Jan Gielkens

De gebroeders Triebels

De gebroeders Triebels duiken regelmatig op in de geschiedschrijving van de vroege Nederlandse sociaal-democratie, als actieve socialistische studenten allebei, als vertaler van Karl Marx de een, als publicist en redacteur de ander.

Gegevens over hun levens zijn in diezelfde geschiedschrijving schaars. De maker van het register van de memoires van Henriette Roland Holst vatte in 1949 de twee broers samen als ‘Triebels, Mr. Dr A.B.C.’, en de bezorgers van de onderlinge briefwisseling tussen Henriette, Rik en Adriaan Roland Holst konden in 1990 ‘geen nadere gegevens’ vinden over ‘Rud. Triebels’. Toch waren in datzelfde jaar 1990 in de genealogische literatuur zulke nadere gegevens over de gebroeders Triebels te vinden. Aanvullend speurwerk in archieven en bibliotheken leidde tot het onderstaande dubbelportret.

Maurits (Maus) Triebels werd op 25 februari 1866 in Nijmegen geboren als zevende kind - van de acht; drie kinderen stierven jong - van Wilhelmus Josephus Triebels en Engelina Wilhelmina Johanna van der Monde. Vader Triebels, uit een katholiek geslacht maar liberaal in de geest van Thorbecke, was jurist. Hij werd in 1869 president van de Arrondissementsrechtbank in Nijmegen, in 1877 van die Arnhem. Van 1856 tot 1886 was Willem Triebels lid van de Provinciale Staten van Gelderland. Maurits Triebels studeerde van 1886 tot 1892 aan de Polytechnische School in Delft civiele bouwkunde, werktuigkunde en mechanica, maar hij verliet - voorzover kon worden nagegaan - de latere Technische Universiteit zonder diploma, hoewel hij de titel `Ir.’ later wel gebruikte. In 1892 vond hij op voorspraak van zijn voormalige studiegenoot Johan Muysken een betrekking op de wagenmakerij van de Nederlandsche Fabriek van Werktuigen en Spoorwegmaterieel (Werkspoor) in Amsterdam. Binnen dit bedrijf maakte Triebels carriere. Van 1911 tot 1915 was hij achtereenvolgens adjunct-directeur van de afdeling Wagenbouw en IJzer-Constructie en van de Wagenfabriek, en vanaf 1916 tot aan zijn pensionering in 1931 directeur van resp. de Wagonfabriek en de Wagon- en Bruggenfabriek.

Als student in Delft was Maurits Triebels actief lid van het Delfts Studentencorps (onder meer als mederedacteur van de Delftsche Studenten Almanak voor 1889), de Societeit Phoenix en van de Studenten Debating-Club. Van deze laatste was hij een jaar lang voorzitter. Daar en in de kring van progressieve studenten rond de hoogleraar Baltus Pekelharing kwam hij in aanraking met het socialisme en werd lid van de Sociaal-Democratische Bond (SDB). Tussen eind december 1890 en eind oktober 1891 publiceerde hij, aanvankelijk onder het pseudoniem `Kemen’, artikelen in het kort daarvoor opgerichte Amsterdamse studentenweekblad Propria Cures. Met een reeks `Praatjes over Socialisme’ mengde hij zich in actuele discussies. Naar aanleiding van een Belgisch initiatief ontstonden bij Maurits en zijn jongere broer Rudolf plannen tot de oprichting van een sociaal-democratische studentenvereniging. Een oproep in diverse (studenten)tijdschriften leidde tot de oprichting in Amsterdam op 24 oktober 1891 van de Sociaal-Democratische Studenten-Vereeniging (SDSV), bedoeld voor studenten en oud-studenten. De doelstellingen van de SDSV waren niet gericht op de behartiging van de specifieke belangen van studenten maar algemeen socialistisch van aard. De SDSV was enkele jaren actief en werkte op den duur nauw samen met de Sociaal-Democratische Onderwijzers-Vereeniging. Maurits werd voorzitter, Rudolf secretaris van de SDSV, die in het begin ongeveer dertig leden telde, onder wie Pieter Wiedijk en Franc van der Goes.

