Dennis Bos

Een eigen huis. Rode burchten in Amsterdam

In twee voorgaande nummers van Onvoltooid Verleden is aandacht besteed aan figuren uit de 'oude beweging' in Amsterdam. In die berichten (over vader en zoon Bos, kleinhandelaren in het rode boek en Johan Herman Geel, de behanger die met een gemist schot op commissaris Stork bekend werd) valt op hoe nauw hun ervaringen in de socialistische beweging verbonden waren met bepaalde plekken in de stad. Niet alleen woonden en werkten zij dicht bij elkaar in de Jordaan, ook hun politieke levens speelden zich op een beperkt en nauwkeurig omlijnd terrein af.

Constantia en het Volkspark zijn de namen van belangrijke socialistische verzamelpunten, die steeds weer terug keren. Van 1885 tot 1890 was dat het Volkspark, daarna tot in de laatste lente van de negentiende eeuw het eigen gebouw Constantia. Het lijkt zinvol na te gaan hoe de vroege socialisten zich, vaak letterlijk, een eigen plaats in de stad hebben bevochten, en waarom zij het veroverde terrein uiteindelijk weer hebben moeten prijsgeven. De allereerste socialisten in Amsterdam kwamen rond 1848 bijeen op een zolderkamer in Pijlsteeg achter de Dam.

De enige, magere beschrijving van dit eerste rode verzamelpunt bestaat uit een klikbriefje van een spijtoptant: 'en nou wile ike ok bekend make dat de avond om 9 Ur bie hem wohl bei 30 vrinden kome in ien stile kammer om ien overleg te make, von ien revolution, in die kammer hange viel bildungen vor die geliekheyd und freiheyt'. Na de eerste bijeenkomsten van 1848 in de Pijlsteeg zou het lange tijd akelig stil zijn, maar toen twintig jaar later de arbeidersbeweging in Amsterdam zich werkelijk begon te ontwikkelen bleek het vinden van onderdak nog altijd een probleem.

Niet alleen voor de beweging overigens, maar ook voor de arbeiders zelf. Zowel voormannen van het gematigde Algemeen Nederlandsch Werklieden Verbond als de wat wildere jongens van de Eerste Internationale waren actief betrokken bij de Bouwmaatschappij tot verkrijging van eigen woningen, de eerste woningbouwvereniging waarin arbeiders zelf de scepter zwaaiden. De socialistische bemoeienis met arbeiderswoningen, krotopruiming en volkshuisvesting is sindsdien lang een constante gebleven. Misschien hangt die enorme belangstelling voor huisvesting en een eigen onderdak, wel samen met de typisch Nederlands geachte zucht naar huiselijkheid en fatsoen. Misschien ook heeft het gewoon te maken met het Hollands klimaat. Beide elementen klinken duidelijk door in een verzoekschrift dat de Lood- en Zinkwerkersvereeniging 'Door Eendracht Sterk', in september 1889 aan Burgemeester en Wethouders richtte. Of misschien gezorgd kon worden voor beschutte privaten op de bouwwerken: 'Overwegende dat het zedenkwetsend voor den Nederlandschen werkman is, zijn natuurlijke behoefte langs de openbare weg of in het open veld te moeten verrichten, dat menigeen zich lichaamlijke ongemakken veroorzaakt door het uit schaamtegevoel te lang ophouden dier behoefte, bij gemis aan een goed privaat en dientengevolge nadeelig moet zijn voor de gezondheid, even als zwaar transpireerend, het blootstellen van die deelen, dikwijls in het ruwste weder.

'Niet de strijd om een onderdak voor het gezin of de 'deelen' van de arbeider, hoe belangrijk ook, staan hier centraal, maar de wijze waarop de socialistische arbeidersbeweging op het laatst van de vorige eeuw een eigen tehuis heeft weten te vinden. 

