Ruud Beeldsnijder
Odette keun. Een Nederlands socialiste in het revolutionaire Rusland
In de laatste voorjaarsmaanden van 1921 werd in Constantinopel een jonge Nederlandse vrouw door de Britse militaire politie van Constantinopel van haar bed gelicht. Ze logeerde bij vrienden. Slechts een kwartier werd haar vergund zich aan te kleden en mee te gaan. Haar protesten hielpen niet. Deze vrouw was Odette Keun.
Wie was Odette Keun?
Odette Zoé Keun was op 18 september 1888 te Constantinopel geboren. Odettes vader was Gustave H. Keun. Hij was de eerste dragoman (tolk) van het Nederlandse gezantschap in Constantinopel. De familie Keun telde sinds 200 jaar vele vertegenwoordigers van ‘Nederland in den vreemde’. Vele Keuns waren ook handelaars. Er waren Keuns (zoals Frederick Keun) die Engels, Frans en Duits spraken, Grieks verstonden en vlot Turks spraken. Het Frans was bij de Nederlandse kolonie van Constantinopel, zeker in het schriftelijk verkeer, de hoofdtaal. In 1880 bleek het geslacht Keun te bestaan uit negen heren, vier dames en een aantal kinderen. Na het overlijden van Odette’s vader in 1902 leefde het gezin in tamelijk gebrekkige omstandigheden. Odette werd als opgroeiend meisje, na het overlijden van haar vader, een probleemkind. De politie bracht haar eens thuis, nadat ze haar te paard in de bossen hadden gevonden. Ze werd naar een strenge kostschool van de Ursuline zusters in Nederland gezonden. Ze bleef daar drie jaar. Daarna wilde ze non worden en bracht twee jaar als novice door in een Dominicaans klooster in Tours. Na haar uittreden reisde ze veel, onder andere in Georgië.
Ze schreef over haar arrestatie en haar ervaringen in Rusland in Sous Lénine. Notes d’une femme déporté en Russie par les Anglais (Paris 1922). Dit boek droeg zij onder andere aan Lenin op en zij zond een exemplaar met opdracht aan Henriëtte Roland Holst, voor wie zij groot respect had. Later begon ze te werken als secretaresse van de consul-generaal van de U.S.A. In 1939 verhuisde ze naar Engeland, waar zij in 1978 overleed.
Naar de Sovjet-Unie
Odette Keun was bij haar arrestatie in het bezit van een aantal brieven van Georgische en Russische vluchtelingen. Verder bezat ze boeken van bekende socialisten. Deze waren van Wells, Russell, MacDonald en Kautsky. Ze had een paspoort voor Batoem en een laissez-passer van het Commissariaat van Buitenlandse Zaken van Georgië. Ze had haar hut al voor Batoem, twee dagen voordat haar arrestatie plaats vond. Toen ze werd gearresteerd, had ze al drie reizen naar de Kaukasus gemaakt, uitsluitend voor literaire doeleinden. Al haar aantekeningen die ze over Kaukasië had gemaakt werden in beslag genomen. Ze had in februari 1920, in Rome, waar ze de winter doorbracht, het hoofd van een Georgische handelsmissie ontmoet en zo was haar belangstelling voor Georgië gegroeid. Odette was goed op de hoogte van de geschiedenis van Georgië. Ze verklaarde dat ze van oorsprong Hollandse was en Frans schrijfster. De laatste zeven jaar had ze gereisd, ze wilde zich specialiseren op het publiceren van beschrijvende werken.
Keun werd op een boot gezet die Constantinopel onmiddellijk verliet. De Britse autoriteiten hadden de arrestaties uitgevoerd zonder het Franse Hoge Commissariaat of dat van Italië te raadplegen. De economische bolsjewistisch-russische delegatie van Constantinopel (president en leden) werd eveneens gearresteerd en ook anderen die er van werden beschuldigd Russische ‘agenten’ te zijn.
Odette bracht vier dagen door aan boord van het schip Ajax, ook de mensen van de Russische handelsdelegatie waren op een brute wijze gearresteerd. Geen van de gearresteerden wist waarvan hij of zij werd beschuldigd. De gearresteerden konden alleen voedsel uit conservenblikken eten, goed voor dysenterie. Er was geen gelegenheid om zich te wassen.
De uiteindelijke ‘veroordeling’ bleek tenslotte te zijn: ‘déportation en Russie’. Keun vroeg om haar Hollands paspoort, dat haar was afgenomen en haar reisbeschrijvingen. ‘Dat zal U in Rusland worden toegestuurd’, antwoordde men cynisch. ‘Waarom laten jullie me niet wachten op het vertrek van mijn schip naar Georgië?’ Stilte. ‘Ik ben Hollandse, U hebt niet het recht me op een politieke beschuldiging te deporteren, in een ander land dan het mijne! U dient me te brengen naar de Hollandse grens: dit is een schending van het internationale recht’. Haar zwager in Constantinopel, belast met een Franse handelsmissie, had ook hetzelfde naar voren gebracht. ‘Wij willen niet dat ze terugkeert naar Tiflis’, had de Engelsman geantwoord. Wat lag er achter die gedachte van de Engelse politie vroeg Keun zich af. Wensten zij dat ik in Rusland te gronde ging, dat de bolsjewiki me zouden fusilleren? Keun verklaart dat ze niet tevreden is met de wijze waarop de Nederlandse consul in Constantinopel, H. van Welderen Rutgers, haar had verdedigd. Men kwam pas in actie toen ze al gedeporteerd was. Ze wil deze zaak voor de Hollandse regering en de Hollandse pers brengen. Haar zwager zet zich voor haar in.
In de greep van de Tsjeka
De Tchresvitchaika of Tchéka, (de buitengewone commissie voor de onderdrukking van de misdaden van de contra-revolutie) maakte zich meteen na onze aankomst in Rusland meester van ons en dat duurde tot mijn terugkeer naar Tiflis, ongeveer drie maanden later, schreef Keun. De macht en methoden van de Tsjeka zijn ongebreideld en angstaanjagend. Zij vallen buiten enige moderne conceptie van de rechten van een regering.
