Arno Bornebroek

Joop Zwart en Bep Spanjer. Twee eenzame revolutionairen

Hij was jarenlang de hoofdredacteur van de Nieuwsbrief uit Absurdistan en was de geheimzinnigste man van Nederland. Hij begon als proletarische revolutionair, redde de levens van honderden mensen in de concentratiekampen, smokkelde op verzoek van de minister van Fi-nanciën geld naar het buitenland en werd perschef van de zwarte weduwe, Rost van Tonnin-gen. Het leven van Joop Zwart is een aaneenschakeling van avonturen en bonte verhalen. En wie kan het beter boekstaven dan Igor Cornelissen, de journalist met een meesterlijk oog voor het detail.

Zwart werd in 1912 geboren in de Haarlemmer Houttuinen als zoon van een sociaal anarchist die zich in leven hield als sigarenmaker en later zelfs als sigarenfabrikant. Dat stelde niet veel voor merkt Cornelissen op: ‘wie een of twee collega’s in dienst nam en thuis aan de slag ging, kon zich fabrikant noemen’. Ook in financieel opzicht stelde het niet veel voor, schraalhans bleef keukenmeester. Het was geen vetpot voor de familie Zwart en pa bleef een klassenbewuste sigarenfabrikant. Ook de verhuizing naar de iets chiquere Van Hallstraat in 1918 in de Staatsliedenbuurt bracht geen echte verbetering. Het was dezelfde straat waar een paar jaar later Gerard van het Reve geboren werd. Zij moeten elkaar gekend hebben, want pa Zwart brak met het anarchisme en sloot zich aan bij de communisten, al kreeg hij later met de Moskou-getrouwen problemen en brak met de partij.

Joop Zwart bewonderde zijn vader en groeide op als klassenbewuste jonge revolutionair. Toen in 1922 de Duitse communist Max Hölz tot levenslange gevangenisstraf werd veroor-deeld en de Tribune schreef dat het de plicht was van alle communisten om hem te bevrijden, nam Zwart de boodschap iets te letterlijk. Hij leende de fiets van zijn zus en fietste als elfjari-ge richting het tuchthuis in de buurt van München. Verder dan Kleef kwam hij niet. De Duitse grensbeambten zetten hem met fiets en al op de trein terug naar Amsterdam. Het lijkt spre-kend op het verhaal van Samir A. die in 2003 met vrienden in de trein naar Tsjetsjenië trok om te vechten tegen de Russen. Ook zij werden bij de (Russische) grens aangehouden en te-ruggestuurd. Net als Samir A. was Joop Z. een gelovige (‘Ik geloofde heilig in die leuzen’). Marx’ oproep aan de proletariërs zou een einde maken aan alle ellende in de wereld en Zwart was dan ook ontroerd toen hij aan de Sowjet-Russische grens een groot spandoek zag met daarop de beroemde laatste zin uit het Communistisch Manifest: Proletariërs aller landen ver-enigt u.

Zwart was op weg naar Poesjikino veertig kilometer ten noorden van Moskou waar hij een half jaar lang een opleiding tot terrorist ging volgen aan de school van de Communistische Jeugd Internationale. De achttienjarige Joop werd onder andere onderwezen in de ‘agitprop’ (agitatie en propaganda) en in het hanteren van verschillende vuurwapens, paardrijden, ver-valsen van documenten en het schrijven met onzichtbare inkt. Het vervalsen (in de concentratiekampen) en de agitprop (gedurende zijn hele leven) kwamen hem nog goed van pas. Met een revolver zwaaien behoorde niet tot de hobbies van Joop Zwart.
In de Sowjet Unie bleek het paradijs (in opbouw) niet te bestaan. Tot zijn teleurstelling zag Zwart hoe passagiers hardhandig de bussen uitgehaald werden als de jonge buitenlandse communisten eraan kwamen. Het was een van de vele misstanden die hij daar tegen kwam, tot aan verkrachting toe. (Och, een warmbloedige Italiaan ver van huis….). De twijfel was gezaaid en een breuk met het communisme kon niet uitblijven. Nog geen twintig jaar oud en Joop Zwart was al aan zijn derde revolutionaire stroming toe. Aan de hand van zijn vader werd hij aan de Amsterdamse Overtoom het huis van Henk Sneevliet binnengeleid. Beiden werden lid van de RSP (later: RSAP). Hier ontmoette Joop Zwart een beeldschone blonde vrouw, Bep Spanjer op wie hij smoorverliefd werd.

