Charles Vergeer

Macht en rijkdom van Jezus de Nazarener. Arm en op een ezel gezeten

'Arm en op een ezel gezeten', het is het beeld dat velen hebben van de Heer. Het beeld wordt ook bevestigd op tal van plaatsen in het Nieuwe Testament. Wie kent niet uitspraken als 'maar de Mensenzoon heeft zelfs geen steen om op te rusten' of 'voor een rijke is het moeilijker het Koninkrijk der Hemelen in te gaan dan voor een kameel om door het oog van de naald te gaan'.1

Zonder ons verder in godgeleerde discussies te willen begeven moeten we vaststellen dat nergens in het Nieuwe Testament een sociaal bewogen uitspraak te vinden is, alle teksten die gaan over armoede versus rijkdom en aanzien hebben een theologische implicatie en handelen over de tegenstelling tussen het Rijk Gods, het Koninkrijk des hemelen waar enkel naar gestreefd moet worden en, daartegenover, de verkleefdheid aan de aardse goederen. Slechts door daar volledig afstand van te doen, tot het naakt zijn aan toe, kan een mens het Godsrijk deelachtig worden.2

De gezalfde als tronende macht. Jezus als Jupiter, de 12 apostelen als romeinse sebatoren. Mozaiek van omstreeks 400 in de S. Prudenziana te Roma.

Betekende dat ook dat zij die dit fundamentalistisch standpunt aanhingen feitelijk afstand moesten doen van hun rijkdom, macht en aanzien? Natuurlijk niet. Over Jozef van Arimathea wordt uitdrukkelijk gezegd dat hij aanzienlijk en rijk was én geloofde in het komend Koninkrijk.3 Van Barnabas wordt hetzelfde gezegd en voor Paulus is dat ook het geval.4 Ook thans nog weten fundamentalistische Sjeiks grote rijkdom te paren aan radikale standpunten en krijgen daarmee grote aanhang bij de verpauperden in de vluchtelingenkampen en krottenwijken.

Laten we dus grootse religieuze documenten als de Bergrede5 ook als religieuze teksten beschouwen en niet als sociale pamfletten. Het is de vraag of interpretaties zoals Franciscus of Tolstoj aan dit soort teksten verleenden niet juist als volkomen onreligieus beschouwd moeten worden. Als we dusdanig met de teksten van het Nieuwe Testament willen omgaan, verliezen we daarmee deze teksten als documenten over de eventuele feitelijke armoede of rijkdom van Jezus. We moeten dan zoeken naar andere documenten. Die zijn schaars en betekenen, bij nader toezien, niets. Ik geef slechts één voorbeeld. In de Historia ecclesiastica van Eusebius van Caesarea, een tijdgenoot van Constantijn de Grote, wordt verhaald hoe beducht de keizers, ook na de ondergang van tempel en stad, bleven voor de troonpretendenten uit het koningshuis van David. Zowel Vespasianus als Domitianus gaven bevel de afstammelingen van David op te sporen en ter dood te brengen.6 Eusebius haalt dan een hoogst opmerkelijk passage aan uit het, helaas, bijna geheel verloren gegane geschrift van Hegesippus over de vroegste geschiedenis van de kerk. Daarin wordt verteld hoe de keizer twee kleinzonen van Judas, de jongste broer van Jezus, door zijn evocatus voor zijn rechterstoel laat brengen. Domitianus 'vroeg hen of ze van David afstamden en zij gaven dat toe. Toen vroeg hij naar hun bezittingen en de schatten waarover zij konden beschikken. Zij zeiden dat ze samen slechts negenduizend denariën bezaten, elk van beide kwam de helft toe maar in zilver hadden ze het niet: het betrof de geschatte waarde van negenendertig morgen akkerland. Daarover moesten ze natuurlijk belasting betalen en van de opbrengst van hun arbeid moesten ze leven.' Als ze bovendien verklaren dat hun verwachting van het komend Koninkrijk geen sociale of politieke betekenis heeft maar religieus begrepen moet worden, laat Domitianus hen, gerust gesteld en hun machteloosheid verachtend, vrij.7