In december 1891 vertegenwoordigden de gebroeders Triebels hun vereniging op een door hun Belgische collega’s georganiseerd internationaal studentencongres in Brussel. Naast hun activiteiten in SDSV richtten ze hun aandacht op het redigeren van het studententijdschrift Stemmen, waarvan het eerste nummer in oktober 1891 verscheen. Het tijdschrift, dat het een jaargang volhield, werd gedrukt in de drukkerij van de sociaal voelende Delftse industrieel J.C. van Marken en bevatte veelal onder pseudoniem geschreven politieke beschouwingen, recensies en literaire ontboezemingen. Wiedijk, die zelf in het laatste nummer van Stemmen onder pseudoniem publiceerde, beschouwde de SDSV later als een `eerste oefenschool voor het marxisme in Nederland’ en een belangrijke ontwikkeling op weg naar de oprichting van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij in Nederland (SDAP).

Na zijn indiensttreding bij Werkspoor was Maurits Triebels niet meer in het openbaar in de arbeidersbeweging actief. Wel vertaalde hij tussen 1892 en 1894 samen met zijn latere zwager Van der Goes - hun echtgenotes waren zusters van elkaar - het eerste deel van Marx’ Das Kapital, maar de naam van Triebels werd alleen in de - in 1894 verschenen - eerste aflevering van de publicatie vermeld. Ook ondersteunde hij in 1896/1897 De Nieuwe Tijd financieel en stond hij in het prospectus van dit tijdschrift op de lijst van beoogde medewerkers, maar bijdragen onder zijn eigen naam leverde hij niet. Waarschijnlijk is hij echter de auteur van de daar onder het pseudoniem H. Overberg verschenen artikelenserie ‘Werkliedenpensioen door Staatshulp’. In oktober 1895 waren Maurits en Rudolf lid geworden van de SDAP; hoelang ze het bleven is onbekend. Kort na de oprichting van de Sociaal-Technische Vereeniging van Demokratische Ingenieurs en Architecten in 1904 meldde Maurits Triebels zich aan als lid. Tussen 1913 en 1924 maakte hij deel uit van de financiële controlecommissie van deze organisatie, die vanaf 1924 Sociaal Technische Kring van Democratische Ingenieurs en Architecten heette en tot 1935 zou bestaan.
 
‘Hoewel hij zich uit de politieke beweging terugtrok, heeft [Triebels] steeds een open oog voor de sociale problemen’, oordeelde in 1930 het blad In- en uitvoer in een ondernemersportret. Op enkele kleinere publicaties in De Kroniek en De Ingenieur na ontplooide Triebels echter pas na 1915, als Werkspoor-directeur, publieke activiteiten. Hij gaf de aanzet tot de oprichting in september 1917 van het Normalisatiebureau voor Arbeidszaken in de Metaalnijverheid (NAM), dat bij Werkspoor inwoonde en ‘waarvan het doel [was] te trachten eenheid te brengen in het behandelen van arbeidszaken, waardoor wordt bevorderd de practische oplossing van vraagstukken, die zich daarbij voordoen’. In 1930 waren 144 bedrijven bij het NAM aangesloten met in totaal ruim 50.000 werknemers. Een van de voorstellen van het NAM was een door Triebels ontwikkelde ‘Vaklijst’, die de standaardisatie van de salariering moest bevorderen. Deze eerste vorm van werkclassificatie, die alle arbeiders in drie groepen verdeelde (geschoolden, geoefenden en ongeschoolden), was tot 1964 in de metaalindustrie in gebruik. Vanaf 1917 was Triebels in spreekbeurten en in publicaties - onder meer in de periodieken Tijdschrift der Maatschappij van Nijverheid, Sociale Voorzorg en Economisch-Statistische Berichten - een pleitbezorger van allerlei reguleringsmaatregelen in het bedrijfsleven en meer bepaald in de metaalnijverheid. Behalve lonen en loontechniek had het georganiseerd overleg zijn speciale aandacht. Volgens hem was, gezien de groeiende macht van de vakorganisaties, ‘collectief overleg tussen werkgeversvereenigingen en vakvereenigingen, waarvan het hoofddoel is regeling en verbetering der arbeidsvoorwaarden, het meest doeltreffende middel om werkstaking en uitsluiting te voorkomen’.