Bep Spanjer

Elisabeth Spanjer was een kind van de vrije liefde. Haar moeder, dienstbode bij de beroemde architect H.P. Berlage, en haar vader Luuk Spanjer trotseerden bewust de ‘burgerlijke fatsoensregels’ door niet te trouwen. De vrije liefde was, zo laat Bep Spanjers biograaf Rob Hartmans goed zien, vooral voor de lusten van de man; de vrouw zat met de lasten. Terwijl pa de revolutie hielp te bevorderen, moest ma met de twee koters - er kwam nog een dochter bij – in de Amsterdamse Pijp in een benauwde bovenwoning de eindjes aan elkaar zien te knopen. Bep Spanjer groeide op in een proletarisch radicaal links milieu. Zij werd lid van de jongerenorganisatie van de RSP en leidde korte tijd een zwervend bestaan. Luuk Spanjer (door Igor Cornelissen Luc genoemd) kon haar niet gebruiken en ma was te ziek. De oplossing lag aan de Overtoom. Daar kon ze een eigen kamer huren en via de hoofdhuurder Sneevliet een baantje bij de radikale vakbond NAS krijgen. Zij kwam in de ban van de lokroep van de revo-lutie.

De verliefde Joop Zwart had echter geen kans bij de jonge Bep, want ook de ‘abt van het revolutionairsocialistisch klooster’ Sneevliet had een oogje op de jonge blondine. Voor Zwart die in Bep dé vrouw van zijn leven zag was het een zware slag toen hij van ‘partijgenoten de opdracht kreeg de verkering op te schorten’. Deels uit liefdesverdriet vertrok Zwart later naar het buitenland om mee te vechten in de Spaanse burgeroorlog. Sneevliet was de onbetwiste leider voor wie praktisch iedereen boog. Ook de vrouwen. Want ondanks zijn huwelijk hield hij er in het geniep meerdere relaties op na. Zijn verhouding met Bep moest eveneens verborgen blijven. De amper twintigjarige, die er graag wilde uitzien als Greta Garbo of Marlene Dittrich in strakke rokjes, getailleerde jasjes en het hoedje scheef op het hoofd, was een merkwaardige verhouding met Sneevliet begonnen, die al boven de vijftig jaar was. Misschien was het wel een abnormale verhouding, vertelde zij aan haar biograaf Hartmans. Want behalve het grote leeftijdsverschil leidde de relatie bij haar tot ambivalente gevoelens. De onaantastbare man, waar iedereen tegen opkeek, stortte bij haar zijn gevoelens uit en besprak met haar vertrouwelijke zaken. Een gewone sexuele relatie werd het ook niet: ‘Het was voor een jonge meid als ik, die eigenlijk nog heel naïef en onschuldig was, heel vreemd om mee te maken, maar hij wilde door mij gedomineerd en vernederd en zelfs geslagen worden’. En zo lag de grote leider na een opzwepende toespraak voor zijn achterban enige momenten later op de grond van de hotelkamer te wachten op de slagen van een twintigjarig meisje.
Het was voor Bep Spanjer opwindend, avontuurlijk, maar vooral ook onbehagelijk. Zij ontvlucht uiteindelijk Sneevliet door een verhouding met Henrik Scholte te beginnen. Niet dat Sneevliet zich er direkt bij neerlegde. De eerste nacht dat beide geliefden bij elkaar waren ramde Sneevliet de voordeur van de woning in en stormde naar binnen. Scholte ‘verstopte’ zich door diep onder de dekens weg te duiken.

