Aleida voor haar huis.

Marten Buschman

Aleida van Zomeren: ‘Het NAS is een beweging, Troelstra een organisatie’

Deze uitspraak komt er met venijn uit. Vier en negentig jaar, maar de strijdbaarheid zit er nog diep in! We spreken met Aleida van Zomeren, al 75 jaar wonend op de Bloemgracht 118 te Amsterdam. Zij is de kleindochter van Jan van Zomeren, eerste voorzitter van het Nationaal Arbeids Secretariaat, en ze is een volle nicht van Han van Zomeren, eerste typograaf die door de Duitse bezetter is gefusilleerd. Twee familieleden die een rol gespeeld hebben in haar leven, maar ook in die van de wereld van de sociale bewegingen. Over Han verscheen een fraai boekje. En over Jan is veel geschreven. Hij is opgenomen in de reeks Biografisch Woordenboek van Socialisme en arbeidersbeweging.

Maar nu staan háár verhalen en ervaringen centraal.

Ze is geboren in het jaar 1904, en overleden in 2001. Ze is een typische Amsterdamse, het hart op de juiste plaats en rap van de tong en vooral niet te beroerd om voor anderen in de bres te springen.. Ze vertelt:
‘In 1924 zijn we op de Bloemgracht komen wonen. Vader was werkloos en heeft toen een drukkerij opgericht. Via een woningbureau heeft hij dit huis (Bloemgracht 118) gekocht. En daar is hij tot zijn dood in blijven wonen. Ik was dat op moment werkloos geworden en heb sindsdien met vader in de zaak meegewerkt. Ik ben daar gaan werken en ik ben daar gebleven. (…) Ik heb achter de hogedruk-pers gestaan, achter de grote machine, met vader letters schoonmaken met spirituslak, maar mijn werk was vooral inpakken en wegbrengen. Dat werk heb ik tot 1953 gedaan, toen hebben we de drukkerij verkocht. Drie jaar later in 1956 is mijn vader overleden op 75 jarige leeftijd.’

Jeugd
Aleida heeft op een meisjesschool gezeten bij meester Goudsmit, daarna een vakschool voor verkoopster, met de onderwijzers De Vries en Meyer. Drie jaar was ze daar, twee jaar onderwijs en daarna een jaar aan de school aan de Jan Pieter Heyestraat. “Het was veel naaien en taal’, zoals ze zelf zegt. Daarna heeft ze vele baantjes gehad. ‘Mijn eerste baan was voor 35 gulden per maand in het boekhoudervak. Lonen waren laag, bijvoorbeeld overwerk kreeg je uitbetaald per half uur, dus werd je altijd weggestuurd tien voor half zeven, dan hoefde er geen overwerk uitbetaald te worden.Maar dat vond ik saaie, dooie boeken.

Bloemgracht 120 en 118. Aleida op eerste verdieping rechtsmidden.

In de Kalverstraat kon ik direct beginnen voor 42 gulden per maand. Daar kon ik een diploma halen, maar dat was een probleem: ze gaven me geen vrij. Dan moet je daar maar weg, zei vader. Toen had ik een tijdje geen baan, ik was te duur. Gelukkig kon ik beginnen bij een elektrotechnisch bureau aan het Singel/Koningsplein voor vijftig gulden per maand. Daar heb ik negen maanden gewerkt. Toen was het slap toen moest ie mij ontslaan, toen ben ik naar huis gegaan., want ik kon geen baan krijgen. Er was niet veel. Drukwerk maken, dat was een uitkomt. (…) Tot 1953  hebben we dat bedrijf gehad, toen heeft mijn vader het aan een collega verkocht!. Toen in dat jaar ben ik op kantoor gekomen bij de nieuwe eigenaar van de drukkerij, maar daar was ik niet geschikt voor, dus toen kreeg ik een attest, een getuigschrift, een zogenaamde goede referentie, maar ik kreeg geen baan aangeboden. Ik heb wel een uitkering van de bedrijfsvereniging ontvangen.”