Keun moest erkennen dat zij, als vreemdelinge, ontscheept in Rusland, in een zo kritieke tijd, geheel onbekend, zonder identiteitspapieren, zonder de mogelijkheid zich bij iemand te reclameren, met haar mentaliteit en gewoonten die niet behoorden bij het proletariaat, aanleiding had kunnen geven tot wantrouwen. Toch had de Tsjeka haar behandeld met een zachtmoedigheid en een opmerkelijke beleefdheid, die onvergelijkelijk superieur was aan de houding van de Engelsen. Ze mocht haar sieraden en geld, als enige van de gedeporteerden, behouden. Het was dus niet als persoonlijk slachtoffer, maar als slachtoffer van het vrije menselijke bewustzijn dat zij zich tegen de Tsjeka keerde.
Na de zes uur durende formaliteiten van de ontscheping en een wandeling door de witte straten van Sebastopol, werden de gearresteerden door de Tsjeka ontvangen en in een wachtkamer gezet.
Daar regeerde een handvol chefs, allen communisten, capabel, toegewijd aan de staat, zeer autoritair en op een onbeschrijfelijke wijze overbelast. Een aristocratie, met de kwaliteiten van een jonge elite, met hun tekortkomingen. Zo heeft Keun de Tsjeka’s van Sebastopol, Sinferopol, Charkov en Moskou gedurende bijna drie maanden rondzwerven, leren kennen.
De Tsjeka van Sebastopol was voor Keun, zoals ze zelf schreef, grootmoedig. Haar Turkse boeken en haar parels mocht ze houden. Wel werd ze met elf andere vrouwen en twee kinderen opgesloten in een smerige kamer vol wandluizen, van hooguit twee maal drie meter. Ze kregen alleen slappe thee en grutten-soep. Keun bleef tien dagen als gevangene in Sebastopol. De soldaten die zich verwonderden over de slechte eetlust van de gevangenen, zeiden dat dit hetzelfde eten was dat zij al jaren kregen. Gelukkig hadden de gevangenen nog wat provisie, blikken vlees en geconserveerde melk.
In Sinferopol werden de gevangenen gehuisvest in een leeg huis. Ze moesten zelf hun eten verzorgen en mochten de stad niet verlaten. Van tijd tot tijd werden ze verhoord. De Witten, schreef Keun, waren even wreed als de Roden, maar de Roden kwamen tenminste uit het volk voort en waren brutaal en blind als alle onwetenden. Maar de ‘Witte’ officieren kwamen uit een andere kaste. Daarna ging de groep naar Charkov, de tocht duurde bijna drie weken. Stampvolle treinen en een verwoest land. Keun beschreef de afgrijselijke tocht. Alle gevangen kregen dysenterie. Ze mochten zich van de boerenvrouwen niet wassen aan de pompen, omdat deze bang waren dat de gevangenen cholera hadden. Cholera en tyfus waarden inderdaad overal rond. Het waren scènes die men kent uit alle beschrijvingen van zo’n reis, zoals Paustovski en anderen die vermeldden.
Tegen 10 augustus (1921) kwam de groep in Charkov. Het station was een echt woud, met duizenden rails en overal liep men tot de enkels in de smerigheid. Wanneer men uit deze riolen komt verspreiden overal de naakte voeten van mannen en vrouwen de kiemen van nieuwe infecties. Men vertelde Keun dat er wel twee honderd mensen per dag stierven en dat verwonderde haar niet. Wij durfden geen water te drinken, noch het fruit en het brood kopen dat de boerinnen aanboden. Twee mensen, een communistische arbeider (een partijlid) die in België had gewerkt, Frans sprak en een française met een Rus getrouwd, hielpen Keun tijdelijk aan de Tsjeka in Charkov te ontsnappen. Zij geloofden Keun’s verhaal en rieden haar aan een minister te spreken zodat een nieuwe depêche naar Tiflis kon worden gezonden. Het sovjet-commissariaat van buitenlandse zaken van Tiflis had overigens al twintig depêches naar Sebastopol gezonden waarin Keun’s vrijlating werd verzocht, maar zonder resultaat. Tenslotte werd Keun door de Tsjeka van Charkov in voorwaardelijke vrijheid gesteld. Ze moest daarvoor tekenen en mocht niet zonder toestemming de stad verlaten. Ze bleef een maand in Charkov.
Ideaal en werkelijkheid
Keun beschouwde zich als socialiste en het programma van de mensjewiki had haar warme sympathie. Ze had echter nooit behoord tot een partij. Haar politiek ideaal was communistisch, maar ze kon zich niet vereenzelvigen met het bolsjewistische slavensysteem dat zo geheel verschillend was van haar westerse opvattingen over het communisme. Voor een socialiste zoals zij, was de theorie op zich niet aantrekkelijk, het ging haar om positieve, praktische actie. Maar uiteindelijk was ook in de Kaukasus, de bolsjewistische invloed niet tegen te houden.
In februari 1921 kwamen de Georgische bolsjewiki, aan het hoofd van de Russische Rode troepen, Georgië binnen. De mensjewiki verlieten Tiflis en hun houding vond Keun niet bijzonder flink. Zij had vlak bij Batoem gewoond en daar had ze haar eerste boek over Georgië geschreven. Toen de mensjewiki het land verlieten en Keun op het punt stond eveneens het land te verlaten, veranderde ze haar besluit en bleef toch. Ze legde haar sympathie en aarzelingen uit bij het bolsjewistische Revolutionair Comité en verzocht in de gelegenheid te worden gesteld de vestiging van het communisme in Georgië te bestuderen. Op grond van haar persoonlijk informatie kreeg ze van Svanidzé, de intelligentste man van de Georgische bolsjewiki, zoals zij meende, toegang tot alle bolsjewistische commissariaten en instituten. Ze werd ‘medewerkster van de Georgische sovjetregering voor de documentatie in Europa’. Ze wilde artikelen schrijven over de politieke en economische toestand. Ze kreeg de volledige vrijheid om alles wat ze nodig vond, te schrijven. Zo schreef ze in twee maanden een tiental artikelen in het Frans en Engels. De bolsjewiki proclameerden amnestie voor de mensjewiki en namen geen repressieve maatregelen. Toen later de Tsjeka kwam werd de situatie anders en kwamen er talrijke arrestaties.