Verjaagd
Het vinden van een plek om bijeen te komen was rond 1880 misschien wel de grootste kopzorg van het kleine troepje dat de Amsterdamse afdeling van de SDB vormde. Niet voor niets begon W.H. Vliegen zijn relaas van de Dageraad der volksbevrijding met de (veelal Duitse) kroegbazen in de Warmoesstraat waar de eerste vergaderingen werden gehouden. Van de ene kroeg naar de andere ging het, niet uit drankzucht, maar omdat de politie gastvrije herbergiers onder druk zette om de roden voortaan de deur te wijzen. Hoogtepunt in deze stelselmatige campagne van zaalafdrijving was wel de 'Slag om Zincken' op 23 november 1885. In de grote zaal van café Zincken waren die dag honderden mannen en vrouwen op een openbare bijeenkomst van de SDB afgekomen. Na gedegen voorbereiding (commissaris Stork had tevoren vergeefs de eigenares bedreigd en had daarna een gedetailleerde plattegrond van haar zaak laten maken) vielen tientallen agenten de zaal binnen en sloegen de aanwezigen door de ramen naar buiten. Velen belandden in het gasthuis, enkelen in het IJ. De Slag om Zincken maakte twee dingen overduidelijk. De aanhang van de socialisten was nu zover gegroeid dat de gewone achterafzaaltjes te klein waren geworden. Belangrijker nog was de les dat rustige beraadslaging en ordelijke bijeenkomsten binnen de grenzen van Amsterdam onmogelijk waren gebleken. De socialisten waren letterlijk uit de stad verjaagd.

Het Volkspark
Een veilige haven vonden de socialisten in december 1885 in het Volkspark, een verlopen en wat vervallen uitspanning met speeltuin, aan de Buitensingel tegenover de Jordaan gelegen, op de plaats waar nu de Van Oldenbarneveld- en Frederik Hendrikstraat op de Tweede Hugo de Grootstraat uitkomen.

Tekening van het Volkspark

In de voorgaande zomer hadden de Amsterdamse socialisten op die plek al het zeven-jarig bestaan van hun partij gevierd, maar nu werd het complex permanent gehuurd. Op het terrein stonden drie grote houten loodsen van een voormalige kartonnage-fabriek die eerder al tot feest- en vergaderzalen waren verbouwd. Bij de ingang stond een groot huis van steen, waar de beheerder van het terrein zou komen wonen en waar kleinere bestuursvergaderingen konden worden gehouden. Het Volkspark bood ruimte genoeg voor de 'monster-meetings' die de beweging in deze jaren bijeen wist te krijgen. Bijeenkomsten van meer dan 8000 aanwezigen waren er geen uitzondering. Hier vonden de Amsterdamse socialisten en hun grotendeels uit de Jordaan afkomstige aanhang een eigen plek.

Plattegrond van het Volkspark. Begin 1886 gemaakt door de Amsterdamse politie, ongetwijfeld deel van een aanvalsplan.