Spanjer kwam terecht in de wereld van de kunstenaars. In de sociëteit De Kring aan het Kleine-Gartmanplantsoen in Amsterdam kwam ze haar leraar Nederlands, Menno ter Braak, weer tegen, die zich verbaast afvroeg wat zij met die man (Scholte) deed. Maar Bep liet zich niet van de wijs brengen en genoot van het nieuwe mondaine, artistieke leven. Verbazend snel was de revolutionaire vlam gedoofd en liet zij haar verleden achter zich. Dit wordt een paar jaar later pijnlijk duidelijk – Nederland is inmiddels door de nazi’s bezet – als Sneevliet gefusilleerd wordt. Niet dat het haar geheel onberoerd laat, maar toch, zij haalde ‘een paar keer diep adem en pakte de draad weer op.’ Voor de duidelijkheid: dat was niet de draad van het verzet. Bep Spanjer was in de opwindende wereld van de film aangekomen. Zij werkte op dat moment mee aan de film Rembrandt van Hans Steinhoff. Haar vriend Scholte was perschef van een NSB filmmaatschappijtje en broodschrijver geworden. Hij werkte aan een scenario over symphonieorkesten.

Dat beiden aan de nazi-propaganda meewerkten en fout zaten lijkt evident. Niet voor Hartmans. Hartmans kan of wil geen kritische distantie tot Bep Spanjer nemen; het is het zwakste punt van zijn boek. ‘Dat die Duitsers hier waren was ellendig, wat ze met de joden deden was schandalig, maar wat moest je als gewoon burger?’, vroeg Spanjer zich af. Ze had die vraag beter aan Sneevliet kunnen stellen, die had een antwoord geweten. Dat vervolgens een deel van de opnames plaats vonden in een studio, die daarvoor eigendom was geweest van een joodse producent maakt het geheel niet frisser. Maar Hartmans zegt niets. Hij gaat commentaarloos verder met de redenering van Bep Spanjer: met verzet breng je anderen in gevaar, moet je onderduiken en wie voorziet je dan in je levensonderhoud? Gewoon je normale leven voortzetten is het beste. De ‘grijstinten’ als legitimatie voor collaboratie. Hartmans beeld van een ietwat onnozele jonge vrouw lijkt niet juist. Eerder is zij een opportunist, door wie Hartmans zich heeft laten inpalmen. Dat blijkt als Bep Spanjer zich niet meer weet te herinneren – ‘het klinkt gek’-  wat er op Dolle Dinsdag (eind 1944) precies gebeurd is. Er ontbreken dagen in haar geheugen. (p.139) Wel weet ze dat ze in Berlijn aangekomen is. Hartmans ontkent dat Bep Spanjer gevlucht is.

Berlijn

Voor Igor Cornelissen is het geen gerucht, maar een feit dat Spanjer de benen heeft genomen, met in de armen haar baby verwekt door de fascist Louis Thijssen, onder andere medewerker van het nazi-propagandablad De Gil. In Berlijn zou zij haar oude liefde Joop Zwart weer tegen komen.

Joop Zwart had de Duitse concentratiekampen overleefd en door in het kamp te knoeien met de administratie vele, misschien wel honderden, mensen het leven gered. Een kleine scharrelaar die uitgroeid tot held. De vele contacten die Zwart had opgedaan tijdens zijn gedwongen verblijf in Duitsland kwamen hem goed van pas in zijn nieuwe opdracht voor de Nederlandse missie in Berlijn. De missie hield zich bezig met het opsporen van verdwenen landgenoten, de financiële afwikkeling en het terugvinden van geroofde goederen. Oudverzetsstrijders en concentratiekampoverlevenden namen in de eerste tijd na de oorlog belangrijke positie in. Zij waren te vertrouwen. Onder de vleugels van de held Joop Zwart kon de opportuniste Bep heerlijk schuilen. Bovendien laaide de oude liefde weer op.

