Huub Sanders

Een sterk wapen in de strijd.
Film en de internationale vakbeweging 1953-1973


In de magazijnen van het IISG worden 289 filmblikken bewaard afkomstig van het Internationaal Verbond van Vrije Vakverenigingen (IVVV). Het IVVV had een aparte organisatie voor film: het International Labour Film Institute (ILFI) dat heeft bestaan van 1953 tot 1973.

Film is zowel een historisch verschijnsel als een bron. Bij het gebruiken van film als bron doen zich een aantal problemen voor. De historicus moet proberen te achterhalen wat de waarde is van de informatie die in de film getoond wordt. Wat is er ‘objectief’ en wat is door de maker bedoeld? Ook dringt zich de vraag op of bewegend beeld meer informatie over een onderwerp kan geven dan we met andere bronnen kunnen terugvinden. Geven films iets prijs van de werkelijkheid, dat anders ongezien zou blijven? Films worden ook gemaakt om een boodschap over te brengen. Dat geeft weer andere informatie: ze zijn daardoor zelf een bron ten aanzien van de ideeën en opvattingen van de makers.

Scène uit 'Someone knocks at the door'.

Voor de films maakt het uit te weten wie er de makers van waren, waarom ze gemaakt zijn, wie de film financierde en met welke reden. De context kortom is van groot belang. Dit artikel geeft de context van deze films door de plaats van het ILFI in de propaganda en het educatieve werk van de internationale vrije vakbeweging te schetsen. Ook wil het laten zien voor welke praktische en ideologische problemen het ILFI stond.

Het IVVV is een kind van de Koude Oorlog, daarover bestaat onder historici weinig discussie. Wel is er debat over hoe de dominante rol van de Verenigde Staten moet worden gezien. De Amerikaanse regering koos vanaf 1949 voor een alomvattend offensief tegen het communisme. Er werd een brede coalitie gesmeed tussen overheid, defensie, Big Business, wetenschap, kerkgenootschappen, de entertainmentindustrie en de vakbeweging. De Amerikaanse diplomatie en de CIA steunden campagnes van de American Federation of Labor om het communisme in de vakbeweging wereldwijd te bestrijden. De meeste historische studies hebben de onderlinge relaties binnen het Internationaal Verbond, vooral die tussen de Amerikaanse, Engelse en Europese vakcentrales, als onderwerp. Ook het buitenlands beleid van de Amerikaanse vakbeweging is goed bestudeerd. De voor de Nederlandse sociale geschiedenis bekende John Windmuller publiceerde veel over de geschiedenis van het IVVV, vooral over beleid en organisatie. Aan de geschiedenis van pers en publiciteit van de vakbewegingsinternationale is tot nu toe geen aparte aandacht besteed en ook het ILFI is nog niet apart bekeken. Bert Hogenkamp wijdt er een paar bladzijden aan in zijn Film, television and the left in Britain 1950 to 1970 maar zijn verhaal richt zich uiteraard vooral op Engeland. In het hier volgende zal duidelijk worden dat voor de betrokkenen binnen het IVVV rond ‘film’ een conflict aanwezig was tussen amusement en boodschap. Waarbij amusement doorgaans werd gelijkgesteld met het verwerpelijke Hollywood. De vakbewegingsinternationale, die een brandpunt van anticommunisme moest zijn, zette zich in zijn opvattingen over film fel af tegen de cinema van zijn steunpilaar en bondgenoot, de VS.

Oprichting van het Internationaal Verbond van Vrije Vakverenigingen
De nederlaag van het Derde Rijk in 1945 bracht over de hele wereld de hoop dat de vooroorlogse maatschappelijke verscheurdheid voorbij zou zijn. Het gezamenlijk optreden in de oorlog van de Westerse geallieerden en de Sovjet-Unie zou aan de verdeeldheid van de arbeidersbeweging in sociaaldemocratische en communistische organisaties een einde maken. In die golf van optimisme werd in 1945 de World Federation of Trade Unions (WFTU) opgericht: een Internationale van communistische en niet-communistische vakcentrales. Maar vanaf het begin waren er spanningen. Het belangrijkste conflictpunt, dat direct vanaf 1945 opspeelde, was de zelfstandigheid van de Internationale Vakbewegings Sekretariaten. Deze Internationales die de vakbonden in één branche internationaal organiseerden, bijvoorbeeld arbeiders in de voedselindustrie, bestonden al lang en functioneerden relatief goed.

