Frits Corsten

Otto Huiswoud en de internationale arbeiders beweging.
De geheimen van een Surinaamse postbeambte

In 1961 stierf Otto Huiswoud in Amsterdam. Hij was bestuurslid van de in 1919 opgerichte Vereniging Ons Suriname, de oudste organisatie van Surinamers in Nederland. In de Surinaamse gemeenschap werd gefluisterd dat hij communist was, maar Huiswoud liet zich nooit uit over het communisme. Toch is hij de eerste en enige Surinamer geweest die in het Uitvoerend Comité van de Kommunistische Internationale heeft gezeten. In dit artikel wordt het leven beschreven van een man wiens naam in de zwarte arbeidersbeweging van Amerika regelmatig opduikt in allerlei Amerikaanse publicaties, maar waar de meeste Surinamers nooit van gehoord hebben.

Otto Huiswoud emigreerde op 19 jarige leeftijd uit de kolonie Suriname naar de USA en vestigde zich in New York, toen de grootste stad ter wereld met een zeer heterogene bevolking, waaronder een groot aan- tal Negers en kleurlingen, zowel 'inative Americans' als immigranten uit de koloniale gebieden van Enge- land, Frankrijk en Nederland in West-Indië. Hij handelde in tropische producten of werkte als vakarbeider in de typografische industrie. Al spoedig toonde bij belangstelling voor politiek en voor de vele sociale en culturele groeperingen binnen de Negergemeenschap van New York en in het bijzonder van de 'zwarte' wijk Harlern. Hij raakte bevriend met zowel Amerikaanse negers als met West-Indiërs in een stad die een centrale rol heeft gespeeld bij zowel het propageren van Amerika's deelname aan de Eerste Wereldoorlog als bij de latere 'Negro Renaissance'. Een grotere tegenstelling is ondenkbaar dan die tussen New York anno 1914 en Paramaribo of zelfs Amsterdam in 1914.

Huiswoud sloot zich aan bij de groep rondom het Socialistische tijdschrift The Messenger, waarvan Chandler Owen en A. Phillip-Randolph de redacteuren waren. Deze Phillip-Randolph werd later een van de belangrijkste arbeidersleiders van zwart Amerika. Hij stond ideologisch dicht bij de sociaal-democraten van West-Europa en heeft vooraanstaande posities bekleed als lid van de Democratische Partij tijdens de regeringen van respectievelijk Roosevelt, Truman en Kennedy. Hij was na de Tweede Wereldoorlog onbetwistbaar 'The Grand Old Man of Negro Trade Unionism'. Huiswoud werd lid van de Harlem afdeling van de 'Socialist Party', de partij van de leden van de Messenger-groep. Tijdens de Eerste Wereldoorlog waren verschillende kleine socialistische groepen actief in New York, die een klein aantal niet-blanke leden, hadden.

Ook kwam Otto in contact met Brits West-Indiërs, die lid waren van de min of meer geheime organisatie met de naam African Blood Brotherhood (ABB) in 1919 gesticht door de West-Indiër Cyril Briggs. De ABB gaf haar eigen tijdschrift uit: The Crusader. Briggs was eerder redacteur geweest bij de belangrijkste Harlem-krant: The Amsterdam News. Algemeen bekend, ook buiten Harlem en New York was het tijdschrift The Crisis onder redactie van W.E. Burghardt-Dubois. Dit blad van de National Association for the Advancement of Coloured People, de NAACP, was naar de mening van de socialistische Amerikanen en West-Indiërs, een burgerlijk-anti-socialistische publicatie met een zeker prestige onder de Neger-burgerij. In deze bijzonder woelige periode ontstond ook de militante separatistische, zwart-racistische en anti-socialistische Garvey-beweging, gesticht door de uit Jamaica afkomstige zwarte immigrant Marcus Garvey. Met slogans als 'Back to Africa' slaagden de Garveyisten er in enorme aantallen zwarten te mobiliseren. Tussen 1920 en 1925 waren zij de meest omvangrijke politiek-sociale beweging in de zwarte gemeenschap. Toen Garvey na een proces naar Jamaica werd gedeporteerd en enkele groots opgezette emigratie-plannen mislukten, verliep de beweging.