Maar Keun kon in Europa geen gehoor vinden. Ze raakte geïsoleerd en tenslotte zonder geld, omdat de banken gesloten waren en ze haar inkomsten niet kreeg. Ze besloot voor twee weken naar Constantinopel te gaan. Svanidzé, de volkscommissaris van buitenlandse zaken, zei haar dat ze de ambassade van Frankrijk moest laten weten dat de Georgiërs graag een officiële Franse vertegenwoordiger bij hen zouden willen hebben. Keun beloofde haar best te doen, maar twijfelde wel aan het resultaat. Maar toen werd ze gearresteerd. In C. - zoals we nu weten - werd ze gearresteerd.
In het begin van de jaren twintig kwam Keun tot de conclusie dat vele communisten vasthielden aan een overtrokken pretentie, zoals de eerste Christenen dat deden. De communisten wilden een leven als asceet en puritein opleggen dat strijdig was met de menselijke natuur. Keuns communisme was op de eerste plaats intellectueel en moreel. De maatschappij, meende ze, kon slechts verbeterd worden door universele samenwerking, door gemeenschappelijke wil en denken, door een wederkerige tolerantie, een uitstekende opleiding en broederlijke betrekkingen. Een verandering van hart was nodig. Wanneer zullen wij begrijpen, zegt Keun, dat de enige natie de mensheid is?
Lenin had gesproken over radijzen, rood van buiten en blank van binnen. Het woord radijzen klopte wel, stelde Keun vast, maar deze radijzen bevatten vergif. Keun zag dan ook de Tsjeka, als geheime dienst, als een der grote boosdoeners in het nieuwe Rusland. Haar macht, haar instelling, haar methoden stond buiten elke moderne opvatting van de rechten van een regering. Zij had, vanuit een revolutionair standpunt gezien, het bolsjewisme geholpen, maar had de absolute beschikking gekregen over het leven van de burgers. De rechters van instructie waren jong. Te jong om buiten revolutie en burgeroorlog, enige levenservaring te hebben en in te zien wat recht eigenlijk inhield. Odette Keun vroeg zich af of zij wel rechters van instructie had gezien die ouder dan twintig jaar waren. En dat voor jonge mensen, zo gepassioneerd, zo onervaren en partijdig, op zulke belangrijke posten. En dat ten aanzien van mandaten en de macht om deze uit te voeren. Dat waren mandaten die niet gecontroleerd konden worden. De Tsjekisten hebben privileges, zij mogen de kleding van hun slachtoffers houden en krijgen extra rantsoenen. Ik ben zeker, schrijft Keun, dat in de grote steden acht op de tien personen met de Tsjeka te maken hebben gehad. Dat doet denken aan de brieven van Falk, een Hollands reiziger die Frankrijk in 1795 bezocht en ook op deze wijze schreef over het regime in Frankrijk. Men probeert in Rusland het woord Tchresvitchaika te vermijden, net zoals toen ik kind was in Turkije men mij verbood niet luid te praten over Abdul-Hamid, de despoot-sultan.
Odettes beeld van Rusland
Keun waardeert overduidelijk de Russische mentaliteit niet. Ze noemt de reacties van de Russen onvoorspelbaar, niets in hun hoofd en hersens ontwikkelt zich op een wijze als bij ons. Hun uitersten en tegenstellingen komen voort uit hetzelfde gevoel. Ze zijn ondefinieerbaar, men kan hun psychologie niet ontleden; ze hebben een onstabiel en gevaarlijk genie. Gemakzucht viert de boventoon; alles wordt overgelaten aan het initiatief van de buurman, en dat in een ras, vergiftigd door fatalisme, gedrenkt in mongools bloed, bij uitstek tegen de staat gericht, met een passie voor het individualisme, passief, maar te vrezen. Men leeft als vagebond en nomade, ieder is op zijn beurt dromer, scepticus, luiaard en onwetende. Ze bezitten wel een bepaald soort humor, maar dat heeft misschien te maken met hun onverschilligheid.
Arbeiders die nooit iets van waarde hebben gehad, welke andere mogelijkheid blijft hun dan diefstal? Niemand praat over overvloed, maar men moet de schoenen herstellen, hout kopen in de winter, zich van een mantel voorzien, zijn kinderen kleden. Zwoeg en sterf, zonder enige persoonlijke compensatie, hier of elders, opdat de rest van de wereld, op een dag, er van kan genieten. Deze filosofie is absurd en onjuist.
Voor het platteland geldt: Elk dorp is onafhankelijk, separatistisch in een graad die wij niet kennen, de boeren hebben niets begrepen van de noodzaak van voedselvoorziening en van vorderingen. Noch in nationaal, noch in sociaal opzicht bezitten ze hoofd of hart. Alles wat ze weten is: eerst hadden we tien beesten, en nu maar twee; de staat dwingt ons het koren voor een lage prijs te verkopen en landbouwwerktuigen, schoenen en manufacturen die wij hard nodig hebben, komen niet. Maar wat kan de staat doen, schrijft Keun. De fabrieken produceren niet meer en de economische verdragen met het buitenland worden niet nagekomen.
De bourgeois verlangen met heel hun hart dat de buitenlanders het lot van hun land in handen nemen. Ze hebben zo geleden dat hun wrangheid al te natuurlijk is, maar Keun kan de haat die ze voor hun eigen natie hebben, niet begrijpen. ‘Alles, behalve de Russen bij ons’, menen ze. Ze zijn wanhopig over de Russische aard, schrijft Odette. De intelligentsia heeft iets van diezelfde hardheid, maar getemperd door het merkwaardigste gevoel, bijna mystiek, dat van schuld.