Van trouwen was echter geen sprake. Joop moest trouwen met Irene Vorrink (de latere minister in het kabinet-Den Uyl) de dochter van Joops beschermheer Koos Vorrink. Irene was onverwacht zwanger geraakt en een vader was niet te bekennen. Een politiek probleem dreigde voor Vorrink. De ‘zedenverwildering’ onder de jongeren vlak na de bezetting was een publiek en ook politiek item geworden. De sociaaldemokraat Vorrink, die toch al onder vuur lag over zijn gedrag tijdens de bezetting, vreesde dat zijn politieke tegenstanders uit zijn dochters zwangerschap munitie konden halen. Joop, die zijn post in Berlijn weer aan Vorrink te danken had, diende hem nu door met zijn dochter te trouwen en hem uit de politieke wind te houden. Vrij denken in een burgerlijke samenleving met een christelijke moraal leidt tot rare strapatsen.

Voor Zwart was dit allemaal geen probleem; hij scharrelde zich op avontuurlijke wijze door het leven. Gewapend met kennis, sloffen sigaretten en voedselpaketten laveerde hij zich door het half verwoeste Berlijn en smokkelde mensen in de achterbak van zijn auto uit de Sowjet zone. Hier voelde hij zich in zijn element. De Nederlandse overheid overtuigde hem in de stelling dat veel, ook onwettige zaken, geoorloofd was. Zwart smokkelde in opdracht van de minister van Financiën Piet Lieftinck tussen de honderd en tweehonderd miljoenen rijksmar-ken naar Duitsland om ze daar om te wisselen voor harde valuta. De Nederlandse regering die dringend om geld verlegen zat, had er uiteraard geen belang bij dat de rijksmarken (praktisch) waardeloos zou worden bij de invoering van de nieuwe D-mark. Het Rode Kruis, dat wil zeg-gen de directeur-generaal en een concentratiekampkennis van Zwart, leverde de vrachtwagen voor de operatie, waar uiteraard niemand officieel van op de hoogte was.

Ongrijpbaar
Zwart ontwikkelde een ‘onverklaarbaar avonturisme’, schrijft Igor Cornelissen, die het moei-lijk vindt hem  te duiden. Hij gaf daarom zijn boek de ondertitel Joop Zwart de geheimzinnig-ste man van Nederland mee. Cornelissen weet niet tot de kern van de persoon door te dringen, maar kan hem ook niet plaatsen binnen de gangbare kaders. Dit laatste kwam vaker voor met personen die een concentratiekamp hadden overleefd, velen wisten zich niet meer aan te pas-sen, zo constateert ook Hartmans: Zwart heeft zich na het kamp nooit meer echt aan de regu-liere maatschappij kunnen aanpassen; hij werd een ongeleid projektiel dat meer brokken maakte dan dat er iets positiefs uit zijn handen kwam. Maar het concentratiekamp verklaart niet alles. Zwart blijft een onverklaarbare man.

Zwart wordt tussendoor nog informant van de BVD - die Zwart als oud-communist nog in de gaten hield - en werd in 1960 nog opgepakt als ‘valsemunter’. Hij moest zich voor de recht-bank verantwoorden omdat hij de Algerijnse verzetsbeweging Front de Libération Nationale van valse Franse identiteitskaarten had voorzien en voor de plannen om vals geld te drukken. Van dat laatste is het niet gekomen. Zwart bekende onverstoorbaar voor de rechtbank, onder-drukten helpen lag in zijn aard. Hij was nu eenmaal een eigen drukkerij begonnen. Maar on-verklaarbaar wordt Joop Zwart als hij de Duitse minister Oberländer gaat verdedigen.