Het is een document dat op twee verschillende manieren begrepen kan worden. De naïeve interpretatie luidt: 'Zie, de familie was later al even arm als destijds, ze leefden in de vrome verwachting van het komende Godsrijk, hadden met macht en aanzien niet van doen en politieke pretenties koesterden ze niet.' De tegengestelde interpretatie ligt meer voor de hand: hoe machtig en gevaarlijk moeten de troonpretendenten uit het huis van David zijn geweest dat keer op keer vanuit Rome het bevel gegeven wordt hen op te sporen en uit te moorden. Dat Domitianus, die van 81 tot 96 regeerde, nog vervaard meende te moeten zijn voor deze Daviden en hen liet vervolgen. Dat na de val van de stad, de verwoesting van de tempel, de grootscheepse onteigeningen en verbeurd verklaringen ten tijde van Vespasianus, de extreme schatting door dezelfde keizer het land opgelegd, en na de vervolging, keer op keer, speciaal van de familie van de Daviden die eertijds aanzienlijke tak van het koningshuis tot armoede was vervallen, het valt ligt aan te nemen. Maar dat Domitianus nog steeds beducht is, dat hij vraagt naar hun bezittingen en naar de schatten waarover ze zouden beschikken en naar de pretenties die ze hebben, kan veelzeggend zijn aangaande de macht en het aanzien die ze eertijds wel degelijk hadden genoten.

Willen we werkelijke iets te weten zien te komen over de rijkdom en macht van de tot koning van Juda gezalfde Jezus dan moeten we daarvoor twee dingen doen en steeds weer doen. Ten eerste moeten we beseffen - Jakob Burckhardt houdt het ons vaak voor - hoe groot de macht van het beeld is. Het beeld van de arme timmermanszoon uit Nazareth, omringd door povere vissers en wat vrouwen, 'arm en op een ezel gezeten' zijn deerniswekkend lot tegemoet gaand, dat beeld is zo sterk dat het niet op teksten hoeft te steunen maar juist omgekeerd zal de betekenis van veel teksten naar dit beeld ombuigen. In het veertiende hoofdstuk van mijn Een nameloze, over de intocht, liet ik zien welk een triomfale, koninklijke adventus deze Davidszoon in zijn hoofdstad Jeruzalem deed. Hij was niet op een ezel gezeten omdat hij olifanten of arabische hengsten niet betalen kon; de intocht in de hoofdstad op een ezel was koninklijk prerogatief: David en Salomo 'in al zijn pracht en rijkdom' hadden niet anders gedaan.8

Het traditionele beeld, hoezeer ook kerkelijk bekrachtigd, moet gebroken worden terwille van de waarheid van de tekst. Dat is de andere zijde van onze methode: keer op keer en steeds weer overnieuw, langzaam en geduldig de tekst lezen en herlezen. De Griekse woorden en zinnen zeggen soms zoveel andere dingen dan de beelden die er later bovenop gezet werden. Zo'n exercitie gaat het bestek van een artikel te buiten, derhalve beperk ik me hier tot een soort catalogus van gegevens.

Het Panterjong
Elders9 heb ik gepoogd om de aanspraken op de troon van Juda van de Daviden in kaart te brengen. Zowel van vaderszijde als door de tak van moederszijde erfde Jezus aanspraken op de troon. In beide families fungeerde de titel Bar Pantera, 'Zoon van de Panter' als aanduiding van de prinselijke kroonpretendent. Door het huwelijk van Jozef en Maria werden beide takken het eens over de aanspraken van de eerstgeborene op de troon. Zulke, lange tijd door een familie gekoesterde, aanspraken kunnen onmogelijk door verarmde telgen van een zijtak staande gehouden worden tegenover het heersende koningshuis der Hasmoneeën. Zonder macht en aanzien, zonder rijkdom ook zijn prinselijke pretenties armzalig. Maar dat waren ze niet. Als Paulus zich richt tot de Romeinen is het eerste wat hij zegt dat hij spreekt namens, als knecht van, 'de Gezalfde, Jezus' tou genomenou ek spermatos David, 'telg van het geslacht van David.10