Om niet onherroepelijk voet te verliezen tegenover de vijandigheid van de wereld, verkeert men in Rusland in een voortdurende strijdhouding. De grijsheid van de macht intensiveert nog deze houding. Hoeveel sociale en politieke discussies met Keun zelf eindigden niet met: ‘als U dat niet bevalt is de Tsjeka er om U van gedachten te laten veranderen’ of: ‘wanneer we elkaar weer zien, kameraad, zult U in de gevangenis over onze methoden nadenken’.
Alles verliest men, eer, plichtsbesef, scrupules, goede wil en sympathie wanneer men gemarteld wordt door maagkrampen en kou en wanneer geen enkele verbetering, tenminste voor zover men geen communist is, eerlijke arbeid beloont. Het is een mentaliteit van ongehoorzaamheid, doffe rebellie, gewoonten van koopbaarheid en duistere transacties, die zich tegenwoordig over het gehele land hebben verspreid en zij ondermijnen het terrein waarop de bolsjewiki willen bouwen zo goed, dat ik voor hen vrees dat hun huis spoedig in elkaar zal storten. Deze opmerkingen wil Keun speciaal aan Lenin zelf richten. Het schijnt haar dat hij opgesloten zit in het Kremlin en dat hij niet genoeg weet welke kwellingen, en aan welke onmogelijke levenspraktijken de stadsbevolking onderworpen is.
De Russische ijdelheid is niet te meten, die is onaangenaam, zelfs grotesk; de pretentie van macht de hele wereld voorbij te streven. Tot in de details willen zij Europa de les leren: zij beschouwen zich zelf de eerste, de enige vernieuwers. Het gevoel van trots - dat gewettigd is - dat de communisten voelen bij het idée dat ze de revolutie hebben laten overwinnen, ondanks de vreselijke vijandschap die ze moesten incasseren, ontwikkelt in hen heroïsme, maar tegelijkertijd verblindt en verdroogt het hen. Wat intellectualiteit betreft: ze zijn automaten geworden, na enige tijd worden ze eentonig. Ongeduldig en in alles zonder ervaring, hadden de bolsjewiki de elementen van het geestelijk leven geheel onderdrukt.
Verder ergert Keun zich dood aan de maniakale rage over spionage die de Russen hebben. Iedereen is verdacht. En dat terwijl de hele wereld op de hoogte is van hun moeilijkheden, hun honger, hun crisis in het transport, het failliet van hun industrie en de ontevredenheid van het volk. Ze schreeuwen het uit op al hun congressen en publiceren het in hun rapporten. Zij verwonderen zich er over dat ze nog bestaan, ze verheffen dat tot glorie, bitter en brutaal. Het is volkomen oprecht om niet de waarheid te verbloemen. Maar waarom, wat duivel, behoeft men dan in Rusland geheimen te zoeken?
Ze vraagt ook waarom men in de interieurs in Charkov niet een beetje schoonmaakt. Maar dat is niet mogelijk, men zou ons voor bourgeois houden, antwoordt men haar dan. En bij de Russen gaat altijd veel tijd verloren: met uitzondering van de Arabieren, had Keun nergens in de wereld een ander volk gezien, dat op zo’n verschrikkelijke manier in staat was tijd te verspillen. Enige communisten zouden zich eens moeten begeven naar de grote centra, niet naar Petrograd of Moskou, Keun wil hen als vruchtbaar proefveld Charkov aanraden. Gedurende haar reizen heeft Keun gemerkt dat de zuivere Russen het meest gewelddadig en onwetend waren. De joden waren de meest onderrichte, de meest rechtvaardige en beschaafde mensen.
De vrouwen heeft Keun in Rusland het meest beklaagd. Behalve dat het merendeel werkt in de administratie om de payok (voedselrantsoen) te krijgen zijn zij verplicht het zwaarste handwerk te doen. Het koken, schoonmaken, zorg voor kinderen en zieken van hun familie komt op hen neer. Men moet naaien, wassen, zelf strijken. Bijna geen sociaal leven, men is te afgestompt. En waarover praten wanneer men geen communist is? Afleiding is er niet.
Er zijn geen beroemde romans, wel verhalen en fabels met originaliteit, soms vaak talent. Het is vooral de poëzie die door de revolutie geïnspireerd is. Er zijn nieuwe auteurs en er is een nieuwe literaire organisatie, Proletkult. Bij deze proletarische poëzie staat Keun enige tijd stil en evenzo bij het theater. Ze noemt de dichters Kiriloff (revolutionair extremist) en Michel Gerasimov. Blok en Majakovski noemt ze niet. De interessantste produkties vinden plaats in het theater. De bolsjewiki hebben de verdienste gehad de oude meesterwerken te bewaren en de artiesten te voeden. De propaganda-theaters voeren vaak stukken op van de eerste orde qua dramatisch intensiteit, ze zijn geschikt om de massa’s te instrueren. Het is duidelijk dat de bolsjewiki uitstekend rekening hebben gehouden met de politieke betekenis van het theater, ze willen praten tegen het volk, nieuwe formuleringen geven. Toch is er zowel in het theater als in de poëzie originaliteit, maar er is geen complete en begrijpelijke manifestatie van de proletarische geest. Het is waar dat men kunst niet kan forceren, het is verbijsterend dat zelfs de bolsjewiki dat toegeven. Keun hoopt dat men op een dag – spoedig - de weg zal vinden die leidt naar het hoofd en hard van de massa’s. Wat de schilderkunst betreft is er niet veel; er zijn affiches waaruit veel energie straalt, met mooie, schitterende kleuren. Deze lijken op de affiches uit Duitsland en Amerika tijden de wereldoorlog.