Het jaar 1917 was het jaar van Amerika's deelname aan de zijde van Engeland, Frankrijk, Rusland en Italië in de oorlog tegen Duitsland en Oostenrijk-Hongarije. Maar het was ook het jaar van de Revolutie in Rusland. Wij, die leven en werken in de westerse welvarende consumptiemaatschappij, die in de krant lezen dat een door linkse partijen in Amsterdam geplande 1 Mei optocht wegens te geringe belangstelling geen doorgang kon vinden, kunnen zich nauwelijks voorstellen welke gevoelens zich 70 jaar geleden meester maakten van socialisten in Europa en Amerika, toen de Oktober Revolutie geslaagd leek. De tijd leek aangebroken voor het einde van de uitbuiting van de fabrieks- en landarbeiders en van de voortdurende massale slachtingen de oorlog. De inter- nationale solidariteit van de arbeiders zou de verantwoordelijken voor de massale bloedbaden ter verantwoording roepen en een nieuwe democratische orde vestigen. Slechts een kleine groep onder de socialisten en communisten vroeg zich af hoe het verder moest met de vele niet-blanke volkeren en hun arbeidersklasse in de koloniën. Over de zwarten in de USA en West-Indië, wier toekomst de bewoners van Harlem het nauwst aan het hart lag werd voornamelijk door zwarte socialisten gedebatteerd. Aan de Oostkust van de USA en wel in hoofdzaak in Ncw York en Boston heeft de Russische Revolutie directe invloed gehad op de radicalisering van een deel van de Amerikaanse arbeidersbeweging en op de radicalisering van politiek bewuste Amerikaanse en Westindische negers en kleurlingen. Hier wordt met radicalisering bedoeld: in de richting van het communisme en niet in de richting van het gelijktijdig opkomen van het zwarte separatisme en racisme van de Garvey beweging.

Tussen 1919 en 1921 vormde zich de eerste kerngroep van de Amerikaanse Communistische Partij, die zich aansloot bij de Bolsjewisten. In de etnische smeltkroes van New York, de stad die als toegangspoort had gefungeerd voor miljoenen Europese immigranten, was het aantal politiek geradicaliseerde blanken aanzienlijk. De eerste niet-blanke leden van de CPUSA kon men op de vingers van twee handen tellen en het aantal zwarte partijleden in de twintiger jaren schommelde rondom de honderd. Pas onder invloed van de economische wereldcrisis en de enorme werkloosheid in de dertiger jaren groeide het aantal partijleden onder de negerbevolking en andere niet-blanke minderheden. Tot de eerste 'negro members' (1920-1921) behoorden Otto Huiswoud en Lovett Fort-Whiteman uit de Messengergroep en Cyril Briggs, Richard Moore en de gebroeders Otto Hall en Harry Haywood uit de African Blood Brotherhood. Hall en Haywood zouden later prominente posities gaan bekleden in de partij waarbij de laatste in de dertiger jaren de officiële woordvoerder en ideoloog was van het door de Comintern verdedigde beleid ten aanzien van het negervraagstuk.

Huiswoud was tussen 1928 en 1934 de belangrijkste woordvoerder van het afwijkende niet-officiële standpunt. Hij wees de visie op de negerminderheid als een 'nationale minderheid met recht op territoriale zelfbeschikking' van de hand. Huiswoud en de hierboven genoemde partijleden waren in hoofdzaak autodidacten, die al vroeg door arbeid hun brood moesten verdienen en wier ouders niet tot de bemiddelde middenklasse behoorden. Enkele 'negromembers' die later een zekere bekendheid genoten, hadden goede high schools en bekende Colleges doorlopen alvorens tot de partij toe te treden. Het gaat hier om personen als Ben Davis, William Patterson (wiens vader uit West- Indië afkomstig was) James Jackson en Doxey Wilkerson. In de loop der jaren tussen 1925 en 1935 hebben verschillende zwarten de CP verlaten, niet vanwege ideologische meningsverschillen, maar uit protest tegen het gedrag van blanke kaderleden. Deze blanken combineerden hun antinegro vooroordelen met een paternalistische houding tegenover hun niet-blanke partijgenoten. In de periode direct na het einde van de Eerste Wereldoorlog beseften de zwarte en bruine leden van de socialistische en communistische groepen heel goed wat de invloed van racisme en geweld tegen negers is gewèest bij de enorme groei van de Garvey-beweging. Ondanks de propaganda van de Amerikaanse Wilson-regering tijdens de oorlog 'The war to make the world save for democracy' en ondanks het zenden van meer dan 200.000 zwarte soldaten naar Frankrijk om hun bijdrage te leveren aan de geallieerde strijd tegen Duitsland bloeide in de USA de Ku-Klux-Klan weer op in combinatie met de jacht door het Ministerie van Justitie op socialisten die zich verzetten tegen Amerika's deelname aan de oorlog. Alleen al in 1919 waren er 25 omvangrijke 'race riots' in Amerikaanse steden, met tientallen doden en honderden gewonden, naast 83 lynchings van negers, waarbij de meest gruwelijke details, met foto's in de kranten werden gepubliceerd. De Amerikaanse delegatie naar het Vierde Congres van de Communistische Internationale in november 1922 in Moskou had voor het eerst een niet-blank lid, Otto Huiswoud.