Wat daarbuiten werd vervolgd en de kop werd ingedrukt kon in het Volkspark vrijuit worden gezegd en gedaan. De rode vlag, op straat voldoende aanleiding voor mishandeling en arrestatie, wapperde er fier en vrij van de daken. Het karakter van een vrijplaats werd nog versterkt door het afgesloten karakter van het terrein. Omgeven door een droge sloot en struikgewas, bestond de enige toegang uit een brug die door een hoog ijzeren hek was afgesloten. Een oud stenen tuinhuisje daarachter deed dienst als loket. Wie hier binnen kwam stapte in een andere wereld. Het huurcontract met de eigenaar van het Volkspark was niet door het bestuur getekend, maar door voorzitter Jan Fortuyn persoonlijk. Dat kon niet anders omdat aan de SDB koninklijke goedkeuring was geweigerd. Uit bewaard gebleven verklaringen van Fortuyn en zijn medewerkers tegenover de politie blijkt hoezeer het Volkspark een privé-private onderneming was. Fortuyn, die in de Tuinstraat in de Jordaan een socialistische boekhandel en uitgeverij dreef, meldde zich aan als 'bierhuishouder' van het Volkspark. De socialistische tapper Jacob de Boer, die anderhalf jaar eerder uit Harlingen naar Amsterdam was gekomen, kwam er 'als zijn ondergeschikte' te werken. Jacob de Boer was even tevoren uit Friesland naar Amsterdam verhuisd om er te trouwen met de dochter van de socialistische kroegbaas Platte van de Haarlemmer Houttuinen. Door dat huwelijk raakte De Boer verzwagerd met de rode schoolmeester Jan Gerhard, die was getrouwd met een zuster van De Boer's bruid. Jacob de Boer zou de komende jaren in dienst van Fortuyn de bierpomp in het Volkspark bedienen, het terrein onderhouden en zich er met zijn gezin vestigen. Zij deelden het stenen huis jarenlang met het gezin van Willem Frederik Teppenkamp, boekhandelsbediende bij ... Jan Fortuyn.

Fortuyn had zijn zaken goed op orde. De huur van het Volkspark was met 30 gulden weliswaar vreselijk hoog, maar de toeloop was groot genoeg om dit bedrag jarenlang op te brengen. Met de keuze voor een voormalige uitspanning net buiten de stad had Fortuyn dan ook een gouden greep gedaan. Het groene gebied langs de Buitensingel was van oudsher de plaats waar Amsterdammers bij goed weer hun vrije tijd doorbrachten met wandelen en hun kinderen lieten spelen. Niet voor niets liet Multatuli hier zijn Woutertje Pieterse ronddwalen. Nu de stad zich in hoog tempo begon uit te breiden was het Volkspark een eilandje groen op de grens van nieuwe blokken huurkazernes geworden. De Jordaners, opgesloten in hun verkrotte, overbevolkte huizen en straten vonden in het Volkspark niet alleen de socialistische boodschap, maar ook ontspanning en vertier. Verslaggever J.H. Geerke beschreef het terrein als een idyllische oase: 'waarop zich hooge boomen verheffen en waar wilde rozenstruiken, klimop en kamperfoelie zich nog hier en daar, waar zij slechts steun kunnen vinden, omhoog slingeren. [...] Voor zich uit ziet men een plein, met boomen beplant, hier en daar tot bloementuin ingericht, waarop schommels en wipplanken.'In veel opzichten was het Volkspark onder socialistisch beheer een voortzetting van het Volkspark als 'gewone' uitspanning. Net als voorheen werd er gespeeld en gedronken, gezongen en toneel gespeeld, precies als vroeger ook bood het terrein ruimte aan 'bruiloften en partijen'. Het grote verschil zat hem natuurlijk in de politieke bijeenkomsten, maar ook daarin ontbrak het spektakel niet. Hoogtepunt was wel de ontvangst van Domela Nieuwenhuis op 4 september 1887, na zijn ontslag uit de gevangenis. Het verslag in Recht voor Allen, geciteerd door zowel Vliegen als Domela zelf in zijn Van christen tot Anarchist, beschrijft de eigen vormentaal die in het Volkspark was gevonden.

Na een ware triomftocht door de stad was Domela er aangekomen: 'Geheel het Park door strooide een rij meisjes hem bloemen voor de voeten, een jubelgeschal, dat haast tot in de wijken der bourgeoisie kon worden gehoord, vervulde de lucht [...] en Nieuwenhuis betrad de in een bloementuin herschapen estrade... wij werden een oogenblik verbijsterd, de zaal dreunde van het gejuich, de muziek speelde de Marseillaise en een dichte bloemenregen daalde neder uit onzichtbare handen gestrooid.' Vanuit het publiek werd Domela overladen met geschenken: een kruis van bloemen, kransen en namens de Gentse arbeiders zelfs een heuse kroon: 'De moedige jongens van de schermclub voegden aan hun krans de trotsche verklaring toe, dat ze bereid waren zich op te offeren in al wat de partij betreft en de vrouwenvereeniging liet bij hare bloemen wraak zweren voor het doorgestane leed.'