Via Moskou naar Georgië
In Charkov ging Keun ondertussen steeds naar de Tsjeka. Op de vraag of ze niets uit Tiflis hadden gehoord zegt men haar steeds Njet en dat vond ze beangstigend. Zelfs in haar slaap wist ze dat ze in gevaar was. Ze verhaalde over de onbegrijpelijke taal (het Russisch kende ze blijkbaar niet), de raadselachtige zielen, willekeurigheid en geweld.
Haten moest ze nu, terwijl ze gekomen was om lief te hebben. De Franse vrouwen die ze had ontmoet, schreef Keun, verdedigden zich met moed en dapperheid - ‘die wil die uit het hart van het Keltische ras voortkomt en weigert zich ondergeschikt te maken aan fatalisme’. De Fransen overigens, werden door de Russische autoriteiten wel netjes behandeld, en de Franse vrouwen steunden Keun. De gevangenen in Charkov gingen naar de markt om provisie en linnengoed, jurken en zijden kousen voor eten te ruilen. Verder had Keun gelukkig Turks geld bij zich.
Men wilde Keun na lang aandringen wel een soldaat meegeven om van Charkov naar Moskou te gaan. Maar deze zal geen woord begrijpen van wat ze hem vragen zal, verklaarde ze. Yacha, de Russische communist die in België had gewerkt en goed Frans kende, mocht tenslotte op haar uitdrukkelijk verzoek, mee naar de Tsjeka in Moskou. Daar zou worden beslist wat men zou doen en een beslissing nemen over haar eventuele terugkeer naar Tiflis. In Moskou aangekomen stelde Keun hem voor een Hollandse consul te zoeken. Tenslotte ontmoette Keun de volkscommissaris Tchitcherine. Ze wilde hem hulp vragen, hij stuurde haar door naar Weinstein, een van zijn kabinetschefs. Tenslotte kwam ze weer bij de Tsjeka terecht, nu bij Bizoutski, een Pool. Deze geloofde dat Keun door de Engelsen gezonden was om in Rusland te spioneren en wel degelijk Russisch kende. Keun verklaarde dat er geen beschuldiging zonder bewijs tegen haar uitgebracht kon worden en dat ze geen Russisch kende. Bizoutski wilde haar arresteren. Hij stelde haar vragen, in het Russisch, uit kwaadaardigheid en om haar te provoceren. Om die reden zendt zij haar boek naar Lenin, opdat hij zal weten hoe de justitie, in naam van het bolsjewisme, vier jaar na de revolutie te werk gaat. Uiteindelijk werd ze - voorlopig - vrij gelaten. Daarna bracht haar beschermer Yacha haar met de auto naar de Georgische missie. Dat was Georgisch territorium en men kon haar daar niet arresteren. Keun kon nu vrij door Moskou rondwandelen, de stad beviel haar wel. Het regime was daar wel draaglijk omdat het een grote stad was, meende Keun. Er waren alleen materiNle moeilijkheden, maar de mensen waren betrekkelijk goed gekleed, de straten schoon en de huizen ook. Dat was niet te vergelijken met de stallen in Charkov.
Keun bleef twee weken in Moskou, had veel twistgesprekken met Boris Etingoff, hoofd van de Georgische missie in Moskou en bolsjewiek. Zij merkte dat in Rusland twee beweegredenen de mensen beroerden: de enen wilden aan de macht blijven, de anderen wilden rijk worden. De macht en vrijheid waren niet gelijk verdeeld. Bij de Georgische ambassade verzorgde Keun zo’n beetje de kamers, nam haar eigen provisie mee en redderde wat; de communisten vonden al die zorg en netheid maar vreemd.
In de twisten met Boris verweet Odette hem dat hij het ene kapitalisme voor het andere wilde inruilen, maar Etingoff zei dat het nu om het kapitalisme van het volk ging. Ook bracht ze naar voren dat het ene imperialisme nu door het andere vervangen was. Etingoffs antwoord was: ‘dat is het imperialisme van de arbeid’. Toch vertrouwde Etingoff haar wel. Hij zei haar openlijk, dat als hij bij haar ontdekt zou hebben dat ze ook maar voor één gierstgraantje de revolutie kwaad zou kunnen doen, hij dan onmiddellijk de Tsjeka opgebeld zou hebben om haar te komen halen. Mensen hadden zelfs gedacht dat hij haar hier ontvangen had omdat hij haar minnaar was. Etingoff beschouwde haar, zoals hij zei ‘als een bij ons verdwaalde intellectueel’. Later gaf ze in haar Prins Tariel toe dat ze zich inderdaad als een arm, verdwaald mens voelde.
Tenslotte kreeg Keun haar propousk (schriftelijke toestemming) om naar Tiflis te gaan. Op dat moment had ze drie maanden in Rusland doorgebracht. Ze dankte Etingoff en de Georgische missie. De Georgische communisten die zij gekend had, meende zij, hadden hun charmante en edelmoedige nationale kenmerken behouden. Een weinig kritische houding. Zouden de Georgische bolsjewiki werkelijk zoveel humaner zijn?
Eind september 1921 was Keun weer terug in Tiflis. De volkscommissarissen daar zeiden dat ze moed had gehad, en niet van wanhoop in Rusland gestorven was. Dat woord, dat van een bolsjewiek kwam, vond ze, mocht wel geciteerd worden.
Maar toen ze naar Europa wilde terugkeren verboden de Engelsen haar via Constantinopel terug te gaan, en wilden haar zo vasthouden in de Kaukasus. Door interventie van de Hollandse Minister van Buitenlandse zaken, en de hardnekkigheid van een Hollandse liberale politicus M. Marchant en de welwillende activiteit van M. Schmidt van Altenstadt, consul van Nederland in Tiflis, had de Hollandse legatie in Constantinopel het gewaagd om te reclameren. Ze vertrok uit Georgië begin januari 1922, met een Italiaanse boot. De Engelse politie wilde haar in Constantinopel arresteren, maar de Italianen weigerden haar te laten gaan. De Italiaanse officier zei: ‘als de Italiaanse politie oordeelt dat deze vrouw gevaarlijk is, dan wordt ze wel in ons land gearresteerd; de papieren zijn in orde’. De Engelsen hadden het haar overigens ook nog onmogelijk gemaakt haar ouders en vrienden aan boord te ontvangen.
