Henny Buiting

Ernest Mandel (1923-1995)
Een leven in dienst van de proletarische revolutie


Ofschoon de Belgische marxist en revolutionair Ernest Mandel gerekend kan worden tot een der grootste intellectuelen van de linkse arbeidersbeweging, omvat zijn door Jan Willem Stutje geschreven portret allerminst een ‘simpele’ intellectuele biografie. Natuurlijk wordt er uitgebreide aandacht besteed aan de eminente economische en andere studies van Mandel, maar minstens zo belangrijk zijn de weergave en historische analyse van de trotskistische beweging waar de geportretteerde zijn gehele volwassen leven hartstochtelijk mee verbonden is geweest. Leven en werk van Mandel blijken inderdaad niet te scheiden van de practische strijd van de, getalsmatig, bescheiden marxistische keurbende die in Leon Trotski de eigenlijke drager van het ‘authentieke’ bolsjewisme dacht te hebben gevonden. En die bovendien diens analyses, naast vanzelfsprekend die van Karl Marx, als startpunt zagen van hun revolutionaire visie op staat en maatschappij. De biografie incorporeert daarmee een soort dubbelspoor door het persoonlijke wedervaren van Mandel organisch te verbinden met het benarde, ja vaak claustrofobische, bestaan van de revolutionaire aanhangers van de Vierde Internationale in de veranderende kapitalistische maatschappij. Een en ander betekent overigens geenszins dat de auteur een studie van de Vierde Internationale heeft willen schrijven, dat zou in het kader van deze biografie een schier onmogelijke en ook ongewenste opgave zijn geweest, maar zeer zeker wel dat belangrijke bouwstenen hiervoor worden aangedragen.

Stutje traceert de achtergronden van het ontstaan van Mandels revolutionaire conceptie, waarbij de linkse opvattingen van diens vader, de invloed van geestverwante revolutionairen  en de schokwerking van historische gebeurtenissen als de Spaanse Burgeroorlog en de beruchte Moskouer processen uit de jaren dertig van de vorige eeuw een cruciale rol speelden. Vanaf het allereerste begin van Mandels politieke leven binnen de Trotskistische Vierde Internationale ontwaren we de benarde sfeer van de door de Russische Geheime Dienst georganiseerde verdwijningen en liquidaties van kameraden, een situatie die nog verergerd wordt door de reacties van de burgerlijke maatschappij op de revolutionaire pretenties en praktijken van de beweging. De rode draad die de gehele studie geleidt blijkt toch wel die van een revolutionaire voorhoede op zoek naar de maatschappijveranderende macht, die de zo vurig verhoopte ondergang van het kapitalisme weet te schragen. Het heeft iets tragisch te zien hoe deze sterk intellectuele groep, al hebben er wel degelijk ook vele ‘gewone’ arbeiders deel van uitgemaakt, het gehele bestaan, privé en publiek, opoffert aan wat volgens de auteur, zij het nogal verhuld, uiteindelijk niet veel meer dan een illusie genoemd kan worden.  Ofschoon volgens de ‘theorie’  de objectieve economische en sociale condities alleszins rijp zijn voor de val van het kapitalisme, lijken de subjectieve factoren te ontbreken. Het ‘proletariaat’ is en blijft te weinig klassenbewust  en de weinige momenten dat er een revolutionaire dageraad lijkt te gloren, vervliegen zonder dat de burgerlijke orde ook maar een moment echt in gevaar is gekomen. Het is tegen de achtergrond van dit  treurspel dat het leven van Mandel zich afspeelt totdat deze tenslotte, na het echec van de verhoopte revolutie in de voormalige DDR en ande-re zogenaamde socialistische Oostbloklanden, gedesillusioneerd zijn laatste dagen slijt.

Maar tezelfdertijd geldt de heroïek van de kleine dappere groep die tegen alle verdrukking en smaad in het revolutionaire vaandel hoog houdt en wier schitterende theoretische exercities en analyses van de vigerende politieke en economische actualiteiten wel degelijk het ‘levende marxisme’ vorm gaven en nog steeds geven.

Jan Willem Stutje heeft op fraaie wijze verslag gedaan van de theoretische, actuele en persoonlijke mores van Ernest Mandel en zijn groep. Hoewel in kritische bewondering geschreven, is van een hagiografie geen sprake en frappeert veeleer het beklemtonen van wat toch wel als de verregaande naïviteit van Mandel en de zijnen kan worden omschreven. Tegen beter weten in en ondanks alle bittere decepties en vervolgingen, weten ze de revolutionaire zekerheden en de hoop op een proletarische omwenteling te handhaven. Tezelfdertijd frappeert dat de auteur de redenen van deze op het eerste gezicht raadselachtige hardnekkigheid, enigszins verwaarloost, al moet gezegd dat in de slotbeschouwing een en ander wel degelijk wordt aangestipt. Toch blijven mogelijke verklaringen, zoals de invloed van de geïsoleerde positie van de kleine revolutionaire groep en van de ermee verbonden interne mechanismen, grotendeels impliciet. Hoewel de studie bol staat van het weergeven van de interne strubbe-lingen, persoonlijke animositeit, leerstellige gevechten en theoretische exercities en polemieken, overstijgt ze wat dit punt betreft niet wezenlijk het beschrijvende niveau.