Al dat fraais nam echter niet weg dat de zalen van het Volkspark langzaam maar zeker in elkaar begonnen te storten. Meer dan eens moest nu binnen worden vergaderd met opgestoken paraplu's. Tijdens de Oranjefurie van februari 1887 (de gezinnen van De Boer en Teppenkamp waren tijdelijk elders ondergedoken) mislukte een poging de houten loodsen in brand te steken. De wanden bleken zelfs te rot en vochtig om te branden. Bovendien rukte de stad op, verhuizen was dringend noodzakelijk geworden.

Constantia
Al tijdens de eerste openbare vergadering in het oude Volkspark had Jan Fortuyn de aanwezigen opgeroepen gul te storten in een kas voor een 'eigen gebouw'. In de zomer van 1890 was het dan eindelijk zover. Op de zojuist gedempte Rozengracht was op nummer 152 een gloednieuw, smal maar diep gebouw verrezen, bijeen gespaard door de partijgenoten die wekelijks dertig cent hadden afgedragen. Beneden lag de inpandige grote zaal met collonettes en een tribune. Een trap leidde naar de eerste en tweede verdieping waar twee kleinere zalen waren. Op de derde verdieping bevond zich tenslotte de woning van conciërge Jacob de Boer: twee kamers en een keuken, verbonden door een doorgang met bedstede. Partijgenoot Joan Nieuwenhuis had de bouwtekeningen vervaardigd en Domela doopte het nieuw tehuis tijdens een feestelijke opening Constantia: 'dat wil zeggen: standvastigheid - een mooie naam! Ja, standvastig moeten wij blijven voortgaan'. En voort ging het, de keuze voor de Rozengracht was alweer een gelukkige. Na de demping werd het een drukke verkeersas tussen het centrum en de nieuwe arbeiderswijken in het westen van de stad. Tegelijkertijd lag het midden in de Jordaan, nog altijd het belangrijkste bolwerk van de SDB. Vrijwel direct ontstond rondom Constantia een verdichting van de plaatselijke socialistische infra-struktuur. K.A. Bos vestigde zijn volksboekhandel aan de overkant van de straat, A.L. Jacobsen had er zijn magazijn in pakpapier, tevens verkooppunt van Recht voor Allen, penningmeester Jan Mater verplaatste zijn kruidenierswinkel ook al naar de Rozengracht en aan de achterkant grensde het gebouw aan het hoofdkwartier van het anarchistisch orgaan De Oproerkraaier in de Akkolijenstraat. Voor echte Haagsche leverworst konden de partijgenoten terecht bij slager Martens, pal naast het partijgebouw, voor sigaren en de krant een paar deuren verder bij Flörke. Bomen, bloemperken, schommels en wippen waren er niet, maar Constantia ontwikkelde zich op eigen wijze tot een trekpleister. Had het Volkspark vooral op zaterdagavonden en zondagen goed gelopen, Constantia trok de hele week publiek, ook overdag. Jacob de Boer was uit het Volkspark meeverhuisd en dreef het café-biljart dat Constantia behalve vergaderzaal óók was. In dit opzicht bleef de eigenaardige succesformule van het Volkspark gehandhaafd: ook in Constantia was altijd wel wat - en vaak veel tegelijk - te doen. Gelden voor het goede doel (een zieke partijgenoot, ontslagen stakers, gearresteerde geestverwanten) konden er worden afgedragen, de verschillende socialistische bladen gelezen en de laatste nieuwtjes uit de klassenstrijd of het partijleven opgepikt. Het mannenkoor Excelsior oefende er, net als de blazers van fanfarekorps Sempre Crescendo. En wie wilde kon zich door partijgenoot Jan van Emmenes de toekomst laten voorspellen.