In de koninklijke Davidsstad Bethlehem geboren - in een stal, zelfs bij de herberg geweigerd. Wat valt hier te geloven? In de verhalen bij Lucas over de geboorte steken enkele absurditeiten. Jozef zou vanwege de census met zijn hoogzwangere vrouw van Galilea naar Bethlehem in Judea zijn gegaan om zich daar een zware belasting op te laten leggen. Uit Flavius Josephus kennen we de omgekeerde en veel begrijpelijker gang van zaken. P. Sulpicius Quirinius, van 6 tot 11 legaat van Syria, hield waarschijnlijk in het zesde jaar van onze jaartelling een census. Dat is geen volkstelling, wie stelde er belang in hoeveel tuig er langs de weg was of op de akkers de ruggen kromde? Het was het vaststellen van de bezittingen om daarop hoge aanslagen, belastingen te leggen. De legaat legde deze heffing de provincie Judea op. Zou Jozef in Galilea gewoond hebben dan betaalde hij belasting aan het huis van Herodes en had met de heffing in Judea niets uitstaande. Alleen als de familie bezittingen, gebouwen en landerijen, bij Bethlehem had, was er reden derwaarts te zijn of te gaan.

Bij Flavius Josephus lezen we dat deze census in Judea aanleiding was tot de opstand geleid door Judas de Galileeër. Die opstand werd onderdrukt en zij die weigerden om de keizer belasting te betalen, vluchtten de onherbergzame bergen rondom Bethlehem in. Als er iets waar is van de verhalen van Lucas over de geboorte dan moeten we wellicht bedenken dat de Daviden in hun eigen stad aanzienlijke bezittingen hadden en zwaar getroffen door de heffing van Quirinius zich aansloten bij de opstand van Judas. Op de vlucht werd de latere prins Jezus geboren. Nog een kwart eeuw later rekende men hem en zijn aanhangers bij de opstandige beweging der Galileeërs.11 Dezelfde beweging zou, onder leiding van nakomelingen van Judas, in de opstand en oorlog van 66 tot 73 een aanzienlijke rol spelen. De Galileeër Menahem, zoon of kleinzoon van Judas, was drijvende kracht achter de opstand van 66 en de Galileeër Eleazar, neef van Menahem, was de fanatieke verdediger van Massada.

Maar Jezus was toch geen prins maar zoon van een eenvoudig timmerman van het plattelandsvlek Nazareth? Hoeveel mooie en vrome middeleeuwse schilderijen beelden die armoedige en onaanzienlijke omstandigheden van zijn jonge jaren niet uit. Maar de teksten zwijgen of zeggen iets anders. Jezus wordt in het oudste evangelie, van Marcus, consequent 'de Nazarener' of 'Nazorener' genoemd, lid van 'de eedsgetrouwen', zij die gezworen hadden Jahweh getrouw te zullen zijn. Met Nazareth heeft dat niets uitstaande, die vergissing, ontstaan uit de verhaspeling van een voorspelling, duikt pas bij Mattheüs op - en werd vervolgens, maar op herkenbare wijze, in de tekst van Marcus opgenomen.12 Marcus laat Jezus een huis te Kafarnaüm bewonen. Marcus ook zegt niet dat Jozef timmerman was maar dat Jezus dat zelf was.13  Wat precies? Tektoon geeft de tekst. Dat is een woord dat 'bouwer' betekent, hetgeen veel kan betekenen, van timmerman op de scheepswerven van Kafarnaüm, via smid of aannemer tot architekt, bouwheer. Behalve dat dit handwerk al snel door de andere evangelisten aan de vader werd toebedeeld, in plaats van aan Jezus zelf, boog de traditie dit al te aardse dagwerk om tot óf, zoals door Ambrosius van Milaan, een zinspeling op de 'Fabricator omnium condidit mundum', 'Hij die heelal en wereld schiep', óf wist het te verdoezelen tot het landelijk tafereel van een werkplaats van de dorpstimmerman. Of de familie tientallen arbeiders in dienst had op haar bouwbedrijf blijft ons onbekend maar we mogen wel lering trekken uit de parallel met Paulus van Tarsus. Die was 'tentenmaker'. Vredig bezig dagelijks tentzeil vast te knopen? Geenszins, maar als companion optredend van de uit Rome, vanwege het edikt van Claudius, gevluchte en in Corinthe zich opnieuw vestigende Aquila van Pontus, eigenaar van een handelsonderneming, een firma die door het sluiten van één harer vestigingen niet getroffen was.14

Verder bezat Jezus in Kafarnaüm een huis waarin zeer veel mensen konden samenkomen. Een aanzienlijk domus of domein. Een huis met een atrium waar een verlamd man vanaf het dak met bed en al aan touwen neergelaten kan worden. 15 Daarnaast zien we hem optreden in de synagoge van Kafarnaüm, niet op de gewone manier maar 'als iemand die gezag bezit'.16

Welk gezag had Jezus eigenlijk?

