Henny Buiting

Arbeidersbeweging in Gouda en Utrecht

Geschiedschrijving van lokale organisaties en sociale bewegingen biedt voordelen op de nationale historiografieën. Immers de harde werkers, de plaatselijke helden en leefomstandigheden treden op de voorgrond door middel van hun verhalen. Een verknoping van ideologieën en het leven van alledag kan goed tot uiting komen.

In deze eerste aflevering bespreekt redacteur Henny Buiting twee boeken: Gouda Vooruit! en Stakers en onruststokers in de Domstad.

De beide hier besproken boekjes behoren stellig niet de 'grote' geschiedenis van arbeidersbeweging en sociaal-democratie. Diepgravende beschouwingen over ideologie, richtingenstrijd, kapitalistische transformatie of partijorganisatorische verhoudingen zal men er vergeefs in zoeken. Toch zou het volkomen foutief zijn geringschattend neer te zien op het belang van deze in geografisch opzicht beperkte arbeidersgeschiedenis. Natuurlijk is de geschiedschrijving van de lokale of regionale arbeidersbeweging niet helemaal blanco, zoals blijkt uit het feit dat vóór de Tweede Wereldoorlog door SDAP-leden zélf de historie is geschetst van eigen afdeling of regio, terwijl in het recente verleden er diverse (academische) studies over de regionale arbeidersbeweging zijn verschenen. Toch is er een frappante discrepantie tussen de zeer overvloedige nadruk op de nationale arbeiderspartijen in hun vele aspecten en het fragmentarische karakter van lokale studies.

Te betreuren is dit zeker, al was het maar omdat ontwikkelingen van en verhoudingen binnen de nationale en zelfs internationale arbeidersbeweging slechts dan in hun volle dynamiek en logica te doorgronden zijn, indien een meer fijnmazig beeld van de 'beweging in haar vele (plaatselijke) facetten beschikbaar komt. Dan is het mogelijk een oordeel te vellen over de - vaak moeizame - verhouding tussen nationale en partij-elite enerzijds en de in lokale afdelingen georganiseerde partijleden, variërend van plaatselijke elites via de zwijgende en vaak ook weinig actieve meerderheid tot de opofferende zwoegers en slovers van de beweging'. Daarnaast vertegenwoordigt de lokale arbeidersbeweging in haar specifieke plaats- en tijdgebondenheid een belang op zich, dat niet zonder meer of niet uitsluitend herleidbaar is tot het grotere partijgeheel en exact om die reden een historische vastlegging en ook verantwoording behoeft.

De studies over Gouda en Utrecht voorzien dus zonder twijfel in een behoefte, al moet er direct aan worden toegevoegd dat ze zowel qua periodisering en thematiek als wat betreft doelstelling en diepgang sterk van elkaar verschillen. Tevens maken beide studies duidelijk met welke, niet onaanzienlijke problemen, de lokale arbeidersbeweging geconfronteerd wordt. De studie over Gouda, Gouda Vooruit - geschreven door actieve leden van de PvdA, sluit nauw aan bij de gedrevenheid van vooroorlogse SDAP-leden, veelal lokale voormannen, de geschiedenis van 'eigen' afdeling, stad of regio in zoveel mogelijk faceten weer te geven, meestal zonder de pretentie boeven het beschrijvende niveau uit te gaan. Zie als historische voorgangers bijvoorbeeld de historische studies vam C.A.M. Diepenhorst over Den Haag, van P. Hoogland over Amsterdam en van G.H. Pieters over Limburg. Overeenkomstig deze studies treffen we in die over Gouda een weergave aan van 'hoe het ooit was', vrijwel zonder te pogen boven het niveau van het feitelijk gebeuren te komen.

Het verhaal start bij de oprichting van de afdeling in 1896, eindigt in het hier en het nu en somt talloze vermeldenswaardige gebeurtenissen en ontwikkelingen op, waarbij de toevallige beschikbaarheid of afwezigheid van archieven een niet onaanzienlijke rol speelt. Dat levert overigens zeker geen onzin op. Veel van de gepresenteerde feiten zijn voor de belangstellende lezer volstrekt nieuw en maken onder meer duidelijk hoe klein en vol persoonlijke animositeiten én vriendschappen de Goudse micro-kosmos is geweest. Het persoonlijke blijkt er maar al te vaak politiek en het is frappant en ook ontluisterend te moeten vaststellen hoe frekwent de partij als vehikel van het eigenbelang blijkt te zijn gebruikt. Daarnaast is het bijna ontroerend te lezen, hoe de partijafdeling in haar heroische beginperiode de vijandigheid en agressie van een burgerlijke en christelijke omgeving durfde trotseren. Des te navranter komt de uiteindelijke acceptatie van de sociaal-democratie door de burgerlijke omgeving over. Ze valt met de term 'Salonfähigkeit' nog het best te typeren, waarbij van de opstandigheid der pioniers slechts de zeer zwakke nagalm rest. Waardevol is zeker ook de 'oral history': het aan het woord laten van veteranen der beweging met hun gekleurde, veelal eenzijdige, maar zeer zeker ook historisch waardevolle informatie. Het valt te prijzen dat de samenstellers de vaak scherpe kritiek der geinterviewden op de huidige koers der sociaal-democratie hebben weergegeven, en het is even prijzenswaardig dat de misstap van een enkel SDAP-lid tijdens de Tweede Wereldoorlog niet met de mantel der liefde is bedekt.

Het grootste manco van de Goudse studie is dunkt me, dat geen enkele poging is gedaan het beschrijvende niveau te overstijgen, waardoor noch van een eigenlijke interpretatie noch van een echte thematisering sprake is. Het verhaal hobbelt voort richting het hier en het nu, almaar grote en kleine 'feiten' spuiend, zonder dat expliciet duidelijk wordt wat de afdeling nu eigenlijk bewoog en welke fundamentele ideologische en politieke veranderingen zich in haar geschiedenis voordeden. Dit betekent overigens geenszins dat het werk ideologievrij is; integendeel. Al in het voorwoord weet inleider Arie van der Hek, oud afdelings- en Kamerlid van de PvdA, ons kond te doen van het 'als' socialistisch georienteerde nieuwtje dat de partij na de Tweede Wereldoorlog 'oog [moest] hebben voor de verdiensten van de moderne onderneming en de werking van het marktmechanisme'. Deze paarse moraal vormt inderdaad de verborgen ideologie van het boekje en het valt de auteurs euvel te duiden de ontwikkelingsgang der afdeling naar het huidige sociale kapitalisme als volkomen vanzelfsprekend en onafwendbaar te hebben voorgsteld. Daarnaast is het merkwaardig dat niet de minste poging is gedaan de Goudse historie te plaatsen binnen het toch niet onbeduidende lader van de ontwikkeling van SDAP/PvdA als geheel, waardoor de lezer het eigenaardige gevoel opgedrongen krijgt dat buiten de stadsgrenzen van partijleven niet of nauwelijks sprake is.

In Stakers en onruststokers presenteert P.D. 't Hart - hoogleraar 'Utrecht Studies' in opdracht van de 'Vereniging Oud Utrecht' - een historie van de vroege arbeidersbeweging die meer gethematiseerd en minder beschrijvend is dan de Goudse concurrent. Hoofdthema vormt de vraag hoe de arbeidersbeweging, gematigde zowel als socialistische, in het Utrechtse ontvangen is in de periode van 1870 tot 1895. Daarbij wordt enerzijds gelet op de houding van de arbeiders zelf en anderzijds op de schrikreactie van burgerij en Oranjeklanten. Bovendien poogt de auteur de vraag te beantwoorden hoe uniek de Utrechtse situatie is geweest, vergeleken met de arbeidersbeweging op het landelijk niveau. Zijn conclusie luidt dat de vroege Utrechtse arbeidersbeweging zich niet wezenlijk onderscheidt van die elders in den lande, met uitzondering van Amsterdam waar het elan van de beweging groter en de apathie onder arbeiders en werklieden duidelijk geringer waren. Tot de thema's die in beschrijving en analyse de revue passeren behoort het optreden van de Eerste Internationale in Utrecht, de sigarenmakersstaking van 1873, de hetze van de Oranjegezinden tegen de socialisten rond 1886, het optreden van de gezagsgetrouwe werkliedenbond 'Orde, Vrijheid, Recht' en het kortstondige verblijf van Troelstra in Utrecht in de jaren 1893 tot 1897 met diens furore makende blad De Baanbreker. Volgens 't Hart is de arbeidersbeweging in Utrecht lange tijd weinig succesvol, de Sociaaldemocratische Bond krijgt er geen poot aan de grond, en slaat ook nauwelijks aan bij de werklieden die nog leven in het ontzag voor de hogere standen en die van socialisten of socialistische agitatie niets moeten weten. Voor zover ze in beweging komen is het ter leniging van concrete noden en er ontbreekt vrijwel elke affiniteit met socialistische opvattingen.

Het ongetwijfeld aardigste hoofdstuk is dat gewijd aan Troelstra, die erin slaagt de afwerende, anti-socialistische sfeer in Utrecht enigermate te doorbreken. Met behulp van het door Troelstra opgerichte weekblad De Baanbreker en gebruik makend van 'een fraaie combinatie van roddels en idealen' (p.98) weet de partijleider der SDAP de sociaal-democratie tot een zekere vorm van leven te brengen. Maar zelfs Troelstra schopt het niet verder dan het aankweken van een bescheiden schare volgelingen en de aversie of onverschilligheid der niet-socialistische werklieden wordt niet echt doorbroken.

Juist aan de hand van het, althans voor Utrechtse verhoudingen, opzienbarende optreden van Troelstra wordt pas goed duidelijk hoe minuscuul vooralsnog in Utrecht en elders de socialistische beweging in deze jaren is en hoe moeizaam uitbreiding der beweging naar ruimere volkslagen verloopt. Het is overigens bijzonder merkwaardig dat de auteur , die toch bepaaldelijk geen amateur mag heten, het archief Troelstra - aanwezig in het IISG te Amsterdam - niet blijkt te hebben geraadpleegd, noch aandacht heeft besteed aan de archivalia van de SDAP-afdeling Utrecht, eveneens aanwezig in het IISG. Vooral het archief Troelstra bevat onontbeerlijke informatie voor een historische betrouwbare interpretatie en weergave van Troelstra's optreden in de Domstad.

Beide studies maken, concluderend, vooral duidelijk hoe lastig het is  - mede, maar niet uitsluitend, vanwege het lacuneuze (archief)materiaal - een bevredigende weergave te plegen van de historie van lokale arbeidersbewegingen. De reconstructie van de feitelijke ontwikkelingsgang der lokale bewegingen blijkt al een helse tour, nog moeilijker echter is het  'overstijgen' van deze feitelijkheid' tot een interpretatieve, aan relevante themata gebonden geschiedschrijving. Het komt me voor dat daartoe niet volstaan kan worden met informatie over de regio alléén, maar dat tevens kennis moet worden vergaard van de inbedding van de lokale beweging in de ruimere, veelal landelijke kaders met hun ideologische en politieke peculiariteiten. De beide hier aangeroerde studies, in het bijzonder die over Gouda, hebben dit verheven doel (bij lange na) niet bereikt. Even duidelijk lijkt me evenwel, dat de aangedragen informatie bouwstenen bevat voor de uiteindelijke realisatie van de hier omschreven ultieme doelstelling.


P. van Eijkelenburg e.a., Gouda Vooruit! Honderd jaar sociaal-democratie in Gouda 1896-1996. Gouda 1996.

P.D. 't Hart, Stakers en onruststokers in de Domstad. Uit de beginjaren van arbeidersbeweging en socialisme in Utrecht. Utrecht 1996.