Debat in Constantia tussen anarchisten en SDAP-ers. karikatuur van SDAP-huize.

Zingen deed men graag in Constantia, ter gelegenheid van de opening verschenen zelfs twee liedboekjes. Het ene bevat de tekst van een voor de gelegenheid bewerkte Cantate van Beethoven, gezongen door het gemengde koor Voorwaarts. De tekst maakt duidelijk dat het eigen gebouw voor de Amsterdamse socialisten meer was dan een hoop stenen:
'En bij die worsteling, in dien reuzenkampVan Vrijheid en verdrukking...Verrijst, als ster van Kracht en Hope, Een bolwerk, als symbool En zinbeeld van het ééns bevrijde volk!'

Een echte tranentrekker moet het optreden zijn geweest van het kinderkoor, waarvan de teksten in het gehectografeerde handschrift van metselaar H.J.G. Jansen van Galen verschenen:
'Ja ouders ja wij weten 't wel,  Hoe veel gij voor ons lijdt
Omdat U veel de kracht ontbreekt, In dees benarden tijdMaar vader en moeder, niet te lang getreurd:
Welkom hier in dit gebouw
Moog deez tempel voor ons worden, 'n steunpilaar in houw en trouw Ouders, grijsaards, vrienden, maagden, Allen hier bijeen vergaard
Allen welkom, welkom allen,Welkom aan ons eigen haard.

Aan die eigen haard was plaats voor veel tegelijk. Dramatische taferelen speelden zich er af, zoals toen na de vrijlating van Johan Herman Geel uit de kerker diens moeder op het toneel van de grote zaal in snikken uitbarstte. Of wanneer de politie het aflopen van een vergadering afwachtte om buiten voor de deur weer eens op de menigte in te hakken. Maar gelachen werd er net zo goed, bijvoorbeeld om een rode grapjas als L.M. Hermans of de practical jokes van Bram Reens, altijd paraat om de klassevijand zoniet onschadelijk dan toch belachelijk te maken. De jongste garde mocht in Constantia met serieuze gezichtjes zingen van Vrijheid en van Recht, Sinterklaas wist desondanks elk jaar weer de weg naar de Rozengracht te vinden.

Heibel en een Jezuïetenstreek
Constantia heeft in de negen jaren van haar bestaan als vrijheidstempel-met-vergunning een enorme invloed gehad op haar bezoekers. Zeker in tijden van onrust werd binnen haar muren dag in dag uit vergaderd en heftig geagiteerd. Sprekers van partij en vakbeweging, maar ook de anarchisten die er een vast podium vonden, hebben de bezoekers van Constantia bezield met een sterk groepsgevoel, ongekend elan en een hoge mate van zelfbewustzijn. Dat ondervonden de enkelingen die zich als buitenstaander in het hol van de leeuw hebben gewaagd. De links-liberale voorman Mr. M.W.F. Treub ondervond het in januari 1891 na een moedige spreekbeurt over de onzin van het socialisme. Bijna veertig jaar later stond Treub nog helder voor de geest hoe een reusachtige smid naar voren was gestapt om zijn antwoord te formuleren: 'Met al de geleerdheid van dien meneer heb ik niets te maken, maar dit weet ik: hij liegt het Gvd.' Als wetenschappelijke repliek misschien onder de maat, was het toch een moment van gewicht. Waar anders dan in Constantia had een Amsterdamse handwerksman ooit de kans - of de moed - gehad een aankomend hoogleraar en minister op zo'n toon aan te pakken?

