Marian van der Klein

Van vrolijke solidariteit naar zorgelijk burgerschap
Vrouwenbond NVV/FNV tussen vrouwen en vakbeweging

De Vrouwenbond FNV bestaat nu bijna zestig jaar. Door het NVV opgericht in 1948 voor de echtgenotes van mannelijke NVV-leden, in 1981 als zelfstandige bond toegelaten binnen de FNV-vakcentrale en in 2003 – in het tijdperk van Lodewijk de Waal – weer buiten de officiële bondskaders gemanoeuvreerd vanwege bezuinigingen, kent de Vrouwenbond een roerige geschiedenis.

Die geschiedenis kan gezien worden als het schoolvoorbeeld van de ongemakkelijke omgang van de vakbeweging met vrouwen, huishoudelijke  arbeid, flexibele contracten en een andere levensloop dan die van de doorsnee mannelijke kostwinner. Zo hebben historici er meer dan eens naar gekeken. Maar met de geschiedenis van de bond kun je meer kanten op, bijvoorbeeld die van de analyse van de ontwikkeling van actie-repertoires en de veranderende contacten met de wereld buiten de vakbeweging. Dat laatste heb ik gedaan in mijn boek naar aanleiding van het vijftigjarig bestaan van de Vrouwenbond: Kranig en Dwars. (binnenkort meer over de kwestie van actierepertoires in de bundel onder redactie van Saskia Wieringa en Marian van der Klein, Alles kon anders. Protestrepertoires in Nederland 1965-2005. Amsterdam 2006).

Eerst ging het de bond om de wereld van de huisvrouw, huisvesting, consumentenbewustzijn, vrijwilligerswerk en tbc-bestrijding. En later vanaf 1970 de wereld van het opkomend feminisme, de vrouwenvakscholen, de herverdeling van betaalde en onbetaalde arbeid, de gezondheidszorg, de antikernwapenbeweging, de lobby naar de politiek, en de postbus 51 reclames. Ook het repertoire waarvan de bond zich bediende veranderde. Eerst waren er het bondslied en de vlaggen en vlaggetjes. De Vrouwenbond was de eerste twee decennia van haar bestaan vooral bezig met de saamhorigheid van de leden onderling en de band met het NVV. Het was geen klassieke vakbond – in de zin van een organisatie van werknemers-, maar ze was er om ‘samen naast de man te staan’ en een deel van het gezinsinkomen te reserveren voor het lidmaatschap aan zo’n klassieke vakbond. Allengs richtte de blik van de  vrouwenbond zich meer naar buiten: dat betekende dat er ook folders kwamen om leden en niet leden te informeren; de folders ruimden in de jaren zeventig het veld voor posters en affiches (eventueel aan het raam geplakt) en briefkaarten. De Vrouwenbond vond het interne scholingswerk niet meer genoeg en ging een boodschap aan de wereld verkondigen. Het werd de bedoeling dat die wereld zag en hoorde wat de Vrouwenbond wilde. En in de jaren negentig deden de ansichtkaart en webpage hun intrede.

Gendered communiceren
Al deze communicatiemiddelen waren meer of minder gegendered. Geen man borduurde een vlaggetje in het NVV van de vijftiger jaren en zelfs haalden de mannelijke bestuurders hun neus op voor de vrouwelijke huisvlijt, wanneer zij aan de ontvangende kant stonden. Zo vertelde bijvoorbeeld vrouwenbondscoryfee Jenny Zwanepol over een tapijt dat het NVV-bestuur niet als geschenk wilde aannemen. Zwanepol was vanaf 1962 meer dan vijfentwintig jaar betrokken bij de Vrouwenbond. Ze memoreerde in een interview het pijnlijke verhaal van het tapijt. Alle afdelingen van de Vrouwenbond hadden er in 1956 uren aan geknoopt. Het was bedoeld als een geschenk aan het NVV-bestuur voor het vijftigjarig jubileum van de Centrale. Maar het bestuur keek ernaar en zei: “Jezus, je denkt toch niet dat wij dat in de bestuurskamer op de grond gaan leggen?!” Het kwam op zolder te liggen bij een lid van de Vrouwenbond wel te verstaan, niet van het NVV-bestuur. En de volgende keer besloot de Vrouwenbond een voorzittershamer te geven. NVV-gedelegeerde Van Wingerden – een mannelijke adviseur aan de Vrouwenbond toegewezen in die eerste jaren - noemde het die keer een ‘bijzonder goed gekozen geschenk’.