Vanaf  1953 heeft ze thuis gewoond. “Ik kon Vader niet alleen laten. Ik kreeg van hem een tientje in de week.Moeder was niet leuk: altijd het negatieve benadrukken. Toen Vader in  1956 overleed was ik samen met moeder in dit huis, maar twee kapiteins op een schip dat ging niet. Zij overleed in 1976. Toen was ik geen kind meer, dacht ik nog. Toen ben ik veel gaan reizen, onder anderen naar Indië en Afrika.’ Ze is een taaie, ze is vaak gevallen, zeker op latere leeftijd, maar nooit iets gebroken. Tot aan haar dood in 2001 heeft ze thuis gewoond op de etage aan de Bloemgracht.

Rechtvaardigheid in de familie
Ze heeft een groot rechtvaardigheidsgevoel. ‘In 1995 heb ik een brief geschreven naar de burgemeester over de sluiting van de vele buurtwinkels rond de Rozengracht. Toen heb ik een brief terug gekregen van de burgemeester dat hij het zo bijzonder vond dat een Amsterdamse van in de negentig het voor de belangen van de  buurt opnam. Ja, daar had ik dus niets aan’, aldus Aleida. Maar de buurt was trots op haar. Door deze brief is ze geportretteerd in Het Parool.

Grootvader Jan was van 1896 tot en met zijn dood in augustus 1902 de belangrijke eerste man van het Nationaal Arbeids Secretariaat (NAS). Hij was katholiek opgegroeid, misdienaar geweest en geradicaliseerd door de situatie in de Amsterdamse bouwwereld en door de socialistische invloed van zijn vriend Jansen van Galen: 'Van Zomeren was anders dan anderen, Van Zomeren had gevoel, had begrip, dat er wanverhoudingen in de Maatschappij bestonden, doch wist deze [in 1885] niet te omlijnen, kon de belangen der standen niet onderscheiden, doch begreep goed dat er wat haperde en hoe kon dat anders?'

Jan van Zomeren uiterst rechts met zijn maatjes in de bouw.

Eenmaal overtuigd zet hij zich direct in, wordt voorzitter van de Kalk- en Steenbewekersbond en via de Metselaarsbond in 1896 van het NAS. Hij is de persoon boven de partijen. Wanneer de sociaal-democraat Hendrik Spiekman op een bewogen jaarvergadering van het NAS in 1901 uitroept dat iemand demagogie bedrijft, dan gooit hij olie op de golven door Spiekman te vragen niet zulke moeilijke woorden te gebruiken of gewoon Nederlands te spreken en tegelijk de aanwezigen op te roepen zich te matigen. Rond 1900 woedt een strijd over de richting van de vakbeweging. Jan van Zomeren is de patriarch van de beweging, boven de partijen, duidelijk op de voorgrond. Het verdedigen van het NAS laat hij aan de secretaris Gerrit van Erkel over, maar hij kiest wel partij voor de arbeiders en als het moet tegen de arbeiders als zij zich onrechtvaardig gedragen. Wanneer na een gewonnen staking lompensorteerders uit Gorkum de baas blijven beschieten met schimpscheuten en kritiek op andere misstanden met de opmerking dat die meneer uit Amsterdam weer gehaald wordt, dan gaat Jan de arbeiders vertellen dat dat niet zo kan. En door zijn charisma slaagt hij er ook in de rust terug te laten keren.

Het bestuur van het NAS rond 1900. Tweede van links Jan van Zomeren, rechts Gerrit van Erkel.

Jan van Zomeren overlijdt aan een hartaanval op weg naar een debatvergadering over de toekomst van de vakbeweging. Amsterdam Station Muiderpoort, Koninginnedag 1902.

Neef Han van Zomeren was de eerste Nederlandse typograaf , die door de nazi’s met snelrecht gefusilleerd is. Hij had een eigen bedrijf, een drukkerij waar hij pamfletten voor de illegale CPN drukte. Iemand heeft hem verlinkt, de politie vond een verboden pamflet in zijn jaszak en twee weken later was hij vermoord. Hij wilde niet werken voor de bezetter, de nazi’s boden hem een contraspionage aan.

