat van belangzijnde verworvenheden’. Zo kreeg het streven naar tastbare doelen op de korte termijn steeds meer prioriteit.
Deze politiek-strategische weg werd uitgestippeld en uitgevoerd door een relatief kleine elite van partijbestuurders die belangrijke partijposities in handen wist te houden. Die elite kwam in de loop van haar bestaan herhaaldelijk in botsing met partijleden die ernstige kritiek uitoefenden op deze tactiek en strategie. In 1909 werden deze critici, verenigd onder de naam ‘De Tribunisten’ en waaronder vooraanstaande partijgenoten als Herman Gorter en David Wijnkoop, op het Deventer partijcongres geroyeerd. Zij stichtten toen de Sociaal-democratische Partij (SDP) die later na de Russische revolutie de Communistische Partij Holland (CPH) ging heten.
De steeds verder voortschrijdende integratie van de sociaal-democratie in de kapitalistische maatschappij leidde tot het sociaal kapitalisme van de verzorgingsstaat, zeg maar tot ‘kapitalisme met een gouden randje’. Het spook van de klassenstrijd leek te zijn uitgebannen. Rood werd roze en roze werd uiteindelijk paars. Als kortste samenvatting van dit inhoudelijke en strategische aanpassingsproces van de SDAP, en later van de PvdA, gebruikt Ton Geurtsen in zijn boek uit 1994 Sociaal-democratie in Nederland. Een geschiedenis van verloren illusies de term ‘sociaal-democratisering’. Voor Buiting is dit sociaal-democratiseringsproces bij het begin van zijn bijdrage uitgangspunt van analyse.
In zijn hoofdstuk ‘Oorlogsperiode 1940-1945’ maakt Buiting dankbaar gebruik van het door dezelfde uitgeverij uitgegeven boek ‘Klakkende laarzen aan de IJssel’ van K.H. Vos en C. Hilbrink. Hij voegt, voor zover de schaarse bronnen hem dat toelieten, zo veel mogelijk gegevens over de sociaal-democratie en Deventer sociaal-democraten daaraan toe. Uit de beschikbare informatie rijst het beeld op dat op het individuele vlak sociaal-democraten actief in het verzet bleven, maar dat van frequente activiteiten van de rode familie niet of nauwelijks gesproken kan worden (p. 49).
De achtereenvolgende hoofdstukken ‘Herrijzing sociaal-democratie’ (1945-1953), ‘Einde van de wederopbouw’ (1953-1964), ‘Omslag’ (1964-1975), ‘Linkse hoogtij’ (1976-1985) en ‘Van vangnet naar trampoline’ (1986-1998) begint hij eerst met een analyse van de ontwikkeling van de sociaal-democratie op nationaal niveau. Daarna tast hij de ontwikkelingen op lokaal (Deventer) niveau af. Die zijn daar vaak, maar zeker niet altijd, een afspiegeling van. In elk hoofdstuk passeren de gemeenteraads- en provinciale verkiezingen de revue, worden verkiezingscampagnes gevolgd, geeft hij analyses van uitslagen en worden opkomst en neergang van partijgeneraties met hun nieuwe en oude koers gesignaleerd. Prominente Deventer PvdA-politici als Tulp, Beerents, Timmer, Huis in ‘t Veld en Bugter krijgen een plaats in die ontwikkelingen. Vervreemding van arbeidersgroepen van de partij en ‘de politiek’ in het algemeen, verschillende visies ten aanzien van ‘Klein Links’ (CPN en PSP, en later Groen Links), spanningen tussen PvdA-wethouders, raadsfractie en partijafdeling, vergaderbezoek en werk in de wijken, dat alles beschrijft Buiting niet als op zichzelf staande gebeurtenissen. Ze worden, en dat is nu juist de kracht van zijn bijdrage, verklaard en begrepen in de totale samenhang van de ontwikkeling van de sociaal-democratie.
Niet alleen sociaal-economische en politieke structuren komen aan bod. Ook aan het cultureel-mentale aspect wordt aandacht besteed. De verschillende onderdelen van de rode familie krijgen in elk hoofdstuk de aandacht die ze toekomt. Buiting beschrijft hun op- en neergang en, soms ook, hun opheffing. Door op verschillende niveaus en vanuit verschillende invalshoeken naar de veranderingen en ontwikkelingen in de sociaal-democratie in Deventer te kijken, krijgt het betoog van Buiting een duidelijke structuur. Ontwikkelingen en personen vallen daarin op hun plaats. Ook al komt dat voor sommige betrokkenen misschien wat hard aan. De Roden Roepen verdient een mooie plaats in de rijen van historische werken over de ontwikkeling van de sociaal-democratie in Nederland. Zeker wat structurele beschrijvingen op lokaal niveau betreft.
Kritische kanttekeningen Valt er dan niks te klagen? Natuurlijk wel. Onder aan pagina 22 is een stuk van de tekst weggevallen, en op pagina 14 wordt onze oudste vakcentrale, het Nationaal Arbeids-Secretariaat (NAS), weer eens het ‘Nederlands Arbeids-Secretariaat’ genoemd. Bovendien wordt het NAS de ene keer ‘syndicalistisch’ (p. 14 ) - wat het niet is - en een andere keer weer ‘revolutionair-socialistisch’ ( p. 39)- wat het wèl is - genoemd. En is het niet Otto de Nobel in plaats van Otto de Novel (p. 120) die het lied ‘Morgenrood’ componeerde? Maar dat zijn kleinigheden.
Veel belangrijker is de vraag waarom deze studie geen notenapparaat, zaken- en personenindex en afkortingenlijst heeft. Waarom is daar op beknibbeld? Omdat een notenapparaat ontbreekt ben ik niet in staat te verifiëren of raadslid Johan Roebers van de relatief sterke Revolutionair Socialistische Arbeiders Partij (RSAP) zich, zoals in de tekst op pagina 35 wordt beweerd, eind jaren dertig inderdaad vóór de komst van een nieuwe militaire kazerne naar Deventer heeft uitgesproken. Onderzoekingen van Roebers schoonzoon hebben, zo weet ik, tot nu toe nog geen bevestiging van dat feit opgeleverd, al heeft de Deventer Archiefdienst bij die speurtocht medewerking toegezegd. Ik ben zo vrij voorlopig een dik vraagteken bij deze bewering te zetten. Ook de afwezigheid van een zaken- en personenindex en een afkortingenlijst bevordert de toegankelijkheid tot de tekst niet. Ik moet helaas constateren dat daardoor voor open doel - om in Deventer Go Ahead-termen te spreken - de kans gemist is deze waardevolle studie uit te tillen boven de status van louter ‘gedenkboek’.
Besproken boek Henny Buiting en Philip van Praag, De Roden Roepen. Een eeuw sociaal-democratie in Deventer. Nieuwegein (ARKO Uitgeverij BV) 1999.
|