Het Huis van David
Zijn aanhangers 'leefden in de hoop, dat Hij degene zou zijn die Israël ging verlossen'. 'Jezus de Nazarener (...) machtig in woord en daad in het oog van God en van heel het volk.' De eerste vraag aan de weer opgestane is 'Heer, gaat Gij in deze tijd voor Israël het koninkrijk herstellen?' Als Petrus voor het eerst, en staande voor het graf van koning David, weer in het openbaar durft te speken, herinnert hij eraan 'dat God hem een eed gezworen had, dat Hij een van zijn nakomelingen op zijn troon zou doen zetelen.' En Jakobus, de jongere broer van Jezus, beroept zich op de voorspelling van Amos: 'Daarna zal Ik terugkeren en het vervallen Huis van David weer opbouwen.'17

Dat is de eerste en belangrijkste aanspraak op macht een aanzien: door de vereniging van de beide takken van het Huis der Daviden verenigde Jezus beider aanspraken op de troon. Derhalve werd hij als Bar pantera reeds vanaf het begin gehaat door het regerende en concurrerende koningshuis, dat van Herodes. De evangelies stemmen overeen waar het gaat om de haat van de zijde van het officiële koningshuis en de pogingen hem te vermoorden.18 Blijkbaar werden de aanspraken op de troon door de tijdgenoten heel wat meer als bedreigend ervaren en serieus genomen dan door latere theologen en exegeten gebeurde. De macht van het als buitenlands en weinig godsdienstig ervaren Huis van Herodes steunde vooral op de Romeinse bezetters, de prins uit het Huis van David had daarentegen van het begin af aan, nog vóór hij daadwerkelijk was opgetreden, brede steun bij het volk: 'een grote volksmenigte uit Galilea volgde hem en er kwamen ook veel mensen uit Judea, Jeruzalem, Idumea, het Over-jordaanse en de streek rond Tyrus en Sidon.'19

Die aanhang en daarmee een belangrijk deel van de macht die hij kon uitoefenen, valt deels in kaart te brengen. De dynastie, clan of familie was machtig en bleef tot de ondergang van tempel, stad en land in 70 een machtsfactor van belang. Heel boeiend is de opmerking van Flavius Josephus dat de moord op Jakobus, de broer van Jezus, de direkte oorzaak was van de opstand en oorlog tegen Rome. Boeiend ook dat juist deze opmerking door latere, christelijke afschrijvers van de tekst, weggecensureerd werd.20

Nadat koning Herodes Johannes de doper terecht had laten stellen nam Jezus het leiderschap van die beweging over.21 Een beweging met massale aanhang.22 Bij die doperse beweging hoorde ook de extremistische tak der Barjone. Ook deze extremisten en hun leider Simon Barjona schaarden zich achter Jezus.23

De beweging der Galileeërs, ontstaan bij de opstand van Judas in het jaar 6, in 59 verantwoordelijk voor de moord op de hogepriester Jonathan en daarna hoofdrolspeler in de opstand van 66, die beweging kan van de beweging door Jezus geleid niet of nauwelijks onderscheiden worden.24 Hetzelfde geldt voor de Zeloten, de Ijveraars voor de Wet. Ook zij namen deel aan de opstand van Jezus25 en vooral haar gewapende tak, de Sicariërs, de zwaardvechters leverden onder aanvoering van Judas de Sicariër - tot Iskarioth verbasterd - een belangrijk aandeel in de strijd.26