Daarnaast valt op dat Stutje al te beknopt, zie de enkele zinnen  in de slotbeschouwing, aandacht besteedt aan de merkwaardige discrepantie tussen de overvloed aan magistrale econo-mische, historische, politicologische en politieke studies enerzijds en het vrijwel ontbreken van een meer sociologische analyse van de veranderende kapitalistische maatschappij anderzijds. Het ‘proletariaat’ is voor Mandel c.s. een soort constante, die als de (verhoopte) ‘deus ex machina’ is en blijft voorbestemd het kapitalisme ten grave te dragen. De reusachtige veranderingen die het kapitalisme in economisch en technologisch opzicht doormaakt en die zich uitdrukken in veranderende kenmerken van de arbeidersklasse, van het arbeidsproces en de ermee verbonden mechanismen, dringen niet of in ieder geval zeer onvoldoende door in de analyses van de Vierde Internationale en van Mandel zelf. Vanzelfsprekend heeft deze omissie c.q. verwaarlozing door de beweging van doen met het ten koste van alles handhaven van het revolutionaire perspectief, maar ze omvat wel degelijk een van de meest principiële achtergronden van het echec van het trotskisme toen en nu. Dit punt impliceert in wezen de tot taboe verklaarde bezinning op de aloude vraag of het kapitalisme via de revolutionaire of, zij het tandenknarsend, middels de weg der geleidelijkheid te overwinnen valt of zelfs wellicht (vooralsnog) onaantastbaar is.

Vanzelfsprekend besteedt Stutje ruime aandacht aan het private leven van Mandel. Hoewel bij niemand het persoonlijke wedervaren en het liefdesleven plaatsvinden in een luchtledig, los van maatschappelijke verhoudingen en conventies, treffen wij bij Ernest Mandel - en, naar men mag aannemen, bij de meeste van diens medestanders - een verregaande determinatie aan door de revolutionaire beweging waar hij deel van uitmaakt. Hijzelf is met huid en haar verbonden met de beweging en ook zijn geliefden lijden onder de vaak ondraaglijke spanningen die ermee gegeven zijn. Stutje, die het liefdesleven van Mandel op fraaie wijze beschrijft, merkt op dat voor Mandel relaties “zelden gelijkwaardig [waren], meestal beheerst door wetenschap of politiek” (259). Elders heet het, dat hij na de Tweede Wereldoorlog nog onerva-ren is en een toenadering “doorgaans alleen [beantwoordde] als er politiek in het spel was” (90). Dit  geldt nadrukkelijk de voor Mandel onbereikbare joodse schoonheid Micky Traks, sinds de bevrijding aangesloten bij de trotskistische beweging, die ongelukkigerwijs al verliefd is op een andere kameraad. Meer succes heeft hij bij Gisela Scholz, studente Hindi, die hij in 1965 ontmoet en die op dat moment worstelt met haar in verval zijnde huwelijk. Ook Gisela, dertien jaar jonger dan Ernest, gaat deel uitmaken van de Vierde Internationale en voor haar blijken “liefde en revolutie onlosmakelijk verbonden” (205). Naderhand wordt haar leven in toenemende mate gekenmerkt door depressies, angsten, pessimisme en een onvermogen nog langer om te gaan met het leven. Tot haar geringe levensvreugde draagt stellig bij, dat ze jarenlang met Ernest inwoont bij diens bejaarde moeder, die haar weinig liefdevol of ronduit agressief bejegent. Uiteindelijk verhuist ze naar Parijs waar ze in 1982, zwaarmoedig en afgeleefd, op 46-jarige leeftijd sterft.

Haar persoonlijke leven vertoont kenmerken van een, overigens begrijpelijke, psychopathologie en het is verleidelijk haar ervaringen te generaliseren tot een sociologische en psychologische categorie, te weten die van de vaak ondraaglijke spanning tussen een revolutionair verlangen enerzijds en het vervliegende perspectief dit te realiseren anderzijds, waarbij de interne mechanismen van de kleine revolutionaire garde een extra bron van frustratie of zelfs wanhoop opleveren. Stutje negeert dit punt zeker niet, maar het is toch jammer dat het niet op een meer methodische wijze aan de orde wordt gesteld. Opvallend in dit verband is ongetwijfeld dat Mandels laatste én gelukkige verbintenis, die met de dertig jaar jongere lerares Engels Anne Sprimont, waar hij in 1983 mee huwt, er niet een is met een politieke kameraad. De politiek interesseert haar niet en de spanningen en frustraties van voorheen zijn met haar komst voor een aanzienlijk deel verdwenen.