Als waarnemer-belangstellende werd het Congres ook door een tweede niet-blanke bijgewoond: de uit Jamaica afkomstige schrijver en dichter Claude MeKay. Over deze Jamaicaanse Amerikaan schrijft Leodore Draper: 'De z.g.n. Negro Renaissance is pas goed van start gegaan na de publicatie in 1922 van de gedichtenbundel 'Harlem Shadows' van Claude McKay.' Op dit Vierde Congres heeft de Comintern voor het eerst beleid geformuleerd ten aanzien van het Amerikaanse negerprobleem, naast haar beleid over kolonialisme en imperialisme, dat reeds op het Eerste Congres een belangrijke plaats had ingenomen. De strijd voor de vrijheid en het zelfbeschikkingsrecht van de niet-blanke volkeren in de koloniale en semi-koloniale gebieden stond centraal in de revolutionaire ideologie van de Comintern. Dit beleid en de daaraan voorafgaande discussies werd beïnvloed door de bijdragen van Huiswoud, McKay en de veteraan van de socialistische en latere Communistische beweging, de Japanner Sen Katayama. Deze had vele jaren in de USA gewoond en was goed bevriend met de ook in de USA actieve Nederlander Ir. S. Rutgers.

Rutgers kende het Hollandse kolonialisme uit eigen ervaring, daar hij vóór de Eerste Wereldoorlog enkele jaren in Nederlands Oost-Indië had gewerkt. Over Huiswouds rede op het congres schrijft Haywood in zijn memoires: 'Huiswoud beschouwde de Negerkwestie als onderdeel van de raciale en koloniale kwestie'. In 1925 werd het American Negro Labor Congress opgericht, een organisatie die tot 1930 heeft voortbestaan zonder noemenswaardige successen te hebben geboekt. Op de oprichtingsbijeenkomst heeft Haywood Otto Huiswoud voor het eerst ontmoet, hetgeen het begin werd van een lange persoonlijke vriendschap, die ondanks de grote meningsverschillen over de aanpak van het negerprobleem en de latere verwijdering tussen Huiswoud en de CP, tot in de vijftiger jaren heeft voortgeduurd. In 1928 betoogde Huiswoud tijdens het 6e congres te Moskou dat het onjuist was te stellen dat er geen verschil was tussen 'het nationaal-koloniale karakter van de Negerkwestie in Afrika en West lndië en het raciale karakter van deze kwestie in Amerika'. 'De Amerikaanse Negers waren geen Natie en de oplossing van hun problemen moest gezocht worden in raciale gelijkheid in combinatie met politieke en sociale gelijkheid.' Huiswoud heeft bewust zelfs het noemen van 'zeelfbeschikking' nagelaten. En Huiswoud accepteerde de veroordeling van Marcus Garvey's opvattingen, maar verzette zich tegen het Comintern beleid, dat het stichten van een Neger-Republiek in de Black Belt van de USA propageerde. In Augustus 1929 bezoekt Huiswoud als National field organizer van The American Labor Congress, Jamaica om het op te nemen tegen Marcus Garvey, die een grote Convention organiseerde van zijn 'Universal Negro Improvement Association.'