Koning van Juda

Omdat de structuur van het evangelie van Marcus sterk annalistisch is, kunnen we pogen de chronologie vast te stellen van de weg naar de troon van Juda. Jezus wordt geboren als 'telg van David' en hij verenigt de aanspraken van twee verschillende takken van het Huis van David als Bar pantera op de troon.27 Vanaf het begin 'spreekt hij met gezag'28 en gedraagt zich als Heer en heerser29 en daagt zijn tegenstander, Herodes, uit als 'vos'30 die zich verschuilt in zijn holen, zijn burchten in de woestijn, en niet, als de Davidszoon, gesteund wordt door het volk. Vervolgens omringd hij zich met een troonraad, 'De Twaalf', als symbool van de steun van de twaalf stammen van Israël. 31 Na de dood van de Doper aanvaardt hij daadwerkelijk de leiding van de beweging en matigt zich het ius evocandi aan, het recht mannen op te roepen en bevelen te geven. 'De Twaalf' waren ingesteld om 'bij hem' te zijn, de apostelen daarentegen om uitgezonden te worden.32 Daarna worden duizenden op de been gebracht, gedisciplineerd33 en van voedsel voorzien: panis militaris.34 Wie in staat was vele duizenden mannen brood en ander voedsel te geven was in de oudheid een machtig en aanzienlijk man. Onnodig immers om te zeggen dat, tenzij men geloof hecht aan wonderen, vijfduizend mannen te eten geven slechts voor rijke prinsen was weggelegd.

Dan wordt in het legerkamp bij Caesarea Philippi, even buiten de grenzen van het machtsbereik van Herodes, het volk vergaderd en Jezus tot 'Gezalfde', tot electus uitgeroepen. De elect benoemt meteen een tegen-hogepriester, Kefas, en het dubbelbesluit valt om op te trekken naar Jeruzalem. Simon Kefas zal de tempel en de Davidszoon zal Sion, de stad van David zuiveren en wederom heiligen.35 Met een legermacht van, misschien, negenduizend mannen,36 trekt men op naar de hoofdstad. Vlak voor de intocht speelt zich nog 'de strijd om de tronen' af 37 Daarna tuimelen de gebeurtenissen in snel tempo over elkaar. Eerst volgt de triomfale intocht, de adventus van de vorst en de erkenning, acclamatio, van zijn koningschap door het volk.38 Daags daarop wordt het immense tempelcomplex bezet en gezuiverd.39 Als dan de Romeinen verschijnen tijdens het brengen van de offers voor de herinwijding van de tempel worden de Galileeërs met bloedige verliezen uit stad en tempel verdreven.40 Op de dag voor het joodse bevrijdingsfeest wordt de verkorene daadwerkelijk door Simon Kefas gezalfd tot koning van Juda.41 Het lukt ze andermaal in de stad te komen, het paleis van de Daviden te bezetten en vanuit de troonzaal nogmaals de strijd aan te binden. Die nacht worden ze verslagen en verdreven. De volgende ochtend volgen de executies van de, in de ogen der Romeinen, terroristen. Als 'koning van Juda' sterft de man die pas enkele uren eerder gezalfd was aan het kruis.

Het vermogen
Hoewel zijn onderneming mislukte en hij zelf tussen andere moordenaars eindigde was zijn macht toch korte tijd groot geweest. Ik wil op enkele punten wijzen maar voel me daarbij genoopt te herhalen dat het hier slechts aanduidingen betreft. In het tweede deel van Een nameloze worden vaak vele pagina's gewijd aan zaken die wie hier slechts puntsgewijs, als in een catalogus, aan bod kunnen komen.

In de eerste plaats de koningszalving door Kefas. Zelfs Marcus, die de wijding eigenlijk verzwijgen wil, spreekt toch over de 'zeer dure nardusbalsem', en kan niet voor zich houden dat deze balsem wel 'voor meer dan driehonderd denaries verkocht' had kunnen worden. De zalving verleende hoogheiligheid want in principe geschiedde ze door Jahweh zelve.

Door het Itenerarium van Egeria van omstreeks 385 weten we dat de christelijke gemeente destijds nog zowel de koningsring bewaarde en eerbiedigde, als de hoorn met de zalf waarmee de koningen van Juda gezalfd werden.42 Deze zalving, door de evangelisten bijna als dorps en boers voorgesteld, moet een kostbare plechtigheid zijn geweest en een vermogen hebben gekost.De laatste keer dat hij, en voor het eerst als daadwerkelijk gezalfd koning, met zijn troonraad 'De Twaalf' bijeen komt gebeurt dat in 'de hoge en grootse zaal', de zaal die, blijkens de tekst over het Pinkster wonder, de troonzaal van het stadspaleis  der Daviden was.43 De tekst duidt Jezus als 'de meester' aan, die een bevel geeft en daarbij met de genitivus44 'mijn' troonzaal in gereedheid laat brengen door zijn major domus. In de troonzaal gebruikt hij 'de beker des zegens'45 en daar stond de troon. Nog bij Eusebius van Caesarea is de notitie te vinden dat 'de troon van Jakobus' daar ter plekke te vinden was.46

Alexamenos aanbidt zijn god, aldus de Griekse tekst. Bespotting van Jezus als gekruisigde. Antquarium van de Palatijn.