In 1922 publiceerde zij haar boek Sous Lénine. Er kwam een recensie over in l’Europe Nouvelle van 20 mei 1922. Daarin schreef André Pierre: ‘Het is een levendig verhaal over de kommerlijke wederwaardigheden van een romanschrijfster in Georgië en in Sovjet Rusland. Mme Keun koestert dezelfde haat tegen de bolsjewiki … en de Engelsen die de wreedheid hebben begaan haar over te leveren aan de Tsjeka. Het spreekt vanzelf dat men van een slachtoffer van de Britse politie en de Russische terreur geen helder en onpartijdig oordeel kan vragen. Haar boek lijkt meer op een pamflet dan op geschiedenis’. Helemaal gelijk had de recensent niet. In werkelijkheid waren haar haat en rancune tegen de Engelsen persoonlijk gericht, haar haat tegen de Tsjeka was gebaseerd op sociale en politieke gronden. Tenslotte was zij - althans naar Tsjeka begrippen- vrij redelijk behandeld.
De gedachtenwereld van Odette Keun
Keuns ideeënwereld kan beschouwd worden vanuit twee componenten. Wat de eerste betreft, de socialistische - ze noemt zich socialiste in Sous Lénine - volstaan we met enkele conclusies.. Dat zij ook in latere tijd socialistisch, sociaal en humaan bleef denken blijkt uit haar boek I think aloud in America uit 1939. Tijdens haar reis in de U.S.A. had ze in het Zuiden contacten met communistische organisatoren en vakbondsleiders. Zij nam het op voor de zwarte bevolking en vond de toestanden die ze in het Zuiden aantrof gedurende een maandenlang verblijf, hartverscheurend. In een autocratisch, vervallen en achterlijk Balkan-land had het niet erger kunnen zijn. Ze hoopt dat door de eenheid van het proletariaat Labour aan de macht zal komen ‘en dat het aspect van het kapitalisme, vertegenwoordigd door de financiële piramide en concentratie van macht in de handen van enkelen voor het gebruik tegen velen, zal worden uitgebannen. Wat van belang is, blijft haar scherpe verontwaardiging en veroordeling van onrecht.
Desondanks heeft Keun in latere tijd een vrij pessimistische visie over de mens ontwikkeld: ‘Ik ben ziek van de mens ... zijn omstandigheden veranderen... Maar in de grond blijft dit afschuwelijk creatuur hetzelfde ... en elk geschapen ding zal uitbarsten in een lofzang van dankbaarheid wanneer hij, gelukkig, verdwijnt’.
De tweede component was voor haar minder belangrijk. Ze zegt in haar Prins Tariel dat ze de roep heeft feministe te zijn. De roep wel. Maar zo feministisch was Odette in werkelijkheid niet. Dat Odettes gedachtengang niet bijzonder feministisch was, daarvan vinden we enige staaltjes in Prins Tariel. Tariel behandelt zijn Franse vrouw Vala als een macho. Wanneer zíj naar een feest wil, waar Tariel niets voor voelt, grijpt hij haar, gooit haar op het bed, takelt haar behoorlijk toe en wil haar dwingen hem met zijn revolver dood te schieten. Dan is zíj de moordenares en Tariel de held. Maar zijn vrouw weet de hand, waarmee hij haar hand vast houdt, enigszins af te buigen waardoor de kogel in de muur terecht komt. Vala beklaagt zich bij Odette en vraagt haar tenslotte nogal intieme zaken.
Over mensen als Tariel schrijft Keun, ‘dat zij hun karakter niet kunnen veranderen, en dat is dan de wijsheid van de oude Grieken, want in het karakter van ieder mens ligt zijn noodlot besloten’. Niettemin is Tariel toch Keuns grote held met ‘de edele inborst’. Zijn latere heldhaftige dood was zinvol en eervol, als strijder voor een goede, zij het verloren zaak. Dat overigens in tegenstelling tot de dood van haar ordonnans, die wel tragisch was, maar niet zinvol en bovendien eerloos. Deze ordonnans kreeg van Odette een mep in zijn gezicht omdat hij de hele nacht was weggebleven en niet alleen zijn eigen geld, maar ook dat van Odette had vergokt. Daarop pleegde hij, diep beledigd, zelfmoord. Odette huilde en had spijt. In haar Au pays de la Toison d’Or schreef ze daarover: ‘sommigen zeiden dat ik Dodi daartoe had gedreven door mijn koketterieën en grilligheden ... en dat ik een hoge prijs had gesteld op de verkoop van mijn lichaam.’
Merkwaardig is het overigens dat Odette zo buitengewoon verontwaardigd is (ze wil Vala zelfs niet meer aankijken) wanneer ze deze in aanwezigheid van enige anderen op ontrouw betrapt. En dat, terwijl ze heel goed weet dat Tariel zich barbaars gedraagt en zijn vrouw op een flink pak slaag trakteert wanneer iets hem niet bevalt. In 1923 werd Tariel met 300 andere gevangen Georgiërs door de bolsjewiki gefusilleerd. Odette schrijft haar boek omdat ze niet wil dat zijn geheugenis in de vergetelheid wegzinkt.
