Paul Denekamp

Politiek neutraal of radikaal-links?
50 jaar Wereld Federalisten Beweging Nederland


De Wereld Federalisten Beweging Nederland (WFBN) is opgericht op 1 maart 1948 en kwam voort uit de samenvoeging van twee groepjes die streefden naar een wereldregering. Er waren in die tijd heel veel van dergelijke groepjes, zoals de Nederlandse Beweging voor Wereldfederatie, de Nationale Stichting voor Federale Wereldregering en het Legioen van Werkers voor Staatkundige Wereldvrede. De WFBN was de enige van die groepjes die uitgroeide tot een organisatie van enige omvang en die tot de dag van vandaag bestaat. In het begin kende de beweging zelfs een zeer snelle groei en na een paar jaar had ze 15.000 leden. In 1954 waren er dat nog 4.500 en dat aantal zakte daarna nog veel verder terug. Ter gelegenheid van het tiende lustrum van de WFBN is er een boek uitgekomen over de geschiedenis van deze beweging van de hand van de historicus Leo van Bergen. Het heeft als titel: ‘Voor een wereld één in verscheidenheid’.

De ideeën over wereldeenheid, een wereldfederatie en een wereldregering zijn al heel oud. Van Bergen noemt de namen van Socrates en Confucius, maar pas deze eeuw ontstonden er, met name in de USA, bewegingen die zich voor dit doel inzetten. In de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog waren wereldfederalistische ideeën heel populair. Beroemdheden als Albert Camus, Albert Einstein en Thomas Mann ondertekenden een internationale verklaring voor een wereldregering. In 1946 verenigden diverse nationale organisaties van wereldfederalisten zich in Luxemburg in een internationaal verband, dat nu de naam ‘World Federalists Movement’ draagt. De WFBN is daar ook lid van. Mede door de Koude Oorlog verloor de beweging in de jaren vijftig niet alleen in Nederland maar ook internationaal weer een groot deel van haar aanhang. Het is nu een kleine groep die hardnekkig steun voor haar denkbeelden probeert te winnen. Een recente ontwikkeling als de oprichting van het Internationaal Strafhof laat zien dat, ook al is er geen sterke wereldfederalistische beweging meer, de wereldfederalistische ideeën nog altijd actueel zijn.

Er was nog heel weinig geschreven over de geschiedenis van de wereldfederalistische beweging in Nederland. Dankzij de dikke 100 pagina’s van Van Bergen weten we heel wat meer. Zo is het boeiend om te lezen hoe de wereldfederalisten de Verenigde Naties aanvankelijk afwezen omdat zij geen wereldregering was en ook nooit kon worden, en hoe ze langzamerhand toegroeiden tot een fanclub van deze organisatie, die meer bevoegdheden moest krijgen. Maar toch viel ‘Voor een wereld één in verscheidenheid’ mij nogal tegen. Het is een in matig Nederlands geschreven, rommelig en wat oppervlakkig geschrift geworden.

Bezwaren en tekortkomingen
Mijn grootste bezwaar is het ontbreken van een goede analyse naar de betekenis van de beweging. De schrijver komt niet veel verder dan deze vrijblijvende zin: ‘over een groot aantal gebeurtenissen in de wereld is nagedacht en gepoogd is invloed uit te oefenen op regeringen, individuele politici en non-gouvernementele organisaties, maar de WFBN heeft vooral geprobeerd bij te dragen aan een mentaliteitsverandering.’ Een belangrijke reden voor dat ontbreken van een analyse zou kunnen zijn dat Van Bergen zich heeft beperkt tot relatief makkelijk toegankelijke en te hanteren bronnen. Hij baseert zijn studie vrijwel geheel op wat hij gevonden heeft in uitgaven van de WFBN en in het archief van deze organisatie. De weinige keren dat hij citeert uit materiaal dat niet van de WFBN afkomstig is gaat het meestal om stukken uit het archief van Buitenlandse Zaken die betrekking hebben op de WFBN.
De WFBN wilde graag de politieke partijen beïnvloeden en verklaarde daarom politiek neutraal te zijn. Die opstelling is gebruikelijk bij pressiegroepen maar voor de WFBN was deze keuze erg belangrijk. Via een Raad van Advies met vertegenwoordigers van alle politieke partijen (ik neem aan dat de CPN er niet in zat maar dat vermeldt Van Bergen niet) probeerde men ingangen te krijgen. Hoe effectief was deze manier van aanpakken? Kreeg de WFBN van KVP, PvdA, VVD, AR en CHU meer dan wat vrijblijvende instemming met hoe mooi het ideaal is? Of was men tevreden omdat minister van Buitenlandse Zaken Luns ‘niet onsympathiek stond tegenover het wereldfederalistisch streven’?

Een tweede bezwaar dat ik heb is dat Van Bergen negeert dat er in Nederland ook op een andere manier, door politieke partijen, gestreden werd voor het wereldfederalistische ideaal. In 1948 vormde de Progressieve Partij voor Wereldregering tezamen met de ‘Oude SDAP’ een lijst die in 12 van de 18 kiesdistricten meedeed. De WFBN wilde er niets mee maken en de lijst haalde ook maar 0,3%. Een serieuzere inzet voor het ideaal kwam van de PSP die bij haar oprichting in 1957 in haar beginselverklaring zich uitspreekt voor een wereldregering, de PSP. Deze partij was van 1959 tot 1989 in de Tweede Kamer vertegenwoordigd. Waarom gaat Van Bergen niet op in wat Gerard Slotemaker de Bruine, toen hij van 1963 tot 1967 voor de PSP in de Tweede Kamer zat, voor het wereldfederalisme heeft kunnen doen? Slotemaker was van 1954 tot 1956 vice-voorzitter van de WFBN en daarna tot 1963 hoofdbestuurslid. Was wat Slotemaker in de Kamer gedaan heeft minder dan de grote partijen in al die jaren gedaan hebben?