Tot de boeiendste aspecten van de studie behoren de uiteenzettingen over de wetenschappelijke studies van Mandel en de zijnen en de polemieken met geestverwanten en burgerlijke op-ponenten. Zoveel wordt hieruit in ieder geval duidelijk dat, afwijkend van de ‘officiële’ met Moskou vergroeide communistische partijen, de Vierde Internationale het marxisme wist en weet te handhaven als de levende revolutionaire leer die haar stichters beoogden. Voor Mandel en andere trotskisten vormt het marxisme geen gesloten dogma, maar een wetenschappelijke methodiek die zonder confrontatie met de levende historische werkelijkheid geen  bestaansrecht heeft. Vooral Mandels economische studies getuigen van een enorme eruditie en maken duidelijk dat een  marxistische benadering van de kapitalistische economie alleszins bestaansrecht heeft en niet onderdoet voor wat de epigonen van de vigerende ‘burgerlijke’ economie als vanzelfsprekende waarheden presenteren.

Toch geldt anderzijds ook op dit terrein dat het ideologisch-wetenschappelijke uitgangspunt de analyse hinderlijk kan vertroebelen. Zie in het bijzonder Mandels analyses van het zogenaamde ‘laat-kapitalisme’, die al in de terminologie uitgaan van een stervend kapitalisme dat reddeloos verloren is. De wens is hier helaas de vader van de gedachte en het wekt, opnieuw, verbazing met welk een hardnekkigheid Mandel en de Vierde Internationale de veerkracht van het kapitalisme onderschatten. Stutje besteedt meermalen aandacht aan Mandels wetenschappelijke oeuvre en de wijze waarop het ontvangen is, inclusief de erop volgende polemieken. Toch is de weergave naar mijn smaak al te ‘bedeesd’ en het was de kracht van de studie, die toch ook een intellectuele biografie is, ten goede gekomen indien de auteur er aan-zienlijk meer ruimte voor had genomen.        

Uit de studie komt helder naar voren, dat voor Mandel diens joodse herkomst als een grotendeels irrelevante factor geldt, iets wat ongetwijfeld van doen heeft met de internationalistische oriëntatie en socialistische gelijkheidsaanspraken van de beweging. Met noties betreffende jodendom of ‘joods volk’ wil hij overduidelijk niets van doen hebben. Toch lijkt het voor de hand te liggen dat diens, qua thematiek afwijkende, studies over de holocaust te maken hebben met deze achtergrond, al wordt uit Stutjes weergave ervan niet echt duidelijk of en in hoeverre dit inderdaad het geval is. We vernemen dat Mandel “gebiologeerd [was] door de genocide en de nazimisdaden” en zich “verbijsterd” toonde, “dat zo weinig joden in verzet waren gekomen” (271). Anders dan de trotskist Isaac Deutscher, die de massamoord typeert als een mysterie van de menselijke degeneratie, verklaart Mandel haar geheel conform de dominante ideologie van de Vierde Internationale. Het zijn de rationele, economische achtergronden die de eigenlijke verklaring bieden, al voegt hij naderhand het biologische racisme als factor toe. Toch vormt voor Mandel de holocaust in essentie “de “satanisering” van het kapitalisme in zijn imperialistische fase” en jodenhaat en uitroeiing zijn in zijn visie onlosma-kelijk verbonden met een destructief kapitalisme. Tussen “de Joodse genocide, koloniale slachtpartijen en het traditionele geweld van het kapitalisme bevonden zich geen waterdichte schotten”, een stelling die Mandel in 1986 op boeiende wijze verder uitwerkt (71, 275). De consequentie van deze benadering is dat Mandel, volkomen tegen het zionistische dogma en de dominante historische mantra in, ten principale ontkent dat de holocaust een uniek gebeuren is en haar op één lijn stelt met de slachtpartijen in de koloniën of de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki (272). Een radicaal standpunt, zoveel is zeker, maar verre van onzinnig. Niet alleen hebben er in het recente en verdere verleden vele door mensen verwekte rampen plaatsgegrepen die de stelling lijken te bevestigen, daarnaast heeft recent historisch onderzoek het enorme belang aangetoond van het (Duitse) kolonialisme voor het ontstaan van eugenetische, racistische en antisemitische opvattingen.   

Ondanks de kritiek die op delen van de biografie kan worden uitgeoefend, is ze als totaliteit zeker geslaagd. Stutje heeft op ongemeen boeiende wijze de persoonlijke wederwaardigheden van Mandel weten te verbinden met de eigenaardigheden, zowel in positieve als negatieve zin, van de trotskistische beweging. Een niet geringe verdienste is daarbij, dat geen lippendienst is bewezen aan Mandel en zijn beweging, maar dat  de pretenties en praktijken ervan zo kritisch worden benaderd, dat ze in veel opzichten zelfs als ontluisterend ervaren worden. Voor geestverwanten van Mandel en zijn beweging moet de biografie dan ook een deprimerende leeservaring zijn. De revolutionaire rol van de arbeidersklasse in de kapitalistische kerngebieden is een schone wensdroom gebleken en de nakende val van het kapitalisme niet meer dan een fata morgana. Het revolutionaire marxisme staat in de bolwerken van het kapitaal met lege handen, dat is de impliciete maar gitzwarte boodschap van deze mooie biografie.

Jan Willem Stutje,  Ernest Mandel  Rebel tussen droom en daad 1923-1995 Antwerpen 2007.