Het voorgaande wil niet zeggen dat Odette het, indien nodig, niet voor vrouwen op nam. Dat blijkt duidelijk uit haar eerste boek, ze was toen 28. Het is mogelijk dat dit boek een biografische sleutelroman is. In dat boek komt een oudere zuster voor, Béatrice, die de zorg op zich neemt van haar twee jongere zusters. Haar zus Beatrice Keun, (geboren 29 oktober 1884 te Smyrna) was de oudere zuster van Odette. In dit boek Les mademoiselles Daisne de Constantinople neemt Keun het op voor de door hun minnaars verlaten vriendinnen van Europese afkomst, die een huwelijk voorgespiegeld hadden gekregen. Daarna had de minnaar ze in de steek gelaten, op jacht naar nieuwe avonturen. Keun probeert via haar hoofdrolspeelster (Béatrice) duidelijk te maken dat het geluk van de vrouw niet alleen van de man afhangt. Men moet niet aan een huwelijk zonder liefde beginnen, zegt Béatrice. Het beste is een man te nemen waarin men vertrouwen kan hebben. Na een teleurstelling moet men doorgaan met de strijd en het leven. Het devies van Henriëtte Roland Holst, ‘Liefde is heel het leven niet’, moet toch, of ze dit devies gekend heeft of niet, ook haar credo zijn geweest.
Een openhartig zelfportret
Odette is, zoals ze zelf vertelt, ‘een opgewonden standje’. Ze raakt gauw in beroering. Meer dan eens krijgt de lezer te horen: ‘Je prends qui me restait de calme’. Of soms... ‘je parvins à une telle extrémité de terreur nerveuse’...’en sanglots j’éclate...’ Ze spreekt over haar beledigde en overprikkelde zenuwen. Met kinderen had ze nooit geleefd en ze vertelt dat ze er geen een echt kent. Ze vertelt over haar crisis als gevolg van haar beroeringen, rampen, mislukkingen, gevaren, politieke gevangenschappen, en verbanningen. In Frankrijk, waar ze had gewoond, had ze slag moeten leveren in de rechtbanken. Op haar woonverblijf had ze haar luie, twistzieke en slecht meewerkende arbeiders van het Front Populaire steeds moeten aanmanen. Ze schreeuwde van de morgen tot de avond tegen vrolijke en slecht gedisciplineerde Franse bedienden. Mogelijk had dat te maken met haar nerveuze spanningen. Haar vriend in Amerika, een arts, had haar uit een zenuwinrichting weten te houden en had haar sindsdien nooit meer in de steek gelaten.
Vaak is ze dromerig, gaat op haar gevoel af. Ze wil dan niet meer begrijpen, het is haar dan genoeg lief te hebben. Ze houdt zich zoals ze zelf schrijft, [kennelijk wanneer ze verliefd is] ‘lafhartig schuil achter zijn despotisme, van nature geneigd tot indolentie’. Van feminisme blijft dan niet zo veel over. De dichters en kunstenaars in Tiflis hadden haar in hun midden opgenomen, vanwege al haar werk over Georgië. Ze hadden haar ook gevraagd een redevoering te houden, maar Odette weet dat ze niet goed in het openbaar kan spreken: ‘ik raak in mijn woorden verward wanneer mijn toehoorders mij al te aandachtig aanstaren. Ik raak de kluts kwijt zodra ik merk dat ze niet naar mij luisteren’
Haar romantische gevoelens zijn, zoals ze deze beschrijft, zeer sterk. Ze heeft een prins ontmoet, die in haar ogen, het type is van de schone Georgische adel. ‘Hij heeft een taille die tien keer slanker is dan de mijne onder de schouders van een centaur’. Bij het dansen kon prins Tariel sprongen maken, die Odette nog nooit gezien had, behalve bij het Russisch ballet. In Georgië had ze ook de echte adel van geest leren kennen. Haar nieuwe officier d’ordonnance, prins Tsérétéli was acht en twintig jaar en had het mannelijkste gezicht dat ze ooit gezien had. In Tiflis was hij bekend om zijn onstuimigheid en zijn schoonheid. Met hem was ze een relatie begonnen. Enige ijdelheid was Odette niet vreemd. Kennelijk genoot ze er van dat na haar ontvangst vaak gezegd werd: ‘Chez nous est venue une étrangère. Elle est femme’. Dan worden voor haar toernooien en paardenrennen georganiseerd.
In het huis van prins Tariel, waar ze vaak op bezoek kwam, leefde men naar de oude zeden en opvattingen. Het was daar alsof men met één stap in de Middeleeuwen was terug gekeerd. De gewaden die men droeg, waren schitterend. Ze werd door prinsessen naar haar kamer geleid, door hen uitgekleed en een bad gegeven.
Aan de andere kant was ze niet geheel blind voor de onvolkomenheden van het land. De gehele geschiedenis van Georgië bestaat uit gevechten, moorden, verraad en gewelddadige dood. Ze spreekt ook over de vurige en geheimzinnige onbarmhartigheid van prins Tariel. Bij een meningsverschil had deze bijna zijn oom gedood, want hij beschouwde als zijn enige bloedverwanten en vrienden diegenen die de vrijheid van hun land lief hadden. De oude Georgische overlevering van de vendetta was nog in volle zwang, versterkt door godsdiensthaat. Bij een huwelijk kwamen er meestal ontvoeringen aan te pas, de mannen waren geboren rovers. Maar het avontuur trok haar ook. Ze had prins Tariel bij een onderzoeksreis door het land vergezeld. Ze wilde ook met Tariel mee (te paard) bij het volvoeren van een gevaarlijke opdracht. Zijn echtgenote had daar maar voor bedankt. Ze is opgetogen over de prachtige kunst in de Georgische kloosters, en vertelt over de indruk die deze kunst op haar maakt. Ondanks dat ze niet religieus is, noemt ze haar eigen natuur meer mystiek dan artistiek. ‘In de levensvolle muziek huist de geest van Georgië. Alle vormen van geestdrift waren dan aan het woord: de woeste zinsverrukking, de wellust van de overwinning, barbaarse droefgeestigheid, gewijde vroomheid, ervaringen van de volksziel, waardig, fier, edelmoedig als een jonge god. Die liederen deden mijn bloed sneller jagen.’