Niet alleen jubilea, maar ook meer dagelijkse actie-praktijken van de Vrouwenbond in de jaren vijftig, zestig hadden een ‘typisch vrouwenkarakter’. Als er geld moest komen om de organisatie of een bepaald project te financieren, organiseerden de Vrouwenbondsleden in de jaren zestig een bazaar of ze gingen schoonmaken. Als men iets te bespreken had of een cursus aanbood gebeurde dat bij iemand thuis, voordat de man des huizes terug kwam van het werk. Dat leverde de bond later het imago van de breiclub met de bloemetjesjurken op. Toch was de bond ook in die vroege tijd al meer en vooral een scholingsinstituut dat geloofde in zelf-doen, een meer informele vorm van leren en zonder dat ze het zelf wist in éducation permanente.

De jaren zeventig kwamen: met Marie wordt wijzer (MWW), Dolle Mina, Man Vrouw Maatschappij en niet te vergeten steeds meer getrouwde vrouwen met een betaalde baan, al was die ‘maar’ in deeltijd. De Vrouwenbond koos voor een voorzichtige omarming van het feminisme. De blote demonstratie-buik en de paarse tuinbroek kwamen er niet in, maar het reclamemateriaal van MWW, dat stond voor onderwijs, ook voor meisjes uit de arbeidersklasse, viel in goede aarde. Het werd actief verspreid onder en door de leden. Marie wordt wijzer was een Aha-erlebnis voor de Vrouwenbondsleden.
Hun dochters mocht niet hetzelfde overkomen als henzelf. Ook de plannen voor het zelfstandig lidmaatschap van de eigen leden, niet via hun man geregeld, vielen in goede aarde. Vanaf 1972 werd het ook mogelijk om lid te zijn van de Vrouwenbond zonder dat je een man had die lid was van de NVV. En vele vrouwen maakten daar gebruik van.

Moeilijker lag het met een thema als abortus. Waar de vrouwengroepen binnen de andere bonden (vooral in de ABVA en ABOP) vanaf het begin meegingen met Wij Vrouwen Eisen –abortus vrij! waren de Vrouwenbondsleden aarzelend, verdeeld en soms zelfs rabiaat tegen de manier waarop het nieuwe feminisme naar buiten trad.

Vooral aan ‘open en bloot’ moest men wennen. Voor Vrouwenbondsleden werd het persoonlijke niet altijd zo gemakkelijk politiek, zeker niet als dat persoonlijke seksualiteit betrof. Veel leden van de Vrouwenbond waren in de jaren vijftig en zestig zeer geïnteresseerd in voorbehoedmiddelen en dus lid van de NVSH. Maar de stap naar openheid over seksualiteit en abortus, waar de nieuwe vrouwenbeweging voor stond, was in eerste instantie een brug te ver. In Binding, het bondsblad, verscheen in 1971 een geschokte reactie op de eerder gepubliceerde poster van Stimezo met de halve appel (de vrucht) en de daar doorgestoken breinaald. En toen Dolle Mina op een gynaecologencongres de buik ontblootte om `baas in eigen buik’ te onthullen werd dat door het oudere deel in het ledenbestand als onfatsoenlijk ervaren: `Dat stelletje viezerikken’, werd er gezegd. Het hoofdbestuur van de Vrouwenbond deed pogingen dit standpunt om te buigen. In diezelfde periode meldde de redactrice van Binding: `Wat een paar jaar geleden nog fluisterend, stiekem achter de hand werd doorverteld, staat nu open en bloot in de krant. En dat bloot niet alleen figuurlijk maar nog letterlijk ook. Achter begrippen als “abortus” zag je vroeger alleen misdaad en gevangenis. Nu wijden we er lange rapporten en gesprekken aan’.

De scholingscommissie van de bond maakte gespreksmateriaal om de discussie open te gooien. De inspanningen van de bondsleiding wierpen vruchten af. Langzamerhand kon de meerderheid van de leden zich vinden in de eisen van de nieuwe vrouwenbeweging: abortus uit het Wetboek van Strafrecht, in het ziekenfondspakket, en de vrouw beslist. Ik ben ervan overtuigd dat de Vrouwenbond voor de verbreiding van dat nieuwe feministische gedachtegoed veel meer heeft betekend dan de voorvrouwen van die beweging soms vermoeden. Zoals Marjan Sax het in een interview bijvoorbeeld stelde: ‘Voor Wij Vrouwen Eisen was het wel prettig dat de Vrouwenbond en Rooie Vrouwen - vrouwen uit het georganiseerde circuit - erbij zaten. Het werkte goed. Dat gaf een bredere maatschappelijke achterban en verhoogde op momenten dat dat nodig was voor het abortusdebat de politieke druk op de PvdA.’

Cultuurverandering en inkapseling
Begin jaren zeventig begon het Vrouwenbondsbestuur aan een stijlvernieuwing. Het moest anders, moderner. De komst van de zogenaamde sociale academievrouwen naar de bond was daarbij cruciaal. Er kwamen cursussen actievoeren en cursussen discussietechniek, aan de voorbereiding van het jaarlijkse congres moest iedereen meedoen, rond de emancipatiebeurs woedde een felle ideologische discussie en er werd zelfs een individuele oproep gedaan om mee te doen aan de Bloemenhove-bezetting. Het bleef nog een poosje vrolijk bijvoorbeeld in de periode dat de onlangs overleden Karin Adelmund voorzitter was. Zij vertelde met enige trots: ‘We deden van alles wat bij de FNV absoluut niet kon. We kraakten kamers ... We zaten te dwarsfluiten in de hal, omdat het geluid daar zo mooi was, we deden acrobatiek met sterke vrouwen onder ... Als de Vrouwenbond vergaderde, was er verstopping en gelach in de kantine’.

Bloemencorso-wagen van afdeling Anna Paulowna Maar met de jaren tachtig zie je de gezichten op de foto’s van het bondsleven steeds zorgelijker worden. En of dat nu alleen aan de economische crisis, de kabinetten Lubbers met de bezuinigingen of de stijl van fotograferen in die periode lag, dat vraag ik mij af. Ook het actie-repertoire veranderde ingrijpend in deze periode, en dat had, onder andere, te maken met de toenemende ambitie van de Vrouwenbond  zowel binnen als buiten de vakbeweging. Die ambities zorgden voor een ernst en een verantwoordelijkheid die zijn weerga niet kende in de geschiedenis van de bond. Qua invloed was het de meest succesvolle periode van de bond. Op het erelijstje prijken bijvoorbeeld belangrijke posities binnen de VrouwenAlliantie, de reclamecampagne ‘Wie is toch die man die ’s zondags het vlees komt snijden?’ en niet te vergeten het stemrecht binnen de FNV. De Vrouwenbond wilde al wat langer volwaardig meedraaien, als een vakbond van mensen met onbetaalde en kleine banen. En vanaf 1981 lukte dat: blij waren de leden .. eindelijk erkend, eindelijk geaccepteerd!

Maar mee willen doen binnen zo’n bureaucratische kolos was geen sinecure. Het betekende vooral stukken lezen, amendementen indienen... en een almaar durend gevecht om ‘de cultuuromslag’ in de FNV, die nogal wat energie vrat. Dezelfde Adelmund daarover: ´Het was gewoon hard. Daar zat niet die glans aan. En steeds had ik van die dromen, dat ik die mannen van de FNV aan de borst had om ze in beweging te houden. Dat ik die beweging moest voeden. Kan je het je voorstellen .....?!’. Ja, ik kon me daar iets bij voorstellen, maar prettig leek het me niet. ‘Ingekapseld’ is, geloof ik, het woord dat links dan pleegt te gebruiken, ondanks de ongebruikelijke metafoor.

Ook buiten de vakbeweging hield de Vrouwenbond ambities levend in een steeds stroperiger wereld. De herverdeling van arbeid en zorg is bepaald geen eenvoudig vraagstuk. En de implementering van een betere verdeling ging wel erg traag. Ook daarvoor werden er vele beleidsplannen geschreven, die dan weer bij de overheid terecht moesten komen; allemaal niet echt vergelijkbaar met acrobatiek en gezang.

Het werd een perpetuum mobile van papier, dat voor een groot deel afhankelijk was geworden van centraal FNV-budget en overheidsgeld. Soms werd er nog wel eens samen met anderen gedemonstreerd – vooral de manifestaties tegen kernwapens waren populair onder Vrouwenbondsleden. Maar het plezier in samenzijn werd wel erg ondergeschikt aan het doel en uiteindelijk verdween het plezier: de wereld en het actierepertoire werden er niet vrolijker op. En met het hedonisme van de jaren negentig konden de overwegend bejaarde leden ook slecht uit de voeten.

Nog lange tijd beschermd door voorzitster en lobby-kampioene Mária van Veen en de hand van FNV-president Johan Stekelenburg – zoon van een Vrouwenbondslid van de eerste generatie – leek het in mei 2003 bijltjesdag te worden voor de Vrouwenbond FNV. Lodewijk de Waal en de meerderheid van de aangesloten bonden waren niet meer bereid om de benodigde financiële offers te brengen en lieten de Vrouwenbond haar eigen weg kiezen: een zelfstandige organisatie, wel binnen de FNV, maar zonder stemrecht. Toenmalig penningmeesteres Elly Dijkstra vertelde me dat de bond bij het afscheid van Van Stekelenburg voor hem Andre Hazes’ klassieker ‘Het is koud zonder jou’ had aangevraagd, maar De Waal moest het doen met ‘Killing me softly’! Ongeveer tezelfdertijd kwam de overheid met een enorme bezuinigingsronde in de wereld van vrouwenorganisaties. De Vrouwenbond FNV is er nog wel, maar veel vlees op de botten heeft zij niet.

Nostalgisch ander geluid? Dat brengt ons aan het eind van een tijdperk waarin de Vrouwenbond NVV/FNVgroeide van vrolijke solidariteit naar zorgelijk burgerschap. Wat bleef er eigenlijk achter toen de Vrouwenbond deze stap had gemaakt? Een nostalgische vraag – ik weet het – die over het algemeen weinig bestaansrecht krijgt in wetenschappelijk historisch onderzoek. Toch wil ik er hier kort bij stilstaan, omdat mij dat de mogelijkheid geeft om te spreken over wat ik elders zorgend burgerschap, niet zorgelijk!, genoemd heb. Waar men nu af en toe geneigd is te denken dat alleen betaald werk mensen betrekt bij een maatschappij, dat betaald werk de toegang biedt naar het openbare leven en het openbare debat, bood de Vrouwenbond lange tijd plaats aan een ander geluid. Binnen de Vrouwenbond groeide in de jaren vijftig, zestig en zeventig langzaam het vertrouwen dat je je vanuit een huisvrouwenbestaan ook met de wereld kon bemoeien. Het is dat vertrouwen, die vanzelfsprekendheid over een burgerschap dat gebaseerd is op een zorgend bestaan die verdween. Het komt uit de vrouwenwereld van mijn oma die de keuken bestierde, terwijl opa in de kelder aan het rommelen was – zij bezat een trots ongeacht de discriminerende huwelijkswetgeving, het verschil in loon betaald aan mannen en vrouwen, of de beroerde rechtspositie in de verzorgingsstaat.
Zonder die trots nu direct te romantiseren is dat volgens mij wel een gemis om bij stil te staan.