Als grote blonde man – een jonge blonde atleet noemde medegevangene C. van Viersen hem - viel hij bij hen in de smaak. Maar hij weigerde. Van Viersen neemt het afscheidsbriefje aan zijn vriendin Wil op een meegesmokkeld papier mee. In het ontroerende portret van Han in het boekje Uns geht die Sonne nicht unter is hij een typische Van Zomeren: een zelfde brede kop als grootvader Jan en in de woorden van zijn vriendin Wil Gramberg: ‘Het grote politiek ideaal van Han was het communisme en dan met name het gelijkelijk verdelen van zaken onder alle mensen. Hij heeft me ook het Communistisch Manifest gegeven. Hij las boeken over Rusland, maar het was vooral het systeem dat hij prima vond. (…) Zijn ouders waren overtuigde SDAP-ers, hij zelf was bij de AJC geweest; daar was hij ook helemaal vol van. En toen hij de communistische gedachte leerde kennen, wist hij: “Dit is het! Nu verander ik niet meer.”’ Maar ook enthousiasme voor muziek en ook samen oplopen en de beide ribbroeken, de fijne van haar en de grove rib van zijn manchester broek, laten zingen: ‘Hoor je dat? Zei Han dan,  de Manchester Trousers Symphony’.

“Mijn vader was drukker, heeft het vak geleerd van NAS-drukker Sloot, was sociaal voelend en wilde wel naar vergaderingen gaan. Hij kreeg van mijn moeder de kans niet om naar die meetings te gaan. ‘Als jij naar vergaderingen gaat, dan doe ik dat’, maar wat ‘dat’ was dat zei ze niet. Thuis werd nooit over politiek gesproken. Haar moeder was daar het typetje niet voor. Andere gezinsleden waren wafelbakker en kruidenier. Haar vader had eens gezegd ‘het is te hopen dat het geen politiestraat wordt’ toen vroeg ik me af, wat is dat een politiestaat..Die uitspraak was bedoeld als kritiek op de SDAP. Het ging hem en mij om het recht van de arbeider en niet om de partij, het was echt een beweging. Mijn vader liep met blaadjes rond, vader was een socialist, dat heeft men mij later verweten.”

Ze heeft dezelfde gevoelens van rechtvaardigheid en ‘je eerlijk uitspreken’ als haar vader, grootvader en haar neef. “Ik voel me de oudste kleindochter. Ik heb veel van hen”.

Zij is van 1904, een jaar daarvoor zijn haar ouders getrouwd. Eigenlijk was het de bedoeling om in1902 te trouwen, Jan had een mooi grijs pak gekocht voor de trouwerij in september 1902, dat is toen niet door gegaan natuurlijk. In april 1903 zijn ze alsnog getrouwd, op 9 april in ondertrouw en op 22 april de trouwerij zelf. Nederland stond toen op zijn kop, maar “vader heeft niet gestaakt, hij had met de partij niets te maken, ja later bleek dat het niet klopte met Troelstra, hè...”.

Winkel Weduwe J.N. van Zomeren.

“Grootvader Jan was erg op mijn vader gesteld. Ze hebben met elkaar veel gesproken over politieke zaken en de vakbeweging. Mijn vader zat ’s nachts bij hem omdat ie zo benauwd was. Mijn grootvader had hartklachten. Hij zat ’s avonds en ’s nacht bij het open raam om lucht en verlichting te krijgen, omdat hij vanwege de benauwdheid niet kon slapen.”

Jan woonde op de Wijttenbachtsatraat 76, hoek Dapperstraat. Jan zei: ‘de huizen aan de overkant zijn slecht gebouwd’, dat is mij bijgebleven, laat het nou later de eerste woningen zijn die gesloopt zijn vanwege de bouwvalligheid, dat had die man mee moeten maken.

Grootvader was metselaar, maar hij wilde niet dat zijn zoon in de bouw ging werken. Bij grootvader thuis werd over politiek gesproken, ik denk het wel, Domela Nieuwenhuis kwam bij grootvader thuis. Grootvader had contact met Domela Nieuwenhuis. Als Domela hier was, dan sloofde Jan zich uit voor een ruituigje, voor een mooi rijtuigje.”

Aleida bij onthulling Han van Zomerenbrug, mei 1999.

Aleida vertelt verder: “Jan ging naar Drente en sliep in een plaggenhut en hij ging naar Zeeland, Vlissingen, daar werd ie ‘ome Jan’ genoemd. De veenarbeiders in de plaggenhutten vroegen om verhoging van loon. Jan ging naar de baas, tegenwoordig heet dat werkgever, en mede door zijn postuur en houding ging de loonsverhoging door. Jan wilde niet gesalarieerd worden. Hij kon zestien gulden krijgen, maar heeft het niet gedaan”, zegt Aleida. Ze is echter zeer verbaasd als ik vertel dat hij wel salaris ontvangen heeft: “o, ja. Ik begreep er uit, hij heeft geaarzeld en hij deed het niet!. Hij wilde geen baantjesjager genoemd worden.”