Op zijn voorstel werden in 1918 de Centrale Werkgeverscommissie voor Collectieve Arbeidsovereenkomsten in de Metaalnijverheid en de Centrale Commissie van Vakvereenigingen opgericht. In 1919 werd Maurits Triebels benoemd in een commissie van de Vereeniging van Nederlandsche Werkgevers die tot de oprichting van een Centraal Overleg in Arbeidszaken voor Werkgeversbonden adviseerde. Van 1920 tot 1927 was Triebels voorzitter van het dagelijks bestuur van Centraal Overleg, en als zodanig maakte hij van 1922 tot 1927 deel uit van de Rijkscommissie van Advies voor Werkverruiming. Zijn pleidooi voor een sterkere organisatie van werkgevers leidde in maart 1919 tot de oprichting van De Metaalbond (Werkgeversvakbond in de Metaalnijverheid), waarvan Triebels vanaf de oprichting tot 1924 algemeen voorzitter was en daarna nog enkele jaren voorzitter van de afdeling Amsterdam. Ook was hij redacteur van het bondstijdschrift Metaalbond. Net als het NAM was De Metaalbond bij Werkspoor gehuisvest. Tijdens zijn voorzitterschap van De Metaalbond kreeg hij te maken met een aantal grote stakingen in de metaalnijverheid, waaronder twee grote in 1919 en 1924. Beide keren was de inzet de volgens de vakbeweging voor de werknemers negatieve gevolgen van Triebels’ loonstelsel. Omdat de staking van 1924 zich binnen Werkspoor afspeelde, moest Triebels aftreden als voorzitter van De Metaalbond: wie een conflict in zijn bedrijf had waarin de bond gemengd was, mocht volgens de statuten geen functie vervullen. Bovendien bracht de directie van Werkspoor zichzelf in diskrediet door extreem-rechtse stakingsbrekers van het Verbond van Actualisten in te zetten. De stakingen leverden gedeelde successen op. Daardoor en door Triebels’ op overleg, compromissen en regulering gerichte inspanningen genoot hij bij het gematigde deel van de vakbeweging een zekere waardering. De vakbeweging erkende bij monde van Bertus van der Houven, bestuurder van de Algemene Nederlandse Metaalbewerkersbond en schrijver van twee gedenkboeken over zijn bond, `dat ook de vakbonden van de invoering [van Triebels’ loonstelsel] profijt hebben getrokken’.

Na zijn pensionering in 1931 leefde Triebels in de schaduw van zijn vrouw, Johanna Elisabeth Koens (1865 - 1955), met wie hij in 1896 was getrouwd en die als promotor van de zwemsport bekendheid genoot. `Zwemmoeder Triebels’ begeleidde in 1936 de Nederlandse Olympische ploeg naar Berlijn. Het huwelijk bleef kinderloos. Maurits Triebels overleed op 12 maart 1945 in Amsterdam, vlak voor het einde van de Duitse bezetting, tijdens welke hij geruime tijd in het ziekenhuis doorbracht ten gevolge van een beenbreuk.

Rudolf (Ruud, Rut) Triebels was de jongste in het gezin Triebels. Hij werd op 28 oktober 1869 geboren. Vanaf 1888 studeerde hij natuurkunde aan de Universiteit van Amsterdam, daarna, in het studiejaar 1892/1893, vermoedelijk in het Duitse Freiburg. Net als Maurits sloot Rudolf zijn studie waarschijnlijk niet af met een diploma. Voorzover bekend heeft hij ook nooit werk verricht dat met zijn studie verband had. In Amsterdam werd hij lid van het Amsterdamsch Studenten-Corps. Zijn verdere activiteiten als student samen met Maurits zijn boven beschreven. Stemmen bevat slechts een bijdrage die Rudolf met zijn eigen naam ondertekende.