Zwaarder nog dan Treub kregen critici uit eigen kring als Troelstra, Polak en Van der Goes het er te verduren. Voor de jonge SDAP werd haar eerste openbare bijeenkomst in Constantia, op 1 november 1894 zelfs een traumatische ervaring. Het massaal opgekomen publiek overlaadde het kleine troepje 'parlementairen' met hoon en spot. Tot slot, toen de grap lang genoeg had geduurd, werden de apostelen van de nieuwe partij met grof geweld en bebloede koppen de deur uitgegooid. Mochten ze het al gewild hebben, in Constantia was voor hen voortaan geen plaats meer. Veelzeggend is de aandacht die in de SDAP-gedenkboeken tien en zelfs 25 jaar later nog aan deze ene avond in Constantia zou worden besteed. De wonden, in Constantia geslagen, zouden in sociaal-democratische kring nimmer helen.  Vijf jaar later kwam de wraak en nog altijd bleek Jan Fortuyn een spin in het web. De exploitatie van Constantia was sinds de bouw in handen van de Amsterdamsche Arbeiders-Maatschappij, een coöperatieve onderneming die verder zorg droeg voor het bakken van socialistisch brood. Binnen het bestuur van de AAM nam Fortuyn een vooraanstaande positie in. Dat lag voor de hand, al in de Volkspark-periode gold hij als de onomstreden organisator en zakelijk leider van de beweging in de stad, maar sindsdien was wel het één en ander veranderd. Fortuyn was als enige vooraanstaande socialist uit de Jordaan lid geworden van de SDAP en daarmee voor zijn voormalige partijgenoten een verachtelijke overloper.  Begin 1899 besloot het bestuur van de AAM op aandringen van diezelfde Fortuyn dat de exploitatie van Constantia niet langer te verantwoorden viel. Vanuit zakelijk oogpunt had Fortuyn ook dit keer goed gezien, al waren de tekorten dan niet veroorzaakt door Constantia maar door de volksbakkerij. De zakelijke argumenten maakten in de Jordaan geen indruk. Toen bleek wie zich tijdens de veiling op 20 maart van het gebouw had weten meester te maken was de boot helemaal aan. De rode burcht bleek verkocht aan de Roomsen van de St. Ignatiusparochie, Jezuïeten nog wel. Kaasboer Grijpink, die driftig tegen een dominee van de Afgescheidenen had zitten opbieden, bleek niet meer dan een stroman van de zwartrokken. Een schandaal was het, daarover was eenieder het op 16 april, tijdens een mismoedige afscheidsvergadering van de Vrije Socialisten in Constantia, volkomen eens. Fortuyn en de SDAP hadden het ware socialisme een echte Jezuïetenstreek geleverd. Zelfs Klaas Ris, de veteraan die nog met Fortuyns vader had samengewerkt en die bij de opening van het gebouw een feestrede had mogen afsteken, leek de moed te hebben verloren: 'Wij hadden wel gedacht en gezegd ook, dat wij alle kerken tot vergaderlokalen voor onze partij zouden maken. En nu? "Constantia" wordt een kerk der Jezuïeten.' Anders dan de nieuwe eigenaars vreesden liep het afscheid niet uit op een grootscheepse vernieling van het pand, maar in handen hadden ze het gebouw nog niet. Jacob de Boer had nog een vordering bij de AAM van Fortuyn uitstaan en liet een kameraad de inventaris van Constantia bewaken. Even leek de tapper van het Volkspark en Constantia zowel Fortuyn als Rome buitenspel te hebben gezet, maar de voorzienigheid schoot te hulp: 'Alsof een goede geest het hem influisterde, begaf de heer Grijpink [de kaasboer-koper] zich op een voormiddag naar het gebouw, om eens polshoogte te nemen en - hoorde daar, dat de bewaker zich een oogenblik verwijderd had. [...] En nu mocht de man, die te kwader ure zijn post verlaten had, woedend voor de tralies komen dreigen; hij mocht zelfs met anderen terugkomen, per rijtuig en per fiets, zij allen moesten onverrichter zake terugkeeren'.