Theodoor Oberländer, minister van Ontheemden, Vluchtelingen en Oorlogsslachtoffers werd er van beschuldigd in 1941 als nazi een groot aantal Poolse joden te hebben vermoord. Zwart, inmiddels medewerker van Elseviers Weekblad, ging in de tegenaanval, die in Duitsland niet onopgemerkt bleef. Vooraanstaande Duitse media namen de berichten van de ‘holländischer’ journalist over en Oberländer had met een oud-slachtoffer van Hitler zo op het oog een prima verdediger gekregen. Maar met Joop Zwart loopt altijd alles anders.

Er komt een internationale onderzoekscommissie met Zwart als secretaris, maar nog voordat het onderzoek van start ging, pleitte Zwart Oberländer al vrij. Nog curieuzer wordt het als Zwart geld blijkt te ontvangen van de Duitse regering. Hoewel Zwart aanvankelijk ontkende (later bevestigde hij 50.000 mark ontvangen te hebben)  was er geen houden meer aan, het onderzoek werd een geweldige sof voor de minister. De commissie valt uiteen.

In het kielzog van de media ophef rond Zwart werden er weer vraagtekens gezet bij het oor-logsverleden van Bep Spanjer. Die kon dat niet gebruiken; zij was net op weg een gerespec-teerd medewerker van de persdienst Deutsche Korrespondenz te worden. Ze bewoog zich tussen de vooraanstaande anti-communistische intellectuelen en journalisten in Duitsland. Ze trad zelfs een aantal keren op in het beroemde tv programma Internationale Frühschoppen en kon zich beroepen op een persoonlijke vriendschap met Willy Brandt. Aan Hartmans vertelt Bep dat Joop Zwart niet te redden was en met zijn (financiële) levenswijze haar en de kinde-ren in de problemen bracht. Maar ook hier riekt haar gedrag naar opportunisme. Er kwam druk vanuit Duitsland, onder andere van de Deutsche Korrespondenz.

Terwijl Joop Zwart in de marge van het leven afgleed, stapte Bep Spanjer de grote wereld in. In de jaren zeventig zette zij zich met Karel van het Reve in voor het lot van de Russische dissidenten. Zij zorgden er niet alleen voor dat de boeken en artikelen van de dissidenten in het westen gepubliceerd konden worden, maar zij trachtten ook bij hun bezoeken aan de Sow-jet Unie spullen mee te nemen waar behoefte aan was. Ook probeerde Bep Spanjer de Lieber Willy Brandt in te schakelen, maar deze kon, vast als hij zat in zijn Ostpolitik niet veel doen. De gezaghebbers aan de andere kant van het IJzeren Gordijn waren allergisch voor kritiek op schending van de mensenrechten. Hierdoor werd Spanjer gedwongen op een ander niveau de kwestie aan te kaarten, via Amnesty International en de Alexander Herzenstichting. Hier la-gen Brezjnew en de zijnen niet wakker van. Haar dappere strijd tegen de communistische re-gimes in Oost-Europa duurde tot in de jaren tachtig. De ineenstorting van het communisme maakte een einde aan haar werk en de Alexander Herzenstichting kon in 1991 worden opge-heven. Het was ook het jaar waarin Zwart stierf en met hem de twintigste eeuw.

Cornelissen en Hartmans hebben twee buitengewone persoonlijkheden beschreven wier le-venslopen op boeiende wijze met die van elkaar en de twintigste eeuw verweven zijn. Opval-lend is dat in de noten Hartmans nog een strijd voert met Cornelissen (zijn boek verscheen eerder), die blijkens die noten geenszins van plan was om met Hartmans te praten. Waarom niet? Is Bep Spanjer een persona non grata geworden, of zijn hun uiteenlopende visies op de betrokken personen inzet van het conflict. Deze strijd gaat nog voort. Dit neemt niet weg dat beiden een zeer leesbaar en onderhoudend boek hebben geschreven. Absoluut aan te raden.

Igor Cornelissen Alleen tegen de wereld. Joop Zwart, de geheimzinnigste man van de wereld. Amsterdam 2003. (alleen nog bij De Slegte te verkrijgen)
Rob Hartmans Alleen in de wind. Een leven in de twintigste eeuw. Amsterdam 2007.