Achter dat conflict lag echter de vrees dat de communisten via de WFTU direct invloed op al het concrete wereldwijde vakbondswerk wilden krijgen. Daarnaast haddende niet-communistische bonden voortdurend last van door Moskou gestuurde obstructie. Alle persorganen van de Wereld Federatie loofden de prestaties van de Sovjet-Unie en vielen de ‘reformisten’ aan. De ontwikkeling van het European Recovery Program, beter bekend als het Marshallplan, deed de spanningen extra oplopen. Dit programma was met de expliciete steun van de Amerikaanse vakcentrale CIO (Congress of Industrial Organizations) ontwikkeld en het was de bedoeling dat ook de Europese vakbonden een belangrijke rol zouden gaan spelen in dit herstelprogramma. Na lang aarzelen besloten de Sovjets dat de landen en dus ook de bonden, in hun invloedssfeer in Europa niet met het Marshallplan mochten meedoen. Dat verergerde het conflict binnen de Wereldfederatie. Tijdens de vergadering van het uitvoerend bestuur in Parijs van 17 tot en met 19 januari 1949 stonden de blokken al vast tegenover elkaar. Op de laatste  dag verlieten de CIO, het Britse TUC (Trade Union Congress) en het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV) de vergadering. Het is achteraf nog opmerkelijk dat het zolang geduurd heeft. Immers in 1949 bereikte de Koude Oorlog zijn eerste hoogtepunt. In januari van dat jaar was de blokkade van Berlijn zeven maanden oud en het einde nog niet in zicht. In december van 1949 werd de International Confederation of Free Trade Unions, zoals het IVVV in het Engels heette, gevormd. Aan de wieg stonden de vakcentrales die uit de WFTU waren getreden, samen met nog acht anderen, waaronder ook nog een andere Amerikaanse centrale, de American Federation of Labor (AFL).

Pers en Publiciteit van het IVVV
Het secretariaat van de nieuwe Internationale werd gevestigd in Brussel en zette zich vol ijver aan het werk. Publiciteit was uiteraard een van de prioriteiten. Wilde de nieuwe Internationale iets betekenen in ontwikkelde landen en de communisten daar de pas afsnijden, dan diende men snel de arbeidersklasse te bereiken. Dat kon het beste via de aangesloten vakcentrales. Pers en publiciteit van de Internationale  ondersteunden het werk van deze nationale centrales. Daarnaast was men zich sterk bewust van de gevolgen van de dekolonisatie. Hoewel de AFL feller van leer trok tegen de Europese koloniale rijken dan een centrale als de TUC, was het voor alle betrokkenen duidelijk dat de Westerse koloniale rijken hun langste tijd gehad hadden. Juist in die gebieden, later de ‘Derde Wereld’ genaamd, was publiciteit en voorlichting nodig. De centrale publicatie van het IVVV was Free Labour World. In dit blad werd geregeld over publiciteit en voorlichting geschreven. Op deze terreinen zag men zich gesteld voor een aantal problemen. Aan het begin van de vijftiger jaren was men zich goed bewust van de effectverschillen van de diverse toen beschikbare communicatiemiddelen. “Alle media in wat in modern VN jargon ‘massacommunicatie’ heet - Pers, Radio en Film - zijn gebruikt om de zaak van de vrije vakbeweging te bepleiten voor de rechtbank van de publieke opinie van de wereld”, stelde John Riddell in Free Labour World in 1952.