Voor verschillende volken en naties had Keun haar voorkeuren en afkeer. Ze blijkt niet erg op de Angelsaksen (Engelsen) gesteld te zijn, ze spreekt over ‘hun onbegrijpelijke verwikkelingen, hun onoverwinnelijke bekrompenheid van geest, hun ongeneeslijk harde harten...’. Een en ander heeft waarschijnlijk te maken met haar woede over haar deportatie door de Engelsen uit Constantinopel. Ze is veel meer gesteld op de Amerikanen. Over haar eigen landgenoten is zij beter te spreken. De Nederlandse officieren [van de kruiser Gelderland] beheersten hun talen beter dan de Engelsen, ze waren waarschijnlijk minder zwaarwichtig dan de Duitsers. Zij verenigden de koele charme van de mensen in het Noorden met enige kosmopolitische souplesse.
De Turken vond ze maar zielepoten: ‘dit ongelukkige en onbekwame volk was het slachtoffer van zijn misdadige regeringen ... en van zijn eigen stupiditeit’. Maar het ergste vond ze de Polen. Zij waren het meest gemeen, geslepen, leep, snoeverig en gevaarlijk. Zij waren politie-agenten uit instinct. Overigens verkeert Keun in een moeilijk parket, ze kritiseert de Entente, en nu beschuldigt de Engelse missie haar van bolsjewistische propaganda, en de franse missie behandelt haar als een Duitse spionne.
Een scherp waarneemster met een praktische inslag
Odette Keun neemt scherp waar. Daarvan getuigen haar reisbeschrijvingen en mooie sfeertekeningen uit de Kaukasus en die uit Algerije in La Revue de Paris in de laatste jaren van de tweede decade van deze eeuw. Toch wil ze haar boeken geen echte reisbeschrijvingen noemen, een toeriste zal het niet goed kunnen volgen. Vaak heeft ze de verschillende provincies van een land kris en kras doorgereisd, al naar gelang haar nieuwsgierigheid en de toeval van het moment. Van verschillende volksgebruiken blijkt ze goed op de hoogte te zijn, onder andere van die bij bevallingen. Soms had ze over een bepaald gebied wel een tiental aantekenboekjes met commentaren. Ze is bijzonder belezen. Ze heeft veel belangstelling voor geschiedenis, (ze heeft ook historische bronnenstudies verricht), letterkunde en kunst. Ze is in Afrika geweest en heeft bijna alle landen van Europa gezien. In de U.S.A ziet ze de uitputting van het land door het zoeken naar mineralen, het kappen van de bossen, het te intensief gebruik van de grond door de boeren. Men heeft, schrijft ze, zoveel gekregen en men gebruikt het zo roekeloos. Haar praktische zin wordt in Amerika behoorlijk gestimuleerd. In 1937 schreef ze een boek over ‘elektriciteit voor allen’ waarin ze schreef: ‘To put electricity and electricity-using appliences in every American home and farm is an objective necessity of which no sane person will dipute’. In haar meeste boeken duurt het een behoorlijke tijd voordat ze ‘to the point’, bij haar onderwerp, komt. Maar dan wordt het ook vaak heel boeiend.
Nabeschouwing
In politiek opzicht was Odette Keun kritisch, kritischer dan wellicht menige andere bezoeker van de Sovjet-Unie tijdens de eerste jaren van de Russische revolutie. Men mag natuurlijk niet vergeten dat ze niet als eregast kwam, maar als een gedeporteerde. Ze was een goed waarneemster. Haar reisbeschrijvingen en sfeertekeningen zijn boeiend. Ze was avontuurlijk en geïnteresseerd in geschiedenis, letterkunde en kunst. Ze was snel betrokken, misschien te snel geëmotioneerd en onstuimig, vaak dicht bij een zenuwcrisis.
In haar verlangen alles te weten, in haar zucht naar avontuur en romantiek was Odette bijna een kruising tussen Alexandrine Tinne en Mata Hari. Alleen heeft ze meer geluk gehad. Ze werd niet vermoord zoals Alexandrine Tinne en terechtgesteld zoals Mata Hari. Het heeft wel niet veel gescheeld. Ze overleed in 1978 , bijna 90 jaar oud in Engeland waar ze sinds 1939 woonde. Odette Keun is trouw gebleven aan haar sociale en humane principes. Haar boeiend en veelzijdig leven is zeker een vollediger beschrijving waard.
Bronnen
Met dank aan Cajo Brendel en Monique Reintjes.
Odette Keun bleek in Nederland totaal onbekend. Haar naam werd niet gevonden in de Nederlandse biografische woordenboeken, letterkundige handboeken en encyclopedieën, zoals in Biografisch woordenboek van het socialisme en de arbeidersbeweging in Nederland, of in het tijdschrift Bulletin Nederlandse Arbeidersbeweging. Keun had, zoals bleek, in het Frans en in het Engels geschreven. Maar voor de mogelijkheid haar te vinden, gold voor Frankrijk en Engeland nagenoeg hetzelfde. De Dictionnaire Biographique du mouvement Ouvrier français 1914- 1918 (Paris 1988) meldde haar niet, ook niet de Dictionnaire Biographique du mouvement ouvrier internationale en net zo min de Bibliography of French Literature, Twenteeth century en handboeken over feministische schrijfsters. Zij kwam ook niet voor in de Dictionary of Labour biography (John Bellamy and John Saville, 1984). Wel vond ik in de centrale catalogus (KB) en in Franse, Engelse, Amerikaanse en Duitse bibliografieën nog enige andere publikaties van Odette Keun.
R.Beeldsnijder: Een greep uit de literatuur over de problematiek tijdens de beginperiode van de Russische revolutie. Een historisch verslag, Den Haag 1998.
O. Keun, Les mademoiselles Daisne de Constantinople. Paris 1917
O. Keun, Sous Lénine. Notes d’une femme déporté en Russie par les Anglais. Paris 1922
O. Keun, Au pays de la Toison d'or. Paris 1923
O. Keun, Prins Tariel. Amsterdam 1926
O. Keun, I think aloud in America. New York1939.
Ministerie van Buitenlandse zaken, Archieven van het gezantschap/consulaat te Turkije 1872- 1952
M. Reintjes, Odette Zoé Keun (10 Sept 1888 – 14 March 1978).