“Toen grootvader overleden was, nam grootmoeder een commensaal in huis. Zij heeft ook een tijdje een zaak in rookwaren gehad op de Limburg van Stirumstraat 2 op de hoek met de Haarlemmerweg [foto winkel], maar later is ze porster geworden voor 25 cent in de week. Grootmoeder heeft weinig verteld over haar man, ik heb het idee dat het een ‘moetje’ is geweest. Ze gingen niet zo goed met elkaar om. Ze was een wat simpel vrouwtje. De drie zusters van Jan waren keurige dames.”

Aleida beschrijft de laatste dag van haar grootvader: “hij moest debatteren in Utrecht met Vliegen, Hermans of Wijnkoop, dacht ik. Hij heeft snel wat koude aardappels gegeten en liep toen snel naar station Muiderpoort, stond op de trein te wachten en kreeg een hartverlamming, en hij viel zo neer. Een grote zware man ineens dood. Bij begrafenis heeft de oudste zoon Jan, de kruidenier gesproken. Zoon Jan was kruidenier op de Cuyp en later op de Jan Pieter Heyestraat. Na zijn dood gingen alle foto’s van hem weg. Net of die man niet mocht bestaan. Ik ken nog een foto van de begrafenis met de optocht bij de Plantage Middenlaan bij het Tropeninstituut. Het was een grote uitvaart en heel indrukwekkend.” Alsof ze er zelf bij geweest is.

Grootvader Jan ligt op Vredehof aan de Haarlemmerweg (tweede Hofweg). Het graf is betaald door het NAS. Op de tweede april 1903 is het gedenkteken onthuld. Het is het tweede gedenkteken van helden uit de arbeidersbeweging. De eerste was van de zojuist daarvoor overleden oude veteraan Klaas Ris.

Aleida op een buurtfeest in de jaren negentig.

Van haar neef Han, die een twintig jaar jonger was, weet Aleida niet veel meer dan de laatste maanden, toen hij opgepakt was door de politie vanwege anti-Duitse pamfletten. “Van neef Han wisten we niet dat hij actief was in de CPN. Han is opgepakt in de Rustenburgerstraat  Ik was op de Lutmastraat voor het ophalen van een Ausweis en toen we daar kwamen, werd er gefluisterd dat Han opgepakt was. En dat bleek waar te zijn. In de gevangenis heeft Han anderhalve maand gezeten voor hij doodgeschoten werd in oktober 1941. Zijn vader was doodstil. Mijn tante Mien, zijn moeder, was zo geschrokken dat ze lange tijd niet meer kon lopen.”

De Vanzomerens
“De naam Van Zomeren is afkomstig van de man van Jans grootmoeder. Toen Jans vader negen jaar was trouwde zij met een Van Zomeren, die het ‘onwettige’ kind zijn naam gaf. De vader van Jan zou eigenlijk de Mooij moeten heten, waarschijnlijk een afstammeling van een Belgische familie.”

Jan was een grote man in tegenstelling tot Aleida’s vader (die had het postuur van zijn moeder). Ook Han was een grote vent. Beiden waren op hun eigen wijze een echte heer, zoals Aleida over haar grootvader zegt.

Deze drie mensen met de naam Van Zomeren zijn misschien wel het best getypeerd met de woorden van Aleida toen zij spontaan over het NAS opmerkte: Troelstra is een organisatie, het NAS is een beweging.

Want bewogen hebben ze, deze drie!

Bronnen
Interview Aleida van Zomeren door Marten Buschman in aanwezigheid van Anna Adema, d.d. 22 januari 2000 ten huize van Aleida van Zomeren, Bloemgracht 118 hs te Amsterdam.

F. Tromp, Uns geht Die Sonne nicht unter. Han van Zomeren 1920- 1941. Amstelveen 1995.
J. Frieswijk, ‘Jan van Zomeren 1848 – 1902’, in: Biografisch Woordenboek van socialisme en arbeidersbeweging VII, pp. 268 - 271.

Foto’s zijn afkomstig van Anna Adema, Aleida van Zomeren en Marten Buschman.