De gedrukte media gaven voor het International Vakverbond een aantal problemen. Een van de belangrijkste daarvan was de meertaligheid. Free Labour World werd in het Duits, Frans, Spaans en Engels uitgegeven. Dat maakte dat er in Brussel veel vertaald moest worden. In sommige gebieden waar Free Labour World verspreid werd, was de vakbeweging zo zwak dat dit internationale blad er het enige behoorlijke vakbondsblad was. Maar uiteraard stond het ver van de dagelijkse lokale problemen. Dan was er nog het punt van de geletterdheid. Een groot gedeelte van de potentieel geïnteresseerden in de Derde Wereld was analfabeet. Maar misschien het grootste probleem was de kwestie voor wie er eigenlijk geschreven werd. Er werd gevraagd om meer human interest. Maar het blad moest ook de officiële instanties, regeringen en andere internationale organisaties bedienen.

Hans Gottfurcht 1896-1985.

Een directere manier van massacommunicatie was de radio. Hans Gottfurcht, in 1953 assistent secretaris-generaal van het IVVV en belast met de afdeling publicaties, vakbondstraining en educatie, was bekend met radio. Deze Duitse vakbondsactivist was in 1938 via Amsterdam naar Londen gevlucht en werkte in de oorlog voor de Duitstalige uitzendingen van de BBC.

De Internationale van Vrije Vakverenigingen organiseerde rondetafelgesprekken voor de microfoon. Deze opgenomen gesprekken werden dan uitgezonden door ondermeer de BBC, de Voice of America en Radio Free Europe. Ook hielp het IVVV bij de productie van radioprogramma’s voor Latijns Amerika. Deze werden uitgezonden met behulp van zenders in Costa Rica en Montevideo. Gedurende de vijftiger jaren bleef het IVVV zich actief met radio bezighouden. In het Jaarboek van de Internationale uit 1957/58 werd onder andere gemeld dat men twee wekelijkse radiobulletins uitgaf, ‘the Trade Union Weekly’ en ‘Labour behind the Iron Curtain’. Dit materiaal werd gebruikt door 51 radiostations, waarvan 26 in Europa, 4 in Azië, 2 in Australië, 12 in Noord en Zuid Amerika, 3 in Afrika en 5 in het Midden Oosten.

Film
Het derde medium voor massacommunicatie in de jaren vijftig was film. Film was bij uitstek een propagandamiddel. Film had in 1950 al een lange geschiedenis als ideologisch medium achter de rug. De herinnering aan hoe de Nazi’s film hadden gebruikt was nog vers. Zowel documentaires als speelfilms werden intensief voor propagandadoeleinden door de nazi’s ingezet. De Sovjets gingen hun voor. Al in de jaren twintig werden er door bijvoorbeeld Eisenstein briljante propagandafilms gemaakt. De grootste speler in de filmwereld van 1950 was Hollywood. Hiervandaan bereikte al vier decennia lang een niet aflatende stroom films de wereld. De propagandistische waarde van deze films is ook duidelijk, al is het beeld hier wat gecompliceerder. Amerikaanse films propageren vaker de zegeningen van het individualisme, dan van collectieve actie. Maar binnen dit stramien was wel ruimte voor sociaal gevoel en solidariteit. Films met een socialistische, laat staan communistische boodschap werden in het Amerika van de Koude Oorlog steeds moeilijker te maken.

Betrokkenen bij de eerste jaren van de nieuwe vakbewegingsinternationale laten niet na voortdurend op het grote belang van films te wijzen. ‘Film is een sterk wapen in de strijd voor BROOD, VREDE en VRIJHEID’, stelt de eerste catalogus van het ILFI. Het lag dan ook voor de hand om film een belangrijke plaats te geven in het educatieve en propagandistische werk van de internationale vrije vakbeweging. Om die reden richtte het IVVV in 1953 samen met de International Peoples Houses Association het ILFI op, het International Labour Film Institute. De bedoeling was samen met vooral de Engelse en Zweedse partners een krachtige impuls te geven aan het werken met films binnen de vakbeweging. Voorzitter werd J. Oldenbroek, de Nederlander die al secretaris-generaal van het IVVV was. Penningmeester en secretaris werd Hans Gottfurcht.