Fortuyn had zich ondertussen uit de voeten gemaakt. Eens in de Jordaan gevierd als 'Jantje Geluk', zou hij er voortaan 'Jan de Dief' heten. In dezelfde maand april van het jaar 1899 nog verhuisde hij met vrouw, kinderen (Karel en Ferdinand) en socialistische boekwinkel naar de Kerkstraat, weg uit de Jordaan.

Dakloos
Met Constantia was het definitief afgelopen. Een dag na de ontruiming volgde de inzegening van het nieuwe Godshuis 'waar tot dan toe de duivel had rondgewaard en God zoo zeer onteerd was.' Een nieuw koor kwam er zingen, andere collectanten vergaderden en het naaikransje dat de plaats van de Vrije Vrouwen innam borduurde niet langer rode vaandels maar altaargewaden. Omdat een veilige brandkast ontbrak, werd het lichaam van de Lieve Heer zelf vooralsnog elders bewaard. Voor elke godsdienstoefening werd het plechtig per rijtuig naar de Rozengracht gebracht. Dat zorgde echter voor veel hilariteit onder de bezoekers van de naast de kapel gelegen kroeg, waaronder zich wel een aantal afgunstige socialisten zal hebben gemengd:  'die vonden, "dat het wel een peperbus leek". Daarom werd een pyxis vervaardigd, waarin de Priester O.H. gevoeglijk in den borstzak mede kon nemen, zonder dat het de aandacht der menigte trok.' Aldus het gedenkschrift van de St. Jozefskapel. Op 8 juni 1899 werd de rituele uitdrijving van de goddelozen afgesloten met de plaatsing van een groot en gloednieuw kruis op het dak.

Met het verdwijnen van Volkspark en Constantia werd een tijdperk afgesloten. De SDAP zou weliswaar veel groter worden dan de SDB ooit was geweest, tot een eigen gebouw met een vergelijkbare publieksfunctie is het nooit meer gekomen. Meer dan eens zou dat als een tekort worden gevoeld. De geschiedschrijver van de eerste 25 jaar SDAP in Amsterdam, P. Hoogland, heeft beschreven hoe de kwestie als een hete aardappel werd doorgeschoven: 'In 1898 besloot de Afdeeling der S.D.A.P. een kommissie te benoemen, die de mogelijkheid tot oprichting van een eigen gebouw zou onderzoeken. Na 1898 is meermalen een dergelijke kommissie benoemd. Tans, in 1928, is weder een kommissie, gevormd uit Partij en Vakbeweging, diligent. Een Volksgebouw, als centraal punt voor de moderne arbeidersbeweging, bezit Amsterdam heden ten dage nog niet.'

En zo zou het blijven. Misschien ontbrak het wel aan motivering doordat de moderne sociaal-democraten nooit serieus met zaalafdrijving te kampen hadden gehad. Misschien ook ligt een deel van de verklaring in het veranderde karakter van de organisatie van het partijleven.

De moderne sociaal-democratie deed in Amsterdam weliswaar twee 'rode burchten' verrijzen, maar geen daarvan was bedoeld als onderdak voor de eigen aanhang. Redactie en drukkerij van de eigen pers zetelden aanvankelijk aan de Keizersgracht, later in een nieuw gebouwd complex aan het Hekelveld. Bezoekers zonder aanleiding waren hier niet echt welkom. Dat bleek al uit de benoeming van Wolf Lelie tot huismeester-tijdens-kantooruren. In november 1894, tijdens het roemruchte debuut van de SDAP in Constantia had hij Troelstra met blote vuisten tegen het publiek beschermd. Als sterkste man van de Jodenhoek was Lelie berucht om zijn vechtlust en spierkracht, maar meer nog om zijn bulderend keelgeluid en grof taalgebruik. Wie eenmaal door grootknokker-Wolf de deur was gewezen zal niet snel meer zijn teruggekomen.