Ik meen dat het niet zomaar is dat Van Bergen nalaat om hiernaar te kijken. Ik denk dat het probleem hem zit in het idee van de politieke neutraliteit die de WFBN nastreefde. Van Bergen erkent wel dat de WFBN in de praktijk vaak helemaal niet zo’n politiek neutrale organisatie was als ze graag wilde zijn. Door haar standpunten kwam ze steeds weer op linkervleugel terecht. Haar opstelling kan zelfs regelmatig, bijvoorbeeld in de kwestie Vietnam, gekenschetst worden als radikaal-links. Maar ondanks dergelijke constateringen blijft de schrijver in de hoofdlijn van zijn betoog de WFBN volgen in haar zelfbeeld van een realistische groepering die met haar eigen ideeën niet in een stroming of in een links-rechts-schema kan worden ingedeeld. Van Bergen laat na om te kijken wat er aan verwante activiteiten in Nederland plaatsvond. Dat had hem kunnen helpen bij het analyseren welke plaats de WFBN in de Nederlandse naoorlogse geschiedenis innam.

Derde stroming?

Uit eigen onderzoek heb ik de indruk gekregen dat de WFBN deel uitmaakt van wat wel heet ‘de derde stroming in de Nederlandse arbeidersbeweging’. De eerste stroming was de sociaal-democratie met al haar organisaties als SDAP/PvdA, NVV/FNV, AJC. De tweede stroming bestond uit de communistische organisaties (CPN, EVC, ANJV). Er heeft ook een derde stroming bestaan in de Nederlandse arbeidersbeweging van veelal nogal principiële groeperingen die zich niet met de sociaal-democratie maar ook niet met de communistische beweging wilden verbinden. Tot deze stroming behoorden na de oorlog bijvoorbeeld De Vlam-groep, De Vredesbeweging De Derde Weg, Kerk en Vrede, de Vereniging Nederland-Indonesië en de politieke partijen Socialistische Unie en PSP. De organisaties van de derde stroming functioneerden in tegenstelling tot die van de eerste en de tweede geheel onafhankelijk van elkaar maar wel waren veel mensen lid van meer van deze organisaties tegelijk. Veel mensen die lid waren van organisaties van de derde stroming vielen op door hun principiële levenshouding (vegetariër, geheelonthouder) en dat bepaalde ook voor een belangrijk gedeelte het imago van de stroming. Dat imago leeft nog voort in de overigens toen slechts weinig gedragen geitenwollen sokken. Maar veel van deze mensen zetten zich ook in voor nieuwe wereldverhoudingen die niet meer gekenmerkt werden door tegenstellingen maar door samenwerking en begrip. Ze spraken de wereldtaal esperanto en ze streden voor een wereldregering. Uit een enquête die Lucas van der Land hield onder de vroegste leden van de PSP, bleek dat meer dan 10% lid was van een wereldfederalistische organisatie.

De wereldfederalisten vonden dit wat wereldvreemde imago, dat ze gemeen hadden met andere groepen uit de derde stroming, heel lastig bij uitoefenen van invloed en daarom benadrukten ze erg dat ze realistisch dachten en niet in een links-rechts-schema konden worden ingedeeld. Volgens mij zou deze opstelling voor een deel verklaard kunnen worden uit de maatschappelijke positie van de leden van de WFBN, die volgens mij meer hoog opgeleide leden telde dan vergelijkbare organisaties. Maar dat is een aspect dat bij Van Bergen helemaal niet aan bod komt.

Van Bergen schrijft wel over de samenwerkingspogingen van de WFBN met andere groepen uit de vredesbeweging, die zeker in de jaren vijftig en zestig moeizaam verliepen. Maar hij volgt de WFBN in haar zelfbeeld van onafhankelijke en realistische organisatie en onderzoekt niet of dat zelfbeeld wel klopt en of de WFBN niet van het begin af aan gewoon een onderdeel van de Nederlandse vredesbeweging is geweest. Ik zou van Van Bergen graag willen weten of hij met me eens is dat de overeenkomsten van de WFBN met andere vredesbewegingen zoveel groter zijn dan de verschillen dat het logisch is om de WFBN net als bewegingen als de Vredesbeweging De Derde Weg tot de derde stroming in de Nederlandse arbeidersbeweging te rekenen. Heel opvallend is dat Van Bergen in de afsluitende alinea van zijn boek ineens de positieve kant schetste van het etiket ‘bevlogen dromers’ dat de WFBN gekregen had. De slotzin luidt: ‘Maar onbevlogen niet-dromers zijn er al genoeg en of daar de wereld nou veel mee is opgeschoten?’ Weinig realistisch maar wel typisch derde stroming zou ik zeggen.

Leo van Bergen, Voor een wereld één in verscheidenheid. 50 jaar Wereld Federalisten Beweging Nederland. Nijmegen 1998, 146 blz., ISBN 90-71701-66-2).

P.S.: voor een diskussie over de derde stroming in de Nederlandse arbeidersbeweging, zie de artikelen van Paul Denekamp, Rudolf de Jong, Cajo Brendel en Saskia Poldervaart in het Bulletin Nederlandse Arbeidersbeweging nr. 34, 35, 36 en 37(1994/1995).