In tegenstelling tot zijn broer ging Rudolf Triebels verder in de publicistische sfeer. Vanaf 10 mei 1893 was hij onder het pseudoniem Jan van Meeden lid van de redactie van Propria Cures. Hij bleef dat tot september 1894 en was verantwoordelijk voor de rubriek `Socialisme’. In deze rubriek besprak hij recente socialistische publicaties, ging in op discussies in de socialistische pers of analyseerde buitenlandse ontwikkelingen. Enkele pogingen om meer literaire stukken in De Nieuwe Gids te publiceren mislukten in 1893 en 1894. Albert Verwey waardeerde een essay over Frederik van Eeden wel - ‘zuiver gedacht en zorgvuldig geschreven’ - maar wilde het vanwege de kritiek daarin op zijn vroegere mederedacteur niet plaatsen.

Bij de oprichting in oktober 1895 van de eerste niet-partijgebonden Nederlandse arbeiderskrant met een grote oplage Het Volksdagblad werd Rudolf Triebels lid van de redactie. Hij was verantwoordelijk voor de buitenlandrubriek, een taak die hij vervulde met ‘getrouwe bericht-geving’ en een ‘heldere schrijftrant’ (aldus zijn redactiecollega J.F. Ankersmit). Begin 1899 zette SDAP-leider Pieter Jelles Troelstra de aanval in op hoofdredacteur R. Schwarz van het ook door veel SDAP-stemmers gelezen Volksdagblad, een directe concurrent van het partijorgaan De Sociaaldemokraat. Ook de twee sociaal-democraten in de redactie, Ankersmit en Triebels, kwamen onder vuur te liggen. Toen Schwarz in juli 1901 door de eigenaren van Het Volksdagblad gedwongen werd ontslag te nemen omdat hij in de krant te veel propaganda maakte voor de  Vrijzinnig-Democratische-Bond, vertrok de voltallige redactie met Schwarz naar diens nieuwe krant Het Volksblad, die tot april 1902 verscheen.

Naast zijn werkzaamheden voor Het Volksdagblad was Rudolf Triebels, ook daar niet zichtbaar voor de lezers, betrokken bij De Nieuwe Tijd. Net als Maurits stond Rudolf in het prospectus van het tijdschrift op de lijst van medewerkers, en ook hij steunde De Nieuwe Tijd financieel. Rudolf Triebels deed dat behalve als aandeelhouder door onbezoldigd eindredacteur Van der Goes te vervangen, die vertrok toen uitgever H.J. Poutsma eind 1896 in financiele moeilijkheden kwam en de uitgave van het blad dreigde te staken. In maart 1897 kreeg Triebels het aan de stok met Herman Heijermans, die de tekst ‘Bordeelschets’ ter publicatie aan De Nieuwe Tijd had aangeboden. Triebels weigerde de tekst, die volgens hem ‘burgerlijk’ was. In het jaar dat Triebels bij De Nieuwe Tijd werkzaam was schreef hij - onder pseudoniem - het artikel ‘De heer F. Domela Nieuwenhuis als Marxist’ voor het blad. Daarin bekritiseerde hij het inzicht van Ferdinand Domela Nieuwenhuis (en in een naschrift dat van Christiaan Cornelissen) in de marxistische economie, waarop Cornelissen de hem onbekende J. van Meeden in een polemisch stuk in De Sociale Gids tot ‘roekeloozen weetniet’ verklaarde.