Een iets publieksvriendelijker karakter had het stadspaleis dat de diamantbewerkersbond door Berlage in de Plantage Franselaan had laten neerzetten. Bondsleden moesten hier wel naar binnen, bijvoorbeeld om hun uitkeringsgeld op te halen. De plattegrond van het gebouw toont echter onverhuld hoe de relatie tussen leden en organisatie was geformaliseerd. De kantine in het Paleis van Henri Polak en de zijnen was niet bedoeld als informele ontmoetingsplek, maar diende het personeel van de drukkerij tot schaftlokaal. Bezoekende leden werden geacht zich aan het loket te vervoegen en anders in de wachtkamer plaats te nemen. Wel een verschil met Constantia, waar zakelijke aangelegenheden aan een tafel in de tapperij werden afgedaan. Wie de veelgeroemde bibliotheek in het bondsgebouw wilde bezoeken, mocht het openingsuur buiten op de trap afwachten. Natuurlijk ontbrak het de leden van de SDAP en met haar verbonden vakbonden niet aan informele contacten en gezelligheid. Degenen met literaire ambities dromden samen in de winkel van Emanuel Querido aan de Binnenamstel of in de café's op het Rembrandplein, jonge geheelonthouders in de melksalon van 'Moeke' in de Sarphatistraat, de voormannen van de krant in café De IJsbreker aan de Amstel. Maar het grote verschil was dat al die kringen elkaar nu nooit meer op één plek tegen het lijf zouden lopen. Juist dat was de grote kracht van bolwerken als het Volkspark en Constantia geweest. De nieuwe gebouwen van de beweging waren ongetwijfeld functioneler en beter afgestemd op de eisen des tijds, maar dat deeds niets af aan de verzuchting van Constantia's bouwmeester Joan Nieuwenhuis bij de sloop van zijn gebouw in de jaren twintig: 'Er wordt veel gesproken over het onderling vervreemden van de geestverwanten in Amsterdam. Het is verklaarbaar. Wij gaan niet ter kerke... Wij hebben geen evangelisatie-gebouwen. Wij kennen geen "kongregatie" van den heiligen dit of dat. Dat verlangen wij ook niet te bezitten. Maar toch hebben wij wel behoefte aan geestelijke gemeenschap. Aan een plek, waar wij nu en dan met elkaar kunnen spreken over de dingen die ons lief zijn en waarop wij onze levenshoop hebben. Waar kan dit geschieden in Amsterdam?

Bronnen
Gemeentearchief Amsterdam:
Politiearchief, Algemene Correspondentie 1848, 1885-1889 en Archief van het bevolkingsregister.
Cantate ter gelegenheid van de opening der groote zaal in het gebouw 'Constantia'. Z.p. [Amsterdam] z.j. [1890].
F. Domela Nieuwenhuis, Van christen tot anarchist. Gedenkschriften. Amsterdam z.j. (4e druk, oorspr. 1910).
J. van Eck, De Amsterdamsche Schans en de Buitensingel. Amsterdam 1948.
H.J.G. Jansen van Galen, Kinderen zangen [sic] bij de feestelijke opening van het gebouw Constantia te Amsterdam. 18 mei 1890. Z.p. [Amsterdam] z.j. [1890]
.J.H. Geerke, 'Het Volkspark', in: Eigen Haard, 1887, 64-70.
P. Hoogland, Vijf en twintig jaren sociaal-demokratie in de hoofdstad. Amsterdam 1928.
A.F.L. Kannegieter, De Sint-Jozefskapel te Amsterdam 1899 - 19 mei - 1924. Amsterdam 1924. [Dank aan Peter-Paul de Baar voor deze verwijzing]
Jack Kroes, Het paleis aan de laan. De geschiedenis van het bondsgebouw van de ANDB. Amsterdam 1979.
Joan A. Nieuwenhuis, Uit den tijd der voortrekkers. Amsterdam 1927.
M.W.F. Treub, Herinneringen en overpeinzingen. Haarlem 1931.