De basis voor het filminstituut vormde een serie films die in 1952 door de Mutual Security Agency (MSA), een onder het Marshallplan opererende organisatie, aan de vakbewegingsinternationale was gegeven. Het ging om de serie Labour World Magazines. Het ILFI had als doel het verwerven, produceren en distribueren van films over arbeid. Of uitgebreider, van films en filmstrips over arbeid en van filmapparatuur en andere audiovisuele middelen. Een van de eerste taken waar het nieuwe Instituut zich aan zette was het maken van een overzicht van beschikbare films. Het was de bedoeling dat niet alleen vakbonden van de films gebruik zouden maken. De catalogus meldde ook per land van de aangesloten vakcentrales, welke instellingen in dat land konden worden benaderd voor het ter beschikking stellen van films. Men hoopte zo de verspreiding van films te bevorderen en daarmee educatieve en propagandistische doelen beter te dienen. Het Nederlandse landschap was schraal bedeeld met het bedrijf Arfi en de United States Infomation Service. Er werden in Nederland geen films voor de internationale vakbeweging aangeboden.

Meteen na de oprichting streefde ILFI naar de productie van eigen films, zowel documentaires als speelfilms. De registratie van het oprichtingscongres in Londen in 1949 is een vaak genoemde film waarvan men trots vermeldt dat hij is uitgebracht in tien talen en gedistribueerd in twintig landen. Gezien de enorme kosten die met filmproductie gemoeid waren, was het een riskante en moeilijke activiteit. Juist daarom wilden ook velen zich ermee bemoeien, wat de kwaliteit van de films niet ten goede kwam. Aan het eind van de jaren 1950 analyseerde Alexander Szombati van het internationale filminstituut de problemen bij de productie van een bepaalde door hem geregisseerde speelfilm, als volgt. Er was wel geld voor het maken, maar het lukte niet om een goede scenarioschrijver te engageren. Goede schrijvers zagen ervan af vanwege de vele en verschillende boodschappen die de vakbondsbestuurders van tevoren in de film verweven wilden zien. Ook tijdens de productie bleven de bonzen zich ermee bemoeien. Er waren serieuze ideeën om de speelfilm ‘landneutraal’ te maken. Uiteindelijk zag men daarvan af en ontstond de film ‘Someone knocks at the door’. In deze film werd een Hongaarse gevluchte arbeider gevolgd die in Gent terecht kwam, aldaar in een textielfabriek ging werken, in conflict raakte met communistische collega’s en verliefd werd op de dochter van het echtpaar waarbij hij inwoonde.

Toch had dit menselijke drama aanleiding gegeven tot verwoede discussies: over het zogenaamd exotische van het duivenhouden door Gentse arbeiders; over de snelheid van de getoonde textielmachines; over de snelheid waarin de hoofdpersoon zich schoolde op de voor hem nieuwe machines. Komische scènes waren speciaal het doelwit van censuur en ingrepen. Ook ontspanning was verdacht. ‘Onze vrienden stonden erop dat een vakbondsfilm een zo serieuze zaak was, dat voetbal of een ander nietswaardig tijdverdrijf, er geen plaats in mocht hebben’, stelde Szombati in Free Labour World in 1960 mild bedroefd vast. In veel artikelen op dit terrein in dit vakbondsblad klinkt de bedreiging van Hollywood door. Waarbij aan de ene kant de massa beschuldigd werd van escapisme in Hollywoods droomwereld van luxe, nietsdoen en opwinding en aan de andere kant met de vinger gewezen werd naar de ‘film merchants’ die de nobelste menselijke gevoelens exploiteren.

Filmfestivals
Naast het registreren van beschikbare films en het zelf produceren ervan, organiseerde het International Labour Film Institute ook een aantal filmfestivals. Het eerste vond plaats in Hamburg van 15 tot 18 september 1954. Op dit festival werden 26 films vertoond. De kortste was een 8 minuten durende 16 mm. kleurenfilm ‘Frühling im Werdenfelser land’; een wervingsfilm voor een scholings- en ontspanningsoord van de Duitse Spoorwegarbeiders Bond. De langste was het 103 minuten durende 35 mm. docudrama ‘Das rote Fahrrad’ van de Japanse Postarbeidersbond. Georg Reuter, de voorzitter van dit festival deed enthousiast verslag. Het mag dan nog een bescheiden festival zijn, stelde hij, het is van groot belang dat de vrije vakbeweging zich hiermee bezighoudt. Iedereen heeft nog vers in het geheugen wat de fascisten met film deden. Reuter karakteriseerde het festival in Free Labour World van 1954 als ‘een zaak van discussie, arbeid en denkwerk’. Er waren geen pompeuze gala’s en recepties vol Hollywood glamour.

Poster van Das Rote Fahrrad.

Op het 2e International Labour Film Festival dat van 3 tot 7 juni 1957 in Wenen plaatsvond, werden 35 films vertoond. Op de openingsdag werd na de receptie Vittorio de Sica’s  ‘Umberto D.‘ als feestelijke smaakmaker gedraaid. Ook het derde festival in Stockholm, mei 1960, zette de tegenstelling tussen glamour en ernst aan. In het festivalverslag in Vorwärts werd Hans Gottfurcht aangehaald: ‘Wij appelleren aan het geweten in plaats van aan het instinct’. Gottfurchts opinie was dat het kunstzinnige en het sociale de waarde van een film moest bepalen en niet de lichaamsvorm of de sexappeal van een star.

Op dit derde festival werd ook gediscussieerd over televisie als een manier van volksopvoeding. Er was het voorbeeld van de vakbond United Steelworkers of America die vanaf 1958 al een maandelijks programma op 29 Amerikaanse tv stations had: ‘USWA meeting of the month’. Vorwärts was tamelijk kritisch over het festival. Er werden een aantal problemen gesignaleerd. Met vond het woord ‘Arbeiderfilm’ verkeerd. De films en de problematiek die ermee werden aangesneden gingen tenslotte iedereen aan. Het snel doorbrekende medium ‘televisie’ moest in ogenschouw genomen worden. Het filminstituut had te veel hooi op de vork genomen; de speelfilms waren een brug te ver. Dat kon beter aan de Europese variant van de wereld van de filmglamour, die van Cannes, worden overgelaten. Op dit derde festival van het International Labour Film Institute waren 150 films ingediend, waarvan er 48 vertoond werden. Het artikel in Vorwärts wees op een aantal structurele problemen voor het ILFI en vakbondsfilms in het algemeen. De opkomst van de televisie, zoals gezegd, was er een van.

Bus voor openluchtvoorstellingen.

Die leidde ertoe dat het publiek, dat voorheen in zaaltjes van de bond, in vakantieoorden of buurthuizen naar deze films keek, nu thuis bleef. En al was het tv-aanbod in 1960 onvergelijkbaar veel kleiner dan nu, het wás er wel en elke dag. Ook het bezwaar tegen de term ‘Arbeiderfilm’ was tekenend. In dezelfde tijd werd de ‘ arbeider’ in Nederland ‘werknemer’. De mannen die elkaar binnen het Internationaal Vebond van Vrije Vakverenigingen in 1960 met ‘brother’ aanschreven, begonnen een beetje ouderwets te klinken. Film was desondanks geen overbodig medium in de jaren zestig. In 1963 en 1967 hield het ILFI nog twee succesvolle festivals, respectievelijk in Tel Aviv en Montreal. Maar ‘arbeidersfilms’ werden een minder courante categorie.

Eind
In de jaren zestig werden er diverse pogingen ondernomen om het filminstituut beter te laten functioneren. In 1960 werd het idee gelanceerd om over te gaan tot lokale ‘labour film days’ waar de films die op de festivals een prijs hadden gewonnen voor een groter publiek te zien zouden zijn. Midden jaren zestig werd het beleid aangescherpt. Men erkende zelf ook dat het maken van speelfilms niet de goede weg was geweest. ’Veel mensen zijn het er nu over eens dat ILFI de verkeerde weg insloeg toen er besloten werd een lange speelfilm ‘Someone knocks at the door’ te maken’. De film bereikte nooit het commerciële succes waarop gehoopt was en het veroorzaakte enigszins de verwaarlozing van ILFI’s normale werk’, stelt een rapport in het IVVV archief. Het filminstituut van de Internationale Vakbeweging ging zich in het vervolg alleen nog bezig houden met films die sociale en arbeidsproblemen behandelden. Ook ging men werken met lokale correspondenten.

Het ILFI is een bescheiden organisatie gebleven. In 1963 had het 210 16 mm. films tot zijn beschikking. Het ledental bleef lang gelijk en leverde weinig contributie op. Om 1969 als voorbeeld te geven: De begroting voor 1970 gaat uit van $ 4.515, - inkomsten uit contributie. De uitgaven komen uit op $ 15.080, -. Het tekort is voor rekening van de Internationale  en zijn International Solidarity Fund. Voor het aankopen van films staat $6.000, - op de begroting, voor een volgend festival hetzelfde bedrag. Het mocht niet meer baten. Eind jaren 1960 liep het ILFI op zijn eind. Aan de Algemene Vergadering van het IVVV van 23 november 1972 werd liquidatie per 31 december daaropvolgend voorgesteld. Dit voorstel werd aangenomen en alle activiteiten gingen over naar de afdeling educatie van het Internationaal Verbond van Vrije Vakverenigingen. Film verloor hiermee zijn speciale status binnen de internationale vrije vakbeweging.

Literatuur
Anthony Carew en Marcel van der Linden (eds.) The International Confederation of Free Trade Unions. Bern 2000. International and comparative social history ; 3 (deze studie heeft een uitgebreide bibliografie over de geschiedenis van de ICFTU)
Anthony Carew, ‘Conflict within the ICFTU: Anti-Communism and Anti-Colonialism in the 1950s’, in: International Review of Social History Vol.41 1996 part 2 147-181
Ernest Giglio, Here's looking at you: Hollywood, film, and politics. New York 2001.
Bert Hogenkamp, Film, television and the left in Britain 1950 to 1970. Londen 2000.
Ruth Oldenziel, ‘Is globalization a code word for Americanization? Contemplating McDonalds, Coca-Cola, and military bases’, Tijdschrift voor Sociale en Economische Geschiedenis, jrg.4 2007 nr.3 84-106
Han Quast en Anet Bleich, ‘Koude oorlog in de internationale vakbeweging: Het Wereldvakverbond, het Internationaal Verbond van Vrije Vakverenigingen en de Westerse Wereld” Cahiers voorde politieke en sociale wetenschappen jrg.2 1979 nr.1 9-47
John P.Windmuller, The international trade union movement (Deventer 1980)

Bronnen
J.M.Aguirre, ‘How to improve a Four-language publication ?’,in: Free Labour World 1953 nr. 36 23-26
Hans Gottfrucht, ‘”Someone knocks at the door”. An international feature film’, in: Free Labour World 1959 nr.106 166-169
Martin Grill, ‘Im Schatten der Goldene Palme’, in: Vorwärts. Sozialdemokratische Wochenzeitung für Politik, Wissenschaft und Kultur 10 juni 1960
International labour film catalogue. A world survey of films for labour audiences Brussels: International Labour Film Institute, 1956.
Protokoll über die 1. Internationalen Arbeiter- Film-Festspiele vom 15. Bis 18. Sept.1954 in Hamburg-Nienstedten
Georg Reuter,’The first international labour film festival’,in: Free Labour World 53 1954 22-25
John Riddell, ‘The ICFTU’s publicity’,in:  Free Labour World january 1952 nr. 19 21-23
Alexaner Szombati, ‘Martin’s pigeons’,in: Free Labour World 1960 366-370
Alexaner Szombati, ‘Films for the world’s workers’,in: Free Labour World 1960 290-293
 ‘Union meeting goes on TV’, in: Free Labour World 1958 nr.98 31
Yearbook of the International Free Trade Union Movement 1957-1958. London, 1957, pp. 48-49

Archief van de International Confederation of Free Trade Unions
aanwezig op het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam