Dennis Bos

Twee maal radencommunisme: Cajo Brendel en Rinus van der Lubbe

Onder de talrijke loten aan de marxistische stam neemt het radencommunisme een bijzondere positie in, al was het alleen maar omdat weinig socialistische stromingen een zo beperkte aanhang hebben gehad. Die numerieke beperking heeft niet verhinderd dat eind vorig jaar in een film en een bundel artikelen aandacht aan deze stroming is besteed.

Cajo Brendel

Met hun volstrekt afwijzen van parlementaire partijen en vakbonden bewogen de radencommunisten zich op de uiterste linkervleugel van de socialistische beweging. Populair in brede kring zijn zij er niet mee geworden, maar dat was voor henzelf geen enkel probleem: in hun opvattingen over aard en wezen van de klassenstrijd speelden ideologische voorhoede-organisaties nauwelijks een rol van betekenis. Cajo Brendel, geboren in 1915 en sinds 1934 radencommunist, zegt het zelf: Zo gaat het vaak: er wordt dikwijls gestaakt door lui bij wie je niet over socialisme hoeft te praten en die niet van een ideologie uitgaan. Ze hebben geen boodschap aan een voorhoede die voor de bedrijven staat en propaganda maakt voor de eigen denkbeelden. Ze weten beter dan wie ook hoe ze hun eisen kracht bij kunnen zetten.

Veteraan Cajo Brendel staat centraal in een bundel artikelen die onder de titel Radencommunisme en zelfstandige arbeidersstrijd bij de anarchistische uitgeverij Rode Emma in Amsterdam is verschenen. In kort bestek wordt daarin aandacht besteed aan de (ontstaans)geschiedenis van het radencommunisme, aan haar theoretische inzichten en aan een aantal episoden van 'zelfstandige arbeidersstrijd'. Dat gebeurt onder meer door een aantal teksten, meestal niet meer dan (te korte) fragmenten, van internationale kopstukken als Anton Pannekoek, Otto Rühle, Paul Mattick en anderen.

Opvallend is hoezeer de grondtoon hetzelfde is gebleven: of de teksten nu stammen uit 1920 of 1997, of ze de Portugese Anjerrevolutie of de Russische Oktober, het Poolse vakverbond Solidariteit of de Chinese revoluties behandelen, steeds wordt op hetzelfde aambeeld gehamerd: de bevrijding van de arbeiders kan slechts het werk van de arbeiders zelf zijn. Partijen en vakbonden zijn, of ze nu willen of niet, uiteindelijk steeds de instrumenten waarmee het kapitalisme zich weet te redden. Dat geldt zelfs ook voor Lenin en de bolsjewiki. In een feodale maatschappij konden zij niet anders dan een burgerlijke revolutie ontketenen. De radencommunisten zagen al vroeg in dat het resultaat een staatskapitalistisch monster moest worden. Hen komt dan ook de verdienste toe, als eersten op de linkervleugel van het marxisme te hebben ingezien, dat de bolsjewistische revolutie tot een misdadige dictatuur moest leiden.
 
Dat betekent niet dat de radencommunisten na een eeuw van proletarische nederlagen en vergeefse revoluties de moed hebben opgeven: integendeel. Juist in de dagelijkse strijd voor materiële belangen toont de arbeidersklasse steeds opnieuw haar vermogen tot zelfstandig optreden. De lessen trekkend uit tegenslagen en nederlagen, zou die arbeidersklasse telkens weer gedwongen worden haar strijd zelfstandig te voeren, los van bureaucratische organisaties met hun voorhoede-pretenties. Die voortgaande autonome klassenstrijd draagt volgens de radencommunisten nog altijd de belofte een wereldwijde proletarische revolutie met zich mee.

Marxistische kloosterbroeders
Mag die zelfstandige arbeidersstrijd een gegeven zijn, de vraag blijft dan natuurlijk wel waar een beweging als die van de radencommunisten nog voor nodig is. Henk Sneevliet noemde hen ooit de 'kloosterbroeders van het marxisme' en dat lijkt, ook na lezing van deze bundel, een uitstekende typering. Voortdurend analyserend en lessen trekkend, in bladen en brochures die de overgrote meerderheid van de arbeidersklasse nimmer onder ogen heeft gekregen, lijken de radencommunisten vooral een contemplatief bestaan te leiden. De illustratie bij een tekst van de Duits-Amerikaanse radencommunist Paul Mattick is dan ook goed gekozen: de revolutionair zit gezellig thuis een pijpje te roken, zijn voeten gestoken in genoeglijke pantoffels.

Het gaat de radencommunisten steeds om de grote historische processen die uiteindelijk tot een revolutie zullen leiden. Individuele lotgevallen en persoonlijke ervaringen blijven daarbij in de schaduw. Ook het in de bundel opgenomen vraaggesprek met Cajo Brendel draagt daarvan de sporen. Wie benieuwd is naar diens persoonlijke ervaringen in een lang leven op de uiterste linkervleugel van de arbeidersbeweging, komt bedrogen uit. Brendel vertelt wel hoe hij in zijn jonge jaren door twee arbeiders werd uitgenodigd te komen praten en zo in aanraking kwam met het radencommunisme, maar hij vertelt er niet bij wie die arbeiders dan wel waren en hoe ze hem van hun gelijk hebben overtuigd.

In dit opzicht stelt Radencommunisme en zelfstandige arbeidersstrijd teleur: het is meer een bloemlezing uit wat radencommunisten over zelfstandige arbeidersstrijd hebben gedacht en geschreven, dan dat een beeld wordt gegeven van de verzameling opmerkelijke figuren die het radencommunisme ook was. Hoe het was om een leven lang keihard te werken voor een beweging die nooit meer dan enkele tientallen leden had, hoe het kleine troepje kameraden met elkaar omging, hoe een door zo weinigen gelezen blad als Daad en Gedachte ruim dertig jaar lang (!) maandelijks kon verschijnen, de lezer komt het niet te weten.

Radencommunisme en arbeidersstrijd is niettemin, met name ook door het gedegen historische overzicht van Henny Buiting, een goede inleiding voor wie meer wil weten over het gedachtengoed van de radencommunisten. Een uitgebreide selectieve bibliografie van het werk van Cajo Brendel helpt de lezer bovendien verder op weg. Toch blijft het beeld van de marxistische kloosterbroeders, na lezing van dit boek, nog teveel in nevelen gehuld.

Rinus van der Lubbe
Eén naam wordt opvallend genoeg in het boekje over radencommunisme en zelfstandige arbeidersstrijd niet genoemd. Marinus van der Lubbe, de Leidse metselaar die in februari 1933 de Rijksdag in Berlijn in brand stak om het Duitse proletariaat tot zelfstandige arbeidersstrijd tegen de nazi's op te wekken, is zonder twijfel de bekendste figuur die het radencommunisme heeft voortgebracht. Een kloosterbroeder was hij bepaald niet, maar aanhanger van de zelfstandige arbeidersstrijd was hij met hart en ziel. Over zijn korte leven handelt de documentaire Water en Vuur van regisseur Joost Seelen, die op 27 november 1998 in première ging en ook op de televisie zal worden uitgezonden. Zoals in het boekje Marinus van der Lubbe volledig ontbreekt, zo wordt in de film met geen woord gerept van het radencommunisme. Dit wederzijdse zwijgen valt wel te verklaren. Rinus van der Lubbe was nu eenmaal een uitzonderlijk soort radencommunist. Niet in de wieg gelegd voor Marx-studie en het analyseren van revoluties aan de andere kant van de wereld, eindigde hij op het schavot, nog maar 24 jaar oud. De film van Joost Seelen geeft een overtuigende impressie van hoe de jonge jaren van Rinus van der Lubbe er moeten hebben uitgezien. Zwart-wit beelden van armoe-kinderen met vieze neusjes, tegen een decor van afbrokkelende gevels en gezellig straatleven. Het ziet er allemaal overtuigend genoeg uit en zo moet het wel ongeveer geweest zijn.

Wanneer het verhaal wordt vervolgd slaat de twijfel toe. Verschillende getuigen en twee historici komen dan aan het woord om hun deel van de geschiedenis te vertellen, spreken elkaar tegen en vertellen met overtuiging verhalen, die door een volgende getuige glashard wordt ontkend. Als de film iets leert, dan is het wel dat zowel getuigen en hun herinneringen alsook historici en hun interpretaties altijd gewantrouwd moeten worden. Wat er in werkelijkheid gebeurd is, wordt in de film opzettelijk in het midden gelaten. Het ging filmmaker Joost Seelen kennelijk niet om de historische feiten, maar om de tegenstrijdige verhalen en mythen die samen ook een belangrijk deel van de geschiedenis van Van der Lubbe en de Rijksdagbrand vormen.

Dat verklaart ook de keuze voor het gebruik van speelfilmfragmenten in deze documentaire. Voor Water en Vuur kon geput worden uit een onvermoed rijk arsenaal speelfilms over Van der Lubbe en de Rijksdagbrand. De kijker wordt daarin getrakteerd op zeer uiteenlopende, soms hilarische interpretaties van de brandstichter en de omstandigheden waaronder hij tot zijn daad kwam. De verschillende Van der Lubbe's die oude Leidenaren en familieleden zich meenden te herinneren worden hier nog eens aangevuld met een breed scala, variërend van een Van der Lubbe made in Hollywood tot een uit Moskou, van een Van der Lubbe uit West- tot een uit Oost-Duitsland. Behalve een historische figuur wordt Van de Lubbe daarmee ook een mythe. De brand in de Rijksdag overschaduwt de herinneringen. Een nicht van Rinus zegt per ongeluk de Rijksdagbrand, wanneer ze over het Duitse parlementsgebouw heeft.

Van der Lubbe zelf komt ook aan het woord: acteur Fedja van Huêt leest zijn brieven en dagboekaantekeningen op overtuigende wijze voor en zelfs is (voor het eerst) Van der Lubbe stem te horen op een geluidsband van het in 1933 tegen hem gevoerde proces. Het 'ware' verhaal over Rinus van der Lubbe en de Rijksdagbrand weigert Joost Seelen echter in Water en Vuur te geven, en dat is misschien maar beter. Naast het gedegen historisch onderzoek van Fritz Tobias en de fraaie biografie van Martin Schouten is zeker plaats voor een verhaal over de mythologie rondom de Leidse radencommunist. Jammer is alleen wel dat Seelen ervoor gekozen heeft zijn getuigen anoniem op te voeren. Wie in de materie goed thuis kan de meeste sprekende hoofden nog wel plaatsen, maar het weglaten van introducerende ondertitels met namen levert onnodig gepuzzel en verwarring op. Dat neemt niet weg dat de raadselachtige figuur van Rinus van der Lubbe in Water en Vuur een film heeft gekregen die hij verdiende: een film waarin meer vragen worden opgeroepen dan beantwoord.
 
Radencommunisme en zelfstandige arbeidersstrijd. Teksten van Cajo Brendel, Henk Canne Meijer, Paul Mattick, Anton Pannekoek, Charles Reeve, Otto Rühle, Henri Simon. Voorafgegaan door een inleiding van Henny Buiting en een interview met Cajo Brendel. Amsterdam (Rode Emma) 1998. (71 p., geïll. ¦ 20,00). ISBN 90-73249-31-7
Water en vuur. Marinus van der Lubbe (1909-1934). Regie: Joost Seelen. Zuidenwind Filmprodukties. Op 26 mei 1999 bij de RVU te zien op televisie.