Na het einde van Het Volksblad werd van Triebels in de arbeidersbeweging weinig meer vernomen. Blijkbaar bleef hij wel op de achtergrond actief, want in 1909 nodigde Ankersmit hem uit lid te worden van de redactie van Het Volk, Triebels vond zich daar echter zelf niet goed genoeg voor. Volgens Ankersmit nam ‘zijn grote liefde voor de muziek’ hem geheel in beslag, maar ook op dit gebied trad Rudolf Triebels niet op de voorgrond. Hij leefde van erfenissen en incidenteel journalistiek werk, maakte lange reizen en onderhield vriendschappen met Jan Toorop, Arthur van Schendel en Adriaan Roland Holst. Van deze laatste kreeg hij een - niet bewaard - telegram op rijm bij zijn negentigste verjaardag. In 1945 raakte Rudolf Triebels zijn bezittingen kwijt bij de evacuatie uit een pension in Oosterbeek. In een brief aan Van Schendel nam hij dat gelaten op: ‘Mijn proza ligt verborgen in persbladen. Moge het daar in vrede rusten! En mijn poëzie? Ach het bundeltje manuscripten ergens in een kast in Oosterbeek neergesmeten, is bij mijn overhaaste vlucht daar achtergebleven met veel nuttige dingen als kleeren en ondergoed.’

Een familielid karakteriseerde Rudolf Triebels als een solist, wiens ideaal ‘eigenlijk het kloosterleven was, maar dan zonder bidden (hij geloofde niet in een god) en zonder het vroege opstaan. Het leven in een cel stond hem wel aan. [...] Hij kende geen ambities om vooruit te komen, maar voelde zich gelukkig met de rol van toeschouwer.’
 
In enkele gepubliceerde herinneringen zijn oordelen over de rol van de gebroeders Triebels in de Nederlandse sociaal-democratie overgeleverd. Pieter Jelles Troelstra had in 1928 geen hoge pet op van Maurits. Hij noemde hem een voorbeeld van hoe ‘wetenschappelijk marxisme, zonder eenig gevoel voor den ethischen kant van het socialisme, [...] een dorre Spielerei [wordt] en [...] alle kans [heeft] op kapitalistische winstjacht uit te loopen’. J.F. Ankersmit was in 1937 vriendelijker over Maurits, maar hij vond dat diens historisch-materialisme zijn opvattingen ‘wat al te uitsluitend economisch’ had bepaald. Dezelfde Ankersmit beschreef Rudolf Triebels als ‘een stille in den lande, schuchter in zijn optreden, maar met gedegen kennis op het meest verschillende terrein. [...] Zolang hij [...] de buitenlandrubriek van het “Volksdagblad” leidde, heeft hij een moeilijk te overschatten nut voor de verbreiding van de sociaaldemocratische denkbeelden gesticht.’

Archiefmateriaal
Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (Amsterdam)
Archieven J.F. Ankersmit; Franc van der Goes; Technische Vereeniging van Demokratische Ingenieurs en Architecten/Sociaal Technische Kring van Democratische Ingenieurs en Architecten; F.M. Wibaut; P. Wiedijk

Letterkundig Museum en Documentatiecentrum (Den Haag)
Collecties Van Schendel; Adriaan Roland Holst

Koninklijke Bibliotheek (Den Haag)
Archief Willem Kloos

Privébezit (Nijmegen)
Familiearchief Triebels

Gemeentelijke Archiefdienst (Amsterdam)
Knipselverzameling Personalia.

Informatie ontving ik van dhr. A.V. Triebels (Nijmegen), dhr. H. Buiting (Rotterdam) en mw. Stevens van het Werkspoor-Museum (Amsterdam).