Nog twee andere zaken duiden op een machtige en rijke prins.
Ten eerste zijn kleding. Vanaf zijn zalving droeg hij de uiterst kostbare purperen koninklijke gewaden.47 Als bij de hogepriester waren dat vier gewaden en een hoogheilig opperkleed.48 De gewaden van de hogepriester waren dusdanig kostbaar en vertegenwoordigden zo effectief de heilige macht dat de Romeinen ze zelf bewaarden en slechts op feestdagen aan de hogepriester tijdelijk ter beschikking gaven.49 De familie was rijk genoeg na het debacle met Jezus voor diens broer Jacobus opnieuw de kostbare kledij, het diadeem en borstharnas te laten vervaardigen. Het werd ook voor hem de direkte oorzaak van zijn dood, toen hij poogde in het hoogheilig hogepriesterlijk ornaat het heiligste der heiligen te betreden.50

Vóór de zalving was Jezus stellig niet als een plattelands rabbi gekleed. Behalve de verhalen over de koninklijke geschenken, 'goud, wierook en mirre', die hij reeds bij zijn geboorte ontving, laat Marcus merken dat het volk de koninklijke gewaden die Jezus droeg geneeskrachtige werking toeschreef.51 Tenslotte getuigde nog, ondanks de smadelijke dood, zijn begrafenis van zijn rijkdom en aanzien. Er is sprake van hagelwit linnen, van het balsemen van het lijk en van een nieuw graf, in de rotsen uitgehouwen.52 Zó werden slechts de rijken en machtigen begraven.

Het vergruisde beeld
Hoe anders wordt het beeld en wat voor grote gevolgen heeft dat weer voor onze mogelijkheden om de teksten juist te interpreteren. Laat ik afsluiten met twee, slechts aangestipte en onuitgewerkte, voorbeelden.

Als Jezus voor de hogepriester Jozef Kajafas staat spreekt deze uit dat hij de dood verdiend heeft. 'Toen scheurde de hogepriester zijn gewaad en riep uit: "Waartoe hebben wij nog getuigen nodig? We hebben zijn godslastering gehoord!"'53 Twee duizend jaar exegese steunt op deze tekst; de joodse hogepriester in vol ornaat tegenover de arme, weerloze gevangene, de afstand tussen de lijdende Christus en de joodse moordlust leek definitief. Maar er staat: 'De hogepriester diarrexas tous chitoonas autou, scheurde diens gewaad.' Natuurlijk, of de hogepriester in het holst van de nacht zijn vele gewaden droeg mag betwijfeld worden, maar Jezus was enkele uren eerder gezalfd tot de hoogheilige koning namens Jahweh en droeg de gewijde en heilige gewaden die de toorn opriepen van de echte hogepriester die furieus van zijn troon opstaat om 'diens gewaad te scheuren' en hem, alleen al door die handeling, ter dood te veroordelen. Had de hogepriester zijn eigen gewaad gescheurd dan had hij zijn eigen doodvonnis daarmee uitgesproken.