Het is niet duidelijk welke functies Huiswoud heeft bekleed in de ITUC-NW in de eerste jaren van haar bestaan, toen George Padrnore, geboren te Trinidad en in 1927 lid geworden van de CPUSA, er ook een vooraanstaande functie had. In Februari 1930 heeft Huiswoud een artikel geschreven in The Communist, onder de titel 'World Aspects of the Negro Question', waarin bij het officiële Comintern standpunt over de Amerikaanse Negerkwestie verwerpt. Huiswoud vond dat er een wezenlijk verschil was tussen de onvrijheid en onderdrukking van de zwarten in Afrika en West-Indië en de situatie in de USA. De situatie in Afrika en West-Indië was een 'nationale', maar in de USA was het een 'raciale'. De Amerikaanse negers hadden geen eigen taal en cultuur, die wezenlijk verschilde van de taal en cultuur van de dominante blanke meerderheid. Het enige dat ze onderscheidde van de meerderheid was hun raciale afkomst. In November 1930 was Huiswoud in St Louis op een Convention, die bijeen was geroepen door de American Negro Labor Congress. Deze bijeenkomst was een nationaal protest tegen de voortgaande lynchpraktijken van de Ku-Klux-Klan racisten. Ook Huiswoud was in het plaatsje Gastonia bijna het slachtoffer van een lynching was geworden. De Convention moest leiden tot de stichting van de 'League of Struggie for Negro Rights'. Huiswoud had als taak aan de Convention te rapporteren over de economische en politieke situatie. Huiswoud stond enige tijd aan het hoofd aan de ITUC-NW, waarbij hij eerst in Kopenhagen en vervolgens in Parijs tot 1938 de correspondenties van het bureau leeft voortgezet in combinatie met het redacteurschap van The Negro Worker Huiswoud is in 1934 en 1935 in België en Nederland geweest. Volgens de Centrale Inlichtingen Dienst was hij in contact genomen met de enkele jaren tevoren uit Suriname naar Nederland gedeporteerde Anton de Kom. Kort voor de Duitse inval in Frankrijk keerde Huiswoud in 1940 naar de USA.

Terugkeer naar 'De Kleine Wereld'
In 1941 keerde Huiswoud met zijn vrouw terug naar zijn geboorteland Suriname. Na aankomst werd bij als 'staatsgevaarlijk' door het koloniale Kielstra-regime geïnterneerd. In 1942 werd bij weer vrijgelaten. Politieke activiteiten waren hem verboden als voorwaarde tot in vrijheidstelling. Hij moet in de kleine Surinaamse gemeenschap een onopvallend leven hebben geleid. Na de oorlog werd hem de toegang tot de USA geweigerd. Deze weigering ging, kennelijk mede beïnvloed door de FBI, nogal makkelijk vanwege het feit dat Huiswoud nog steeds de Nederlandse nationaliteit had behouden en derhalve als vreemdeling met een 'rood verleden' geen kans had op werk. In 1947 emigreerde het echtpaar naar Nederland, waar Otto nog jaren als PTT- ambtenaar heeft gewerkt. In die naoorlogse jaren heeft bij zich nog ingezet voor het Surinaamse verenigingsleven en de politieke bewustwording van zijn landgenoten in Amsterdam. De jaren in Nederland waren tevens de jaren van de 'koude oorlog' in Europa en de USA, en vooral in de vijftiger jaren heeft het McCarthyisme tot een heksenjacht in de USA geleid, waarbij duizenden, die in de hoogtijdagen van het Amerikaanse Communisme direct of indirect bij de vele partijorganisaties waren betrokken, vervolgd werden en soms ook berecht werden vanwege "unamerican activities". Door correspondentie met pesoonlijke vrienden in de USA zal bij ongetwijfeld goed op de hoogte zijn geweest van de persoonlijke en sociale ellende uit die McCarthy-periode.

Hij heeft het onafhankelijk worden van Indonesië meegemaakt en de begin periode van de dekolonisatie in Azië, Afrika en West-Indië. Het Statuut uit 1954 en de daaruit voortgekomen Parlementaire Democratie in Suriname vertoonde in de periode voor Huiswouds overlijden nog niet de tekenen des vervals, waardoor hij waarschijnlijk gematigd optimistisch de politieke ontwikkelingen overzee heeft gevolgd. Sedert 1941 had hij zich al moeten aanpassen aan De Kleine Wereld van eerst tropisch Paramaribo en later van het Surinaamse verenigingsleven in Amsterdam, een gedwongen aanpassing na een conflictvolle met angsten en gevaren verbonden deelname aan De Grote Wereld, waarover hij om begrijpelijke redenen beter kon zwijgen.

Bij de terugblik, anno 1989, honderd jaar na de oprichting van de Tweede Socialistische Internationale, en 70 jaar na de oprichting van de Comintern, in een tijd van het ten einde lopen van de internationale koude oorlog tussen West en Oost, een tijd waarin alle vroegere koloniën inmiddels hun staatkundige onafhankelijkheid hebben verkregen, is het nauwelijks zinvol dat wij als niet-blanken, die in het welvarende Nederland werken en leven, ons veroorloven morele oordelen te geven over het al dan niet succesvolle leven van landgenoten die zich in de totaal verschillende wereld van 70 jaar geleden hebben ingezet voor de arbeidersstrijd en in het bijzonder voor de emancipatie van de zwarte volkeren in Afrika, de USA en West-Indië.