Gedrukte bronnen
J.F. Ankersmit, Een halve eeuw journalistiek. Amsterdam 1937.
M.G. de Boer, Honderd jaar machine-industrie op Oostenburg Amsterdam. Amsterdam 1927.
Y. Botke, ‘Franc van der Goes, 1859-1939', in J. Bank e.a. (red.), Het eerste jaarboek voor het democratisch socialisme. Amsterdam 1979, pp. 138-171.
L. Brug e.a. (red.), Organisatie in het ijzeren tijdperk. De ANMB gegevens van J.G. Sikkema toegelicht en aangevuld., Amsterdam 1995.
H.A. de Bruyn Kops, De Metaalbond, werkgeversvakbond in de metaalnijverheid. Amsterdam 1931.
Eerste verslag van de Rijkscommissie van Advies voor Werkverruiming., Den Haag 1927.
H. Goedkoop, Geluk. Het leven van Herman Heijermans. Amsterdam 1996.
L. Heerma van Voss, De doodsklok voor den goeden ouden tijd. De achturendag in de jaren twintig. Amsterdam 1995.
G. van der Houven, Een halve eeuw. Gedenkboek van de Algemeene Nederlandse Metaalbewerkersbond 1886-1936. Amsterdam 1936
G. van der Houven, ‘t Begon op Oostenburg. Gedenkschrift van de Algemene Nederlandse Metaalbewerkersbond Afdeling Amsterdam. Amsterdam 1949.
J. Janssen, P. Voestermans, Studenten in beweging. Politiek, universiteit en student. Nijmegen 1984.
F. de Jong Edz., J. Saks. Literator en marxist. Nijmegen 1975.
L. Ligtenberg, B. Polak, Een geschiedenis van Propria Cures 1890-1990. Amsterdam 1990.
M. van der Linden (red.), Die Rezeption der Marxschen Theorie in den Niederlanden. Trier 1992.
V. Mars, M. van Melle, `Een drama in drie bedrijven. Arbeid en kapitaal in de Amsterdamse grootmetaal’, in Werken rondom het IJ. Vakbondsstrijd in vijf Amsterdamse bedrijfstakken, 1870-1940, Amsterdam 1981, pp. 142-194.
Erik Menkveld, Margaretha H. Schenkeveld (red.), A. Roland Holst. Briefwisseling met R.N. Roland Holst en H. Roland Holst-van der Schalk. Amsterdam 1990, p. 503.
B. Mulder, `Theorie en scholing in de vroege SDAP: De Nieuwe Tijd, sociaal-demokratisch maandschrift 1896-1921', in J. Bank e.a. (red.), Het tweede jaarboek voor het democratisch socialisme. Amsterdam 1980, pp. 42-80.
De ontstaansgeschiedenis van het Verbond van Nederlandse Ondernemingen in kort bestek. Den Haag 1989.
J.L. van der Pauw, De actualisten. De kinderjaren van het georganiseerde fascisme in Nederland 1923-1924. Amsterdam 1987.
‘Portret van de week’, In- en Uitvoer. Handels-economisch weekblad voor Nederland en zijne kolonien. 1930, nr. 22 [over Maurits Triebels].
Henriette Roland Holst-van der Schalk, Het vuur brandde voort. Levensherinneringen. Amsterdam/Antwerpen 1949.
J. Saks [= Pieter Wiedijk], `Uit vroeger dagen’, in id., Socialistische opstellen. Tweede bundel. Rotterdam 1923, pp. 5-23.
H.J. Scheffer, Het Volksdagblad. Arbeidersbeweging en dagbladpers. Den Haag 1981
A.V. Triebels, ‘Kwartierstaat Maurits Triebels (1866-1945)’, in N.A. Hamers e.a. (red.), Zoeklicht zonder grenzen. Genealogisch heraldische bundel. Nijmegen 1990, pp. 50-51.
A.V. Triebels, ‘De tak van de Nijmeegse burger Willem Triebels (1751-1802)’, Gens nostra, 1990, pp. 101-118.
Pieter Jelles Troelstra, Gedenkschriften. deel 2: Groei, Amsterdam 1928.
De Vereeniging van Nederlandsche Werkgevers bij haar 25-jarig bestaan. Gedenkboek 1899-1924. Den Haag 1924.
Ch. Vergeer, ‘Brieven van A. Roland Holst I’, Bzzlletin, 1981, nr. 89, pp. 77-80.
Ch. Vergeer, ‘Brieven van A. Roland Holst II’, Bzzlletin, 1981, nr. 91, pp. 81-85.
Ch. Vergeer, ‘Zes brieven aan A. Roland Holst’, Bzzlletin, 1982, nr. 96, pp. 35-37.
H.J. Verhellouw, Geschiedenis van het Delftsch Studentencorps 1848-1898. Delft 1989.
A.C.J. de Vrankrijker, Het wervende woord. Geschiedenis der socialistische week- en dagbladpers in Nederland. Amsterdam 1950.
Werkspoor 1827-1952. Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het honderd vijf en twintig jarig bestaan op 9 februari 1952. Amsterdam 1952.