Het andere voorbeeld haalden we al in het begin van dit opstel aan: 'De vossen hebben holen (...) maar de Mensenzoon heeft niets waar Hij zijn hoofd op kan laten rusten.'54 Als Franciscus, dat is het traditionele beeld dat deze tekst opriep. Maar de context is het hoofdstuk dat begint met het verlenen van macht aan zijn troonraad door Jezus en de beschrijving van de angst die dat de 'andere' koning, Herodes, inboezemt. Daarna volgt de scène waarin het volk zich achter Jezus schaart, hij tot verkoren gezalfde uitgeroepen wordt en Zijn heerlijkheid getoond wordt. Tenslotte volgt dreigende taal tegen de tegenstanders: verdelg hen met het vuur als Sodom en Gomorra, volg mij en 'laat de doden hun doden begraven'. Wie van de toehoorders destijds zal het ontgaan zijn dat 'de vos' dezelfde is die Jezus elders zo uitdagend beschimpt55: de vos koning Herodes. De vos in zijn hol, wat een beeld! Herodes, de dief van zijn volk, zich verschuilend in zijn bergburchten als vosseholen! Daartegenover de Davidszoon die zich machtig genoeg voelt en die machtig genoeg is dit soort verwensingen in het openbaar zijn tegenstander in het gezicht te slingeren, want hij is de man die wèl brede steun van zijn volk geniet en die zich niet hoeft te verschuilen want 'een vaste burcht is enkel God de Heer'.

Noten
1 Marc. X, 25 en Luc. IX, 58. 
2 Marc. X, 17-22; XIV, 51-52 en XVI, 5.
3 Marc. XV, 43.
4 Hand. IV, 36 en XXIV, 26.
5 Matth. V tm VII.
6 Hist. eccl. III, 12 en III, 19.
7 Hist. eccl. III, 20.8 Marc. XI, 1-7; Genes. XLIX, 11; Zachar. IX, 9 en I Kon. I, 33, 38, 44.
9 Het jong van de Panter, in Streven (64, 6), juni 1997 , pp. 497-507.
10 Rom. I, 1-3.
11 Marc. XIV, 70.
12 Matth. II, 23; IV,
13. Marc. I, 9 -apo Nazaret <sic> tès Galilaias-.13 Marc. VI, 3.14 Hand. XVIII, 1-4.
15 Marc. II, 1-4.
16 Marc. I, 22: hÇs exousian echÇn.
17 Luc. XXIV, 21 en 19; Hand. I, 6; II, 30 (Ps. 132, 11) en XV, 16 (Amos IX, 11-12 <LXX>)
18 Marc. III, 6; Matth. II, 3 en 13-16 en 22; Luc. XIII, 31.
19 Marc. III, 7-8.
20 Ant. Iud. XX, 200 en Eus. v. Caes. Hist. eccl. II, 23 (20).
21 Marc. VI, 34.
22 Marc. I, 5.
23 Matth. XVI, 17, cf. Een nameloze p. 149.
24 Marc. XIV, 70.
25 Marc. III, 18.
26 Marc. III, 19, cf. Een nameloze p. 148.
27 Cf. ntn. 9 en 10.
28 Marc. I, 22 en XI, 33.
29 Marc. II, 28.
30 Luc. XIII, 32, N.B. vgl. Luc. IX, 58!.
31 Marc. III, 13-19.
32 Marc. III, 13-14 en VI, 30.
33 Marc. VI, 40 cf. Een Nameloze p. 156.
34 Marc. VI, 44 en VIII, 8-9.
35 Marc. VIII, 27-29.
36 Marc. VI, 44 en VIII, 9. Volgens de Toldoth Jesu VIII, 11 werd Jezus bij zijn arrestatie nog omringd door tweeduizend bewapende mannen.
37 Marc. X, 35-42.
38 Marc. XI, 1-11, cf. Een nameloze hfdst. 11.
39 Marc. XI, 15-18, cf. Een nameloze hfdst. 12.
40 Luc. XIII, 1-3, cf. Een nameloze p.245.
41 Marc. XIV, 1-5, cf. Een nameloze pp. 217-224.
42 Iter. Eg. 37, 3: anulum Salomonis et cornu illud, de quoreges unguebantur.
43 Hand. I, 12-14 en II, 1 en 29.
44 Marc. XIV, 14: mou.
45 Marc, XIV, 23 en I Cor. X, 16.
46 Eccl. hist. VII, 19.
47 Marc.  XV, 17.
48 Joh. XIX, 23-24.
49 Flavius Josephus: Bell. Iud. V, 230-236 en Antq. Iud. XVIII, 91.
50 Eusebius van Caesarea: Hist. eccl. II, 23.
51 Matth. II, 11; Luc. XXIII, 11 en Marc. V, 28.
52 Marc. XV, 46 en XVI, 1.
53 Marc. XIV, 63.
54 Luc. IX, 58.
55 Luc. XIII, 32.