Wanneer Otto Huiswoud zijn contacten met de Comintern heeft verbroken is niet duidelijk, maar het is aannemelijk dat na de ondergang van de ITUC-KW en haar publicatie The Negro Worker, omstreeks 1937-38 en de terugkeer naar New York uit een Europa op weg naar de Tweede Wereld-oorlog, de breuk zal hebben plaats gevonden. Gezien de interne crises tussen 1938 en 1941 binnen de CPUSA, als gevolg van de processen in Moskou en de felle bittere conflicten tussen Trotskisten en Stalinisten in combinatie met de reacties op het Hitler-Stalin Pact in augustus 1939, moet Huiswoud, toen bij de beslissing nam naar zijn geboorteland terug te keren, zich innerlijk ook van de CPUSA hebben gedistancieerd.

Tijdens zijn meest actieve levensperiode tussen 1918 en 1938 heeft hij getoond dat zijn socialistische en latere communistische politieke overtuigingen in de eerste plaats het gevolg waren van zijn identificatie met de wereld der zwarten (the Negro World) en in het bijzonder het lot van de zwarte en bruine arbeiders in de kapitalistische wereld. Vermoedelijk heeft deze primaire motivatie zich bij de Rode Arbeidersbeweging aan te sluiten, hem er van weerhouden, evenals dat bij George Padmore enkele jaren tevoren het geval was, als ex-communist ammunitie te leveren aan de vele anti-communisten, die zich nooit een seconde hebben bekommerd om de levens en de arbeidsomstandigheden der niet-blanke arbeidersklasse. Door velen wordt bij genoemd als 'leading Negro functionary', 'pioneer Negro Communist' en als 'veteran Black Communist'. Aan het einde van deze beschouwingen over het politieke leven van Otto Huiswoud is een gedicht op zijn plaats van Huiswouds Jamaicaans-Amerikaanse metgezel uit 1922, Claude Mc Kay. Het is een fragment van de beroemde Harlem Shadows eveneens uit 1922.


IF WE MUST DIE
If we must die, let it not be like hogs
Hunted and penned in an inglorious spot,
While round us bark the mad and hungry dogs,
Making their mock at our accursed lot.
If we must die, O let us nobly die
So that our precious blood may not be shed
In vain; then even the monsters we defy
Shall be constrained to honor us through dead!
O kinsmen! We must meet the common foe!
Though far outnumbered let us show us brave,

And for thousand blows deal one death blow!
What though before us lies open grave?
Like men we'll face the murderous, cowardly pack,
Pressed to the wall, dying but fighting back!



LITERATUUR

G. Oostindie & E. Maduro, In het land van de overheerser. Deel 2. Antillianen en Surinamers in Nederland 1634/1667 - 1954. Groningen 1986.
James R. Hooker, Black Revolutionary. George Padmore's path from Communism to Pan-Africanism. 1967
George Padmore, Pan-Africanism or Communism. 1972
Harvey Klehr, Communist Cadre. The social background of the American Communist Party Elite. 1978.
Harvey Klehr, The Heyday of American Communism. The Depression Decade. 1984
Theodore Draper, The Roots of American Communism. 1957
Theodore Draper, American Communists and Soviet Russia. 1986
Ken Post, Arise Ye Starvelings. The Jamaican Labour Rebellion of 1938. 1978 Harold Cruse, The Crisis ofthe Negro IntellectuaL From its Origins to the Present. 1967
Harry Haywood, Black Bolshevik: Autobiography of an Afro-American Communist. 1978
Cedrie Robinson, Black Marxism. 1983
James D. Young, Socialism Since 1889. A Biographical History. 1988
Theodore G. Vincent, Editor Voices of a Black Nation, Political Journalism in the Harlem Renaissance. 1973.
Jessica Mitford, A Fine Old Conflict. 1978, Eerste editie 1936.
Theses, Resolutions & Manifestos of the First 4 Congresses of the Third InternationaL Oorspr. uitgave 1933. Uit het Russisch vertaald. (1983).
L.R. James, Spheres ofl Existence. Yelected Writings. 1980
Lazitch & Drachkovitch, Biographical Dictionary of the COMINTERN. 1973 Cave-Brown & Mac-Donald, On A Field @f Red. The Communist International and